ECLI:NL:RBROT:2011:BP9788

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
361335 / HA ZA 10-2565
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en uitleg van arbitragebeding in overeenkomst met afwijking van UAV

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, ging het om een bevoegdheidsincident tussen Panagro Vastgoedontwikkeling B.V. en Stichting Maasdelta Groep. De rechtbank moest zich buigen over de uitleg van een beding in een overeenkomst waarbij van de UAV (Uniforme Administratieve Voorwaarden) werd afgeweken. De eiseres, Panagro, stelde dat de partijen een arbitrageovereenkomst waren aangegaan, terwijl de gedaagde, Maasdelta, betoogde dat er een afwijkende regeling was getroffen die de rechtbank als bevoegde instantie aanwees. De rechtbank onderzocht de intenties van de partijen bij het opstellen van de bedingen en concludeerde dat de artikelen in de turnkey-overeenkomsten inderdaad een afwijking van de UAV inhielden. De rechtbank oordeelde dat de partijen de mogelijkheid hadden gekozen voor mediation door het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI), maar dat dit de bevoegdheid van de rechtbank als uiteindelijke geschillenbeslechter niet uitsloot. De incidentele vordering van Maasdelta werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De zaak werd vervolgens naar de rol verwezen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 361335 / HA ZA 10-2565
Vonnis van 9 maart 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PANAGRO VASTGOEDONTWIKKELING B.V.,
gevestigd te Leidschendam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. E.J. Eijsberg,
tegen
de stichting
STICHTING MAASDELTA GROEP,
gevestigd te Spijkenisse,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. W.A. Flapper.
Partijen zullen hierna Panagro en Maasdelta genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 december 2010 (hierna: het tussenvonnis), alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de akte van Maasdelta;
- de antwoordakte van Panagro, met drie producties.
De verdere beoordeling in het incident
In het tussenvonnis is de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door Maasdelta om zich uit te laten over hetgeen is vermeld onder 4 tot en met 13 van de incidentele conclusie van antwoord van Panagro alsmede voor het vervolgens nemen van een antwoordakte door Panagro.
In dit incident is niet in geschil dat de UAV 1989 (hierna: UAV) van toepassing zijn op de in 3.1 van het tussenvonnis genoemde, aan de vordering in de hoofdzaak ten grondslag gelegde, overeenkomsten van 1 juli 2005 en 15 maart 2006 (hierna ook: turnkey-overeenkomsten).
Paragraaf 49 UAV luidt als volgt, aangehaald voor zover van belang:
"1. Voor de beslechting van de in deze paragraaf bedoelde geschillen doen partijen uitdrukkelijk afstand van hun recht de tussenkomst van de gewone rechter in te roepen.
2. Alle geschillen, welke ook - daaronder begrepen die, welke slechts door één der partijen als zodanig worden beschouwd - die naar aanleiding van de overeenkomst of van overeenkomsten, die daarvan een uitvloeisel mochten zijn, tussen opdrachtgever en aannemer mochten ontstaan, worden beslecht door arbitrage overeenkomstig de regelen beschreven in de statuten van de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland, zoals deze drie maanden voor de dag van aanbesteding luiden."
2.4. Artikel 7.3 van de overeenkomst van juli 2005 en artikel 7.2 van de overeenkomst van 15 maart 2006 bestaat uit het volgende beding:
"In afwijking van paragraaf 49 van de UAV zullen geschillen welke uit deze overeenkomst mochten voortvloeien, indien een partij de wens daartoe schriftelijk kenbaar maakt aan de ander worden voorgelegd aan het Nederlandse Arbitrage Instituut te Rotterdam. Dit laat de bevoegdheid van partijen tot het treffen van conservatoire maatregelen en/of spoedvoorzieningen onverlet. Verwezen wordt naar artikel 31 van de samenwerkingsovereenkomst van 21 april 2004."
