ECLI:NL:RBROT:2011:BP9501

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
374132 / HA RK 11-51
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen voorzieningenrechter in kort geding

In deze zaak heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Rotterdam op 30 maart 2011 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker tegen de voorzieningenrechter in een kort geding. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de voorzieningenrechter een vooringenomenheid koesterde jegens verzoeker, omdat deze een verzoek tot aanhouding had afgewezen. Verzoeker stelde dat deze afwijzing een schending van zijn recht op een eerlijke behandeling inhield, zoals gewaarborgd in artikel 6 van het EVRM. De wrakingskamer heeft het dossier van de kort gedingprocedure bestudeerd, waarin onder andere de dagvaarding en het tussenvonnis waren opgenomen. Tijdens de zitting op 21 maart 2011 was verzoeker afwezig, maar had hij zijn standpunt voorafgaand aan de zitting per e-mail toegelicht.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek tot aanhouding een processuele beslissing was die in beginsel geen grond voor wraking opleverde. De rechtbank concludeerde dat de voorzieningenrechter niet onpartijdig was en dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzingen voor vooringenomenheid opleverden. De rechtbank benadrukte dat een processuele beslissing, zoals de afwijzing van een aanhoudingsverzoek, niet automatisch leidt tot de conclusie dat de rechter partijdig is. De rechtbank vond dat de voorzieningenrechter voldoende rekening had gehouden met de verhinderdata van alle betrokkenen en dat het verzoek tot aanhouding onvoldoende was onderbouwd.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek ongegrond verklaard en afgewezen, waarbij de rechtbank de beslissing op 30 maart 2011 heeft genomen. De uitspraak werd gedaan door de oudste rechter in aanwezigheid van de griffier, mr. N. Jallal. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van onbegrijpelijkheid in de beslissing van de voorzieningenrechter, en dat de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 30 maart 2011
Zaaknummer: 374132
Rekestnummer: HA RK 11-51
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van [naam gewraakte rechter], voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, sector civiel (hierna: de voorzieningenrechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Bij de voorzieningenrechter is in behandeling het tegen verzoeker als gedaagde aanhangig gemaakte kort geding, dat als kenmerk heeft 368036/KG ZA 10-1187.
Bij e-mailbericht van 6 maart 2011 en faxbericht van 7 maart 2011 heeft verzoeker de voorzieningenrechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de hiervoor omschreven kort gedingprocedure, waarin zich onder meer bevindt de dagvaarding van 10 december 2010, het tussenvonnis van 2 februari 2011 alsmede de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek.
Verzoeker alsmede de voorzieningenrechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De voorzieningenrechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De voorzieningenrechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 16 maart 2011.
Ter zitting van 21 maart 2011, alwaar de gedane wraking is behandeld, is met voorafgaande kennisgeving niemand verschenen. Verzoeker heeft middels een e-mailbericht van 21 maart 2011 voorafgaand aan de zitting zijn standpunt nader toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
De voorzieningenrechter koestert jegens verzoeker een vooringenomenheid althans de bij verzoeker gewekte vrees daarvoor is objectief gerechtvaardigd.
De voorzieningenrechter heeft verzoeker een 'eerlijke behandeling' in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) onthouden door de gevraagde aanhouding te weigeren. Voor een deugdelijke inhoudelijke beslissing is van belang dat verzoeker in persoon een nadere toelichting geeft. Onverwachte familieomstandigheden houden vanzelfsprekend geen rekening met een geplande zittingsdatum, ook niet als deze datum in overleg met partijen tot stand is gekomen. Het aanhoudingsverzoek is voldoende deugdelijk gemotiveerd, nu uit het faxbericht van 4 maart 2011 duidelijk was dat sprake was van een plotseling vertrek en daarenboven van een situatie van 'moeten blijven'. Niet is vereist dat de gestelde familieomstandigheden tot in detail worden weergegeven. Daarnaast was de aanhouding voor een zeer korte periode verzocht. Het verzoek was derhalve niet onredelijk. Door de afwezigheid van verzoeker en de ongemotiveerde weigering een korte aanhouding te verlenen zou de procedure doorgaan, zonder dat verzoeker gehoord is. Het recht op wederhoor is geschonden, nu voor een juiste vaststelling van de feiten van belang is dat verzoeker in persoon aanwezig is. Bij tussenvonnis van 2 februari 2011 is bepaald dat verwacht wordt dat verzoeker in persoon aanwezig is. Aan de niet fysieke verschijning kleven nadelige gevolgen voor verzoeker. Dit klemt temeer nu verzoeker niet tijdig aan alle instructies zoals in het tussenvonnis is bepaald, heeft kunnen voldoen.
2.2
De voorzieningenrechter heeft niet in de wraking berust.
De voorzieningenrechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de voorzieningenrechter kan opleveren.
Daartoe heeft de voorzieningenrechter naar de kern weergegeven het volgende aangevoerd.
Op een onderdeel van het geschil behoefde de voorzieningenrechter een nadere toelichting van verzoeker in persoon. Daartoe is, rekening houdend met de verhinderdata van onder anderen verzoeker, bij tussenvonnis van 2 februari 2011 een datum voor een volgende zitting bepaald, te weten 7 maart 2011.
Verzoekers verzoek tot aanhouding van die zitting bij faxbericht van 4 maart 2011 was en is volstrekt onvoldoende gemotiveerd nu enerzijds de datum van 7 maart 2011 uitdrukkelijk in overleg met partijen is afgesproken en verzoeker heeft laten weten die dag graag een toelichting te willen geven en anderzijds dat het enkele beroep op niet nader geduide familieomstandigheden niet duidelijk maakt dat sprake is van dringende verhindering.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de voorzieningenrechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de voorzieningenrechter dient voorop te staan dat een voorzieningenrechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een voorzieningenrechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de voorzieningenrechter - subjectief - niet onpartijdig was. Zulks is ook niet gesteld.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees dat de voorzieningenrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
3.4
Voorop staat dat een processuele beslissing, zoals de thans door verzoeker aangevochten beslissing tot afwijzing van zijn verzoek tot aanhouding, in beginsel geen grond vormt voor een wraking van de rechter die de beslissing heeft gegeven. Alleen indien die beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden.
3.5
Van een dergelijke onbegrijpelijkheid is geen sprake.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de datum voor de vervolgzitting is vastgesteld met inachtneming van de verhinderdata van alle betrokkenen, en dat verzoeker in een bijlage bij een brief aan de voorzieningenrechter d.d. 14 februari 2011 ook nog heeft laten weten graag bereid te zijn op 7 maart 2011 een nadere toelichting te geven.
Tegen die achtergrond is het oordeel van de voorzieningenrechter dat het verzoek tot aanhouding - wegens volstrekt niet nader omschreven familieomstandigheden die een reis naar voormalig Joegoslavië noodzakelijk maakten om allerlei, evenmin nader omschreven, zaken te regelen - onvoldoende onderbouwd is om een dringende verhindering aannemelijk te maken, geenszins als onbegrijpelijk aan te merken.
3.6
Op grond van het voorgaande is de wraking ongegrond. Het verzoek moet derhalve worden afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [naam gewraakte rechter].
Deze beslissing is gegeven op 30 maart 2011 door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
mr. O.E.M. Leinarts en mr. H.J.M. van der Kaaij, rechters.
Deze beslissing is door de oudste rechter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door de oudste rechter en de griffier ondertekend.