ECLI:NL:RBROT:2011:BP9416

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
347042 / HA ZA 10-291 en 362001 / HA ZA 10-2657
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering van machines en de dekking tegen brandschade

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 maart 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en Reaal Schadeverzekeringen N.V. over de dekking van een verzekering voor een tractor, de Valmet 8750, die door [eiseres] was verzekerd via [gedaagde sub 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er tijdens een bespreking tussen de directeur van [eiseres] en [gedaagde sub 1] afspraken zijn gemaakt over de dekking van de verzekering, waarbij [eiseres] ervan uitging dat de Valmet tegen zowel brand als diefstal verzekerd was. Echter, Reaal en [gedaagde sub 1] betwisten deze afspraken en stellen dat de verzekering enkel dekking bood voor wettelijke aansprakelijkheid (wa). De rechtbank heeft [eiseres] toegelaten tot bewijsvoering om de door haar gestelde afspraken te onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat als [eiseres] in haar bewijs slaagt, de Valmet tegen brand verzekerd was op het moment van de brandschade die op 31 augustus 2008 is ontstaan. De rechtbank heeft ook de vraag opgeworpen over de dagwaarde van de Valmet en de kosten van een vervangende tractor, waarbij partijen zich verder moeten uitlaten. De vordering van [eiseres] tegen [gedaagde sub 1] is niet toewijsbaar, omdat deze slechts als gevolmachtigde heeft opgetreden. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden in afwachting van de bewijsvoering.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 347042 / HA ZA 10-291 en 362001 / HA ZA 10-2657
Uitspraak: 2 maart 2011 (bij vervroeging)
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaken van:
[eiseres],
gevestigd te Steenbergen,
eiseres,
advocaat mr. A. Oomen,
tegen
[gedaagde sub 1],
gevestigd te Roosendaal,
gedaagde,
advocaat mr. A.S. van Randwijck.
en
[eiseres],
gevestigd te Steenbergen,
eiseres,
advocaat mr. A. Oomen,
tegen
de naamloze vennootschap
REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagde,
advocaat mr. S.W. Polak.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres], [gedaagde sub 1] respectievelijk Reaal.
1 Het verloop van het geding
1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- vonnis in incident d.d. 25 augustus 2010 met de daaraan ten grondslag liggende stukken, waaronder de dagvaarding d.d. 11 januari 2010 waarbij [eiseres] behalve [gedaagde sub 1] ook Reaal Verzekeringen N.V. heeft gedagvaard;
- conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1], met producties;
- dagvaarding d.d. 31 augustus 2010, uitgebracht jegens Reaal, met producties;
- conclusie van antwoord van Reaal, met producties;
- vonnis d.d. 22 september 2010 in de zaak tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1], waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- vonnis d.d. 3 november 2010 in de zaak tussen [eiseres] en Reaal, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, in beide zaken gelijktijdig gehouden op 25 januari 2011.
1.2 Bij bovengenoemd vonnis van 25 augustus 2010 heeft de rechtbank [eiseres] in haar vordering tegen Reaal Verzekeringen N.V. niet-ontvankelijk verklaard.
1.3 Ter comparitie hebben partijen ermee ingestemd dat de processtukken uit beide procedures over en weer in de andere procedure gebruikt kunnen worden.
2 De vaststaande feiten
2.1 [eiseres] is eigenaar van meerdere machines ten behoeve van de uitoefening van haar bedrijf.
2.2 De machines heeft [eiseres] door tussenkomst van [gedaagde sub 1] verzekerd bij (een rechtsvoorganger van) Reaal. [gedaagde sub 1] heeft in dit verband steeds opgetreden als gevolmachtigde van Reaal. In totaal gaat het om ongeveer vijftig polissen.
2.3 Tot eind 2002 waren de machines casco verzekerd.
2.4 Eind 2002 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de directeur van [eiseres] en diens echtgenote en de directeur van [gedaagde sub 1] (hierna: de bespreking). Tijdens deze bespreking is gesproken over omvang van de dekking van de verzekering voor de machines.
2.5 Op 8 augustus 2003 heeft [gedaagde sub 1] een nieuw polisblad afgegeven voor een van de verzekerde machines, te weten een tractor Valmet 8750 (hierna: de Valmet). Dit polisblad luidt voor zover van belang als volgt:
“Datum van ingang/wijziging
13 februari 2003
[…]
Afgiftereden: wijziging van verzekerde risico’s
[…]
Voorwaarden: WM03 met de module LM3
[…]
Dekking: de volgende dekking is van toepassing:
- werkmaterieel wa”
De module LM3 heeft betrekking op verzekering tegen brand en diefstal.
