vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 356305 / HA ZA 10-1824
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. P.A. Visser te Hendrik-Ido-Ambacht,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. B.T.J.A. van Aalst te Enschede.
Eiser in conventie, verweerder in reconventie zal hierna [eiser] genoemd worden. Gedaagde in conventie sub 1 zal hierna worden aangeduid als [gedaagde 1]. Gedaagde in conventie sub 2, eiser in reconventie zal hierna [gedaagde 2] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 oktober 2010,
- het proces-verbaal van comparitie van 25 januari 2011 en de daarin genoemde stukken,
- de conclusie van antwoord in reconventie.
Tegen [gedaagde 1] is verstek verleend.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Tussen partijen staan - voor zover van belang - de volgende feiten vast.
[gedaagde 2] was tot 15 december 2009 statutair directeur van [gedaagde 1]. Bij [gedaagde 1] was voorts werkzaam de heer [X] (hierna: [X]). [gedaagde 1] is bij notariële akte van 15 december 2009 (middels een aandelentransactie) overgedragen aan Stichting Aandelenbeheer Sampro.
Ten behoeve van de financiering van door [eiser] gewenste nieuwe kozijnen is [eiser] in contact gekomen met [gedaagde 1]. Medio 2009 heeft [gedaagde 1], vertegenwoordig door [gedaagde 2] en [X], in dat kader een aantal keren een bezoek gebracht aan [eiser]. Dat heeft geresulteerd in een kredietovereenkomst tussen ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN) en [eiser] en zijn partner