2.5. Vast staat dat op 21 april 2004 de zogenoemde 'Samenwerkingsovereenkomst Burgemeesterswijk' (hierna: samenwerkingsovereenkomst) is tot stand gekomen. De partijen bij deze overeenkomst zijn (de rechtsvoorganger van) Maasdelta en Panagro Holding B.V. Het gaat hier om de overeenkomst waarnaar is verwezen in de laatste volzin van genoemd artikel 7.3 respectievelijk artikel 7.2 van de turnkey-overeenkomsten. Artikel 31 samenwerkingsovereenkomst luidt voor zover van belang als volgt:
"31.2 Geschillen welke mochten ontstaan naar aanleiding van de Overeenkomst danwel van nadere overeenkomsten, die daarvan het gevolg mochten zijn c.q. welke daarmee samenhangen, zullen, indien aan Partij aan de andere (bij het geschil betrokken) Partij(en) de wens daartoe schriftelijk kenbaar maakt, worden voorgelegd aan een mediator van het Nederlands Arbitrage Instituut (N.A.I.). [...]. Mediation laat de bevoegdheid van Partijen tot het treffen van conservatoire maatregelen en/of spoedvoorzieningen (in kort geding) onverlet.
31.2 Indien de mediation geen oplossing biedt, de uitkomst hiervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid te lang op zich laat wachten, danwel geen van (bij het geschil betrokken) Partijen mediation wenst, zullen de in artikel 31.2 bedoelde geschillen worden beslecht door de bevoegde rechter te Rotterdam."
2.6. Maasdelta heeft haar incidentele vordering gebaseerd op de stelling dat partijen arbitrage zijn overeengekomen, hetzij door de Raad van Arbitrage, hetzij door het Nederlands Arbitrage Instituut (hierna: NAI). Als verweer heeft Panagro onder meer aangevoerd dat partijen een van paragraaf 49 UAV afwijkende regeling zijn overeengekomen die behelst dat (uiteindelijk) de rechtbank de bevoegde geschilbeslechter is. De rechtbank overweegt als volgt.
2.7. De toepasselijkheid van de UAV 1989, waarvan het arbitragebeding van paragraaf 49 deel uitmaakt, brengt mee dat in beginsel moet worden aangenomen dat partijen arbitrage zijn overeengekomen. De aanhef van de artikelen 7.2 en 7.3 van de respectieve turnkey- overeenkomsten wijst er echter op dat partijen een van paragraaf 49 afwijkende afspraak hebben willen maken. Deze artikelen beginnen immers met de woorden "In afwijking van...". Op grond van de normale betekenis van de in de artikelen 7.2 en 7.3 van de turnkey-overeenkomsten gebruikte bewoordingen moet dus in beginsel worden aangenomen dat partijen een geschillenregeling hebben afgesproken die in de plaats is gekomen van het arbitragebeding van paragraaf 49 UAV.
2.8. Het komt bij de uitleg van de onderhavige bedingen uit de turnkey-overeenkomsten echter niet primair aan op de normale betekenis van de gebruikte bewoordingen. Allereerst gaat het om de bedoeling die partijen hebben gehad bij het opstellen van deze bedingen.
2.9. Ter zake de partijbedoeling heeft Maasdelta evenwel niets concreets gesteld. In feite heeft zij volstaan met de stelling (2.7 akte) dat als beoogd zou zijn paragraaf 49 UAV volledig buiten toepassing te verklaren dit wel in de turnkey-overeenkomsten zou zijn opgenomen. Daarmee ziet Maasdelta echter over het hoofd dat de normale betekenis van de gebruikte bewoordingen - "in afwijking van" - nu juist wijst in de richting van het (volledig) opzij zetten van paragraaf 49 UAV. Zou immers bedoeld zijn een regeling te treffen die naast paragraaf 49 UAV zou bestaan, dan zou eerder voor de hand gelegen hebben dat de onderhavige bedingen zouden gelden "in aanvulling op" paragraaf 49 UAV. Andere feiten omtrent de bedoeling van partijen heeft Maasdelta niet gesteld. Te algemeen is in dit verband de stelling dat het "gebruikelijk" is de Raad voor Arbitrage als bevoegde arbiter aan te wijzen (2.4 akte).