2.6 In augustus 2003 heeft [gedaagde sub 1] ten aanzien van diverse verzekerde machines, waaronder de Valmet, premie aan [eiseres] gerestitueerd. Een aan [eiseres] gezonden betalingsoverzicht van 11 augustus 2003 vermeldt een drietal tractoren, te weten de Valmet, een Internat en een Case, met daarachter het gerestitueerde bedrag. Bij elke tractor staat vermeld “werkmaterieel wa”.
2.7 Op 31 augustus 2008 is brandschade ontstaan aan de Valmet.
2.8 Een brief van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]) van 12 september 2008 vermeldt dat de waarde van de Valmet per 31 augustus 2008 wordt getaxeerd op € 45.000,=.
2.9 Reaal heeft geweigerd onder de voor de Valmet gesloten verzekering uit te keren.
2.10 Op 1 oktober 2010 heeft [eiseres] het wrak van de Valmet verkocht aan een sloper.
3 De vordering en het verweer
3.1 De vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde sub 1] en Reaal te veroordelen
1. tot betaling van € 56.739,= met handelsrente;
2. tot betaling van € 1.500,= aan buitengerechtelijke kosten;
3. in de proceskosten, waaronder de nakosten, met rente.
3.2 Het gemotiveerde verweer van zowel [gedaagde sub 1] als Reaal strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de (na)kosten.
4 De beoordeling
4.1 [eiseres] beroept zich primair op uitkering onder de volgens haar met Reaal gesloten verzekeringsovereenkomst. Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv rust in beginsel op [eiseres] de stelplicht ten aanzien van bestaan en inhoud van deze verzekeringsovereenkomst.
4.2 [eiseres] heeft het volgende gesteld:
- tijdens de bespreking hebben [eiseres] en [gedaagde sub 1] (die optrad als gevolmachtigde van Reaal) afgesproken dat het trekkende materieel, waaronder de Valmet, tegen wa en brand verzekerd zou worden;
- de uitvoering van deze afspraak heeft [eiseres] bevestigd gezien in de verwijzing op het polisblad voor de Valmet naar de brandclausule LM3;
- [eiseres] heeft de inhoud van de polis van de Valmet en van module LM3 expliciet gecheckt op het moment dat zij het in 2.6 bedoelde betalingsoverzicht kreeg.
4.3 Reaal en [gedaagde sub 1] hebben de gestelde afspraken betwist. Daartoe hebben zij het volgende aangevoerd:
- tijdens de bespreking is afgesproken dat het trekkende materieel nog slechts tegen wa verzekerd zou zijn;
- de uitvoering van die afspraak wordt bevestigd door de vermelding op het polisblad voor de Valmet van “wa werkmaterieel” bij “toepasselijke dekking”;
- die zelfde melding komt ook voor op het in 2.6 bedoelde betalingsoverzicht;
- weliswaar is de verwijzing op het polisblad naar de brandclausule LM3 een vergissing, maar daar staat tegenover dat op twee na alle andere vijftig polissen wel een correcte verwijzing naar de toepasselijke wa-module LM4 bevatten.
4.4 Naar het oordeel van de rechtbank is voor de beoordeling van de zaak doorslaggevend dat wordt vastgesteld wat tijdens de bespreking is afgesproken. Daartoe wijst de rechtbank op het volgende.
4.5 Is afgesproken hetgeen [eiseres] heeft gesteld, dan heeft zij er in beginsel op mogen vertrouwen dat de nadien van [gedaagde sub 1] (namens Reaal) ontvangen berichten een uitvloeisel vormden van die afspraken. Zij hoefde er dan niet op bedacht te zijn dat [gedaagde sub 1] bij de uitwerking van die afspraken fouten zou maken, in die zin dat [gedaagde sub 1] bij de meeste van de polissen uitging van een veel beperktere dekking. Dat op alle polissen (inclusief die ten aanzien van de Valmet) “wa werkmaterieel” als dekking staat vermeld, is in dit geval van onvoldoende gewicht. Tot de volgens [eiseres] gemaakte afspraken behoorde immers ook dekking voor wa. Evenmin kon [eiseres] uit de door haar terugontvangen premies afleiden dat [gedaagde sub 1] in weerwil van de (in dat geval aangenomen) afspraken een beperktere dekking had doorgevoerd. Ter comparitie heeft [gedaagde sub 1] immers verklaard dat ook in het geval de verzekeringen zouden zijn teruggebracht van casco naar wa en brand (zoals [eiseres] heeft gesteld) een aanzienlijk lagere premie verschuldigd zou zijn geweest. De rechtbank acht verder niet van belang dat op de polisbladen geen verzekerde waarde is vermeld, hetgeen volgens [gedaagde sub 1] en Reaal wel het geval zou zijn geweest als het materieel tegen brand verzekerd was. Het gaat er immers om wat [eiseres] redelijkerwijs uit de polisbladen heeft mogen of moeten afleiden, uitgaande van de gemaakte afspraken zoals door hem gesteld. Niet zonder meer aannemelijk is dat het enkele ontbreken van een vermelding van de verzekerde waarde [eiseres] als niet-deskundige had moeten doen twijfelen aan de juistheid van de polisbladen. [gedaagde sub 1] en Reaal hebben geen feiten gesteld die dat anders maken. Komen de afspraken zoals door [eiseres] gesteld vast te staan, dan geldt al met al dat de Valmet tegen brand verzekerd was. In beginsel komt geen doorslaggevend gewicht toe aan de omstandigheid dat vrijwel alle andere polissen naar de wa-clausule verwijzen (zoals [gedaagde sub 1] en Reaal hebben gesteld). Wel is denkbaar dat die omstandigheid een rol kan spelen bij de uiteindelijke bewijsbeoordeling. Bewijsstukken in dit verband (bijvoorbeeld die andere polisbladen) kan de meest gerede partij daarom desgewenst in het kader van de hierna te noemen (tegen)bewijsvoering in het geding brengen.
4.6 Dit alles is anders als zou moeten worden uitgegaan van de door [gedaagde sub 1] ter betwisting gestelde afspraken. In dat geval komt meer gewicht toe aan de vermelding van “wa werkmaterieel” als toepasselijke dekking op de polisbladen. Die vermelding reflecteert in dat geval immers de tussen partijen gemaakte afspraken omtrent een dekking die beperkt was tot wa. De verwijzing naar de brandclausule op het polisblad voor de Valmet had [eiseres] in dat geval aanleiding moeten geven bij [gedaagde sub 1] opheldering te vragen. Zij had er in dat geval niet zonder meer op mogen vertrouwen dat in weerwil van de gemaakte afspraken toch een ruimere dekking van toepassing zou zijn. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eiseres] die opheldering niet heeft gevraagd. Dit brengt mee dat in het hier bedoelde geval de Valmet niet tegen brand is verzekerd.
4.7 De inhoud van de tijdens de bespreking gemaakte afspraken staat echter niet vast. De rechtbank zal [eiseres] toelaten tot het bewijs van de door haar gestelde afspraken. Het feit dat het materieel van [eiseres] tot de bespreking casco-verzekerd was (waartoe naar de rechtbank aanneemt ook verzekering tegen brand behoort) is geen aanleiding [gedaagde sub 1] en Reaal te belasten met het bewijs van de door hen gestelde afspraken. Tussen partijen staat immers niet ter discussie dat tijdens de bespreking afspraken zijn gemaakt die ertoe hebben geleid dat de tot dat moment geldende verzekeringen niet zouden worden gehandhaafd. Aan de vordering van [eiseres] ligt ten grondslag de verzekering zoals die volgens haar tijdens de bespreking is overeengekomen. [eiseres] zal die afspraken moeten bewijzen.
4.8 Ter comparitie hebben [gedaagde sub 1] en Reaal verklaard de uitlatingen van de directeur van [eiseres] ongeloofwaardig te vinden, met name de verklaring die handelt over zijn handelen bij gelegenheid van de ontvangst van het in 2.6 bedoelde betalingsoverzicht. Naar het oordeel van de rechtbank is dat geen reden [eiseres] niet tot bewijsvoering toe te laten, alleen al niet omdat die bewijsvoering betrekking heeft op de inhoud van eerder gemaakte afspraken en niet op de gang van zaken in augustus 2003. Wel kunnen de verklaringen van de directeur van [eiseres] een rol spelen bij de uiteindelijke bewijsbeoordeling.
4.9 Slaagt [eiseres] in het bewijs, dan volgt daaruit dat de Valmet tegen brand verzekerd was op het moment van de brandschade. Reaal is dan gehouden tot uitkering onder de verzekering over te gaan. Daarover merkt de rechtbank het volgende op.
4.10 Kennelijk staat tussen partijen niet ter discussie dat de uitkering wordt bepaald door de dagwaarde van de Valmet op het moment van de brand. Die dagwaarde baseert [eiseres] op de in 2.8 bedoelde brief van [bedrijf 1]. Reaal en [gedaagde sub 1] hebben die taxatie gemotiveerd betwist. Mede gelet op die betwisting is de rechtbank van oordeel dat de onderbouwing van de dagwaarde nog tekort schiet. Daarbij speelt ook een rol dat de taxatie van [bedrijf 1] niet is gemotiveerd. Partijen zullen zich nader over de dagwaarde moeten uitlaten. Daarbij rijst de vraag wat de betekenis is van de omstandigheid dat de Valmet niet meer onderzocht kan worden (zie onder 2.10). Die omstandigheid valt op zichzelf [eiseres] te verwijten, nu hij het wrak heeft verkocht op een moment (namelijk na de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1]) dat zij wist dat de dagwaarde ter discussie stond. Anderzijds is van belang op welke wijze volgens de polis de waarde moet worden vastgesteld en of op dat punt een rol voor Reaal als verzekeraar is weggelegd. Reaal had immers zelf ook eerder tot taxatie kunnen overgaan. Dat zij dat niet heeft gedaan omdat zij (in het hier bedoelde geval: ten onrechte) meende dat er geen verzekering tegen brand was, komt voor haar risico. Ook over dit punt zullen partijen zich nader moeten uitlaten.
4.11 [eiseres] vordert ook vergoeding van de kosten gemoeid met de huur van een vervangende tractor. [gedaagde sub 1] en Reaal hebben op zichzelf niet betwist dat ook dergelijke kosten voor vergoeding onder de verzekering in aanmerking komen. Ook op dit punt zullen partijen zich echter nader moeten uitlaten, met name voor wat betreft de wijze waarop [eiseres] als verzekerde in een geval als dit dient te handelen. In dat verband komt ook betekenis toe aan de stelling van [gedaagde sub 1] dat [eiseres] gedurende een veel te lange periode een vervangende tractor heeft gehuurd en op de (wisselende) verklaringen hieromtrent van [eiseres] ter comparitie.
4.12 In het hier bedoelde geval (namelijk de situatie dat [eiseres] slaagt in haar bewijs) komt de vordering jegens [gedaagde sub 1] niet op de primaire grondslag voor toewijzing in aanmerking. Vast staat immers dat [gedaagde sub 1] slechts als gevolmachtigde is opgetreden. Zij is zelf dus niet gehouden tot uitkering onder de verzekering over te gaan. Evenmin is de vordering toewijsbaar op de subsidiaire grondslag, te weten wanprestatie wegens het verstrekken van een onjuist polisblad. In het hier bedoelde geval bevat het polisblad immers geen fout, althans niet ten aanzien van de Valmet, nu dat polisblad verwijst naar de brandclausule.
4.13 Slaagt [eiseres] niet in het hier bedoelde bewijs, dan kan het tot stand komen van een verzekering tegen brand niet worden vastgesteld. Op de primaire grondslag is de vordering in dat geval niet toewijsbaar.
4.14 In dat geval is de vraag aan de orde of de vordering op de subsidiaire grondslag slaagt. [eiseres] stelt zich immers op het standpunt dat [gedaagde sub 1] in dat geval haar jegens [eiseres] in acht te nemen zorgplicht heeft geschonden door een onjuist polisblad te verstrekken. [gedaagde sub 1] heeft erkend dat het polisblad voor de Valmet een onjuiste verwijzing naar de toepasselijke clausule bevat. In het midden kan echter blijven of deze omissie wanprestatie van [gedaagde sub 1] oplevert. In het hier bedoelde geval (te weten dat [eiseres] niet slaagt in haar bewijs) is niet vast komen te staan dat partijen een brandverzekering zijn overeengekomen. Zou [gedaagde sub 1] bij het nadien opstellen van de polisbladen geen fout hebben gemaakt, dan zou daarop niet een verwijzing naar de brandclausule zijn voorgekomen. De omissie van [gedaagde sub 1] heeft dus niet tot schade geleid. Gelet op de door [eiseres] gegeven onderbouwing van de gestelde beroepsfout, is de vordering dus ook op die subsidiaire grondslag niet toewijsbaar.
4.15 De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. Uit de stellingen van [eiseres] kan niet worden afgeleid dat het daadwerkelijk om kosten gemoeid met buitengerechtelijke werkzaamheden gaat in plaats van om werkzaamheden waarvoor een eventuele proceskostenveroordeling een vergoeding inhoudt.
4.16 Reaal heeft nog gesteld dat de proceskosten hoe dan ook voor rekening van [eiseres] moeten blijven, nu zij (Reaal) voorafgaande aan de procedure heeft toegezegd tot uitkering te zullen overgaan als in het geding tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] komt vast te staan dat een brandverzekering is overeengekomen. De rechtbank volgt Reaal niet in dit betoog. Het debat tussen partijen gaat immers over meer dan alleen het bestaan van een brandverzekering. Partijen twisten ook over de hoogte van de uitkering.
4.17 In afwachting van de bewijsvoering zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.
5 De beslissing
De rechtbank,
laat [eiseres] toe tot het bewijs van haar stelling dat tijdens de bespreking is afgesproken dat het materieel zou worden verzekerd tegen wa en brand;
bepaalt dat indien [eiseres] dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. Th. Veling;
bepaalt dat de advocaat van [eiseres] binnen twee weken na vonnisdatum aan de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in de maanden april tot en met juni 2011 en dat de advocaten van [gedaagde sub 1] en Reaal binnen dezelfde termijn opgave moeten doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan hun zijde in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling.
Uitgesproken in het openbaar.
1980/1694