2.10. Waar Maasdelta geen feitelijke invulling heeft gegeven van een partijbedoeling die afwijkt van de normale betekenis van de gebruikte bewoordingen, heeft Panagro een uitleg gegeven die juist bij die normale betekenis aansluit. Zij heeft gesteld dat partijen daadwerkelijk van het arbitragebeding van paragraaf 49 UAV hebben willen afwijken, en wel door de geschillenregeling van artikel 31 samenwerkingsovereenkomst van toepassing te verklaren. Zij beroept zich in dat verband op de zin in de artikelen 7.2 en 7.3 van de turnkey-overeenkomsten die met zoveel woorden naar artikel 31 van de samenwerkingsovereenkomst verwijst. In haar visie behelst de voorwaardelijke bevoegdheid van het NAI dus geen arbitrage maar mediation, zoals in vergelijkbare bewoordingen, maar uitdrukkelijker, neergelegd in artikel 31.2 van de samenwerkingsovereenkomst. Die voorwaardelijke (mediation)bevoegdheid van het NAI laat de bevoegdheid van de rechtbank als uiteindelijke geschilbeslechter onverlet, aldus Panagro.
2.11. Tegen dit betoog heeft Maasdelta onvoldoende ingebracht. Zij heeft gesteld dat de samenwerkingsovereenkomst is gesloten tussen andere partijen, namelijk (de rechtsvoorganger van) Maasdelta en Panagro Holding B.V. Deze weerlegging is echter niet overtuigend. Panagro heeft gesteld dat de samenwerkingsovereenkomst een mantelovereenkomst is met overkoepelende bepalingen voor alle deelprojecten ter zake de ontwikkeling van de Burgemeesterswijk te Maassluis (6 antwoord), waartoe - zo begrijpt de rechtbank - ook de onderhavige turnkey-overeenkomsten behoren. Die stelling wordt bevestigd door de considerans van de turnkey-overeenkomsten (producties 1 en 6 bij dagvaarding), waaruit expliciet de samenhang tussen de overeenkomst blijkt. Juist vanwege die (aldus vaststaande) samenhang is niet relevant dat het gaat om overeenkomsten tussen deels verschillende partijen, nog daargelaten dat het partijen vrij staat te putten uit bedingen afkomstig uit overeenkomsten gesloten tussen (deels) andere partijen. Maasdelta heeft geen feiten gesteld die dat anders maken. Met name heeft Maasdelta geen feiten gesteld die kunnen verklaren om welke reden partijen aanleiding zouden hebben gezien het NAI als alternatieve arbiter (naast de Raad van Arbitrage) aan te wijzen, en niet (slechts) als mediator.
2.12. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat partijen een van paragraaf 49 UAV afwijkende regeling zijn overeengekomen. Dat betekent dat de Raad van Arbitrage hoe dan ook niet als bevoegde instantie is aangewezen. De verdere discussie omtrent de Raad van Arbitrage kan dus buiten beschouwing blijven.
2.13. Gelet op het voorgaande moeten de artikelen 7.2 en 7.3 van de turnkey-overeenkomsten aldus worden uitgelegd dat partijen desgewenst kunnen kiezen voor mediation door het NAI. Die mogelijkheid laat de bevoegdheid van de rechtbank als uiteindelijke geschillenbeslechter onverlet.
2.14. De incidentele vordering zal dus worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Maasdelta in de proceskosten worden veroordeeld.
De beslissing
De rechtbank
in het incident
wijst de vordering af;
veroordeelt Maasdelta in de proceskosten, die aan de zijde van Panagro zijn bepaald op
€ 452,-- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 20 april 2011 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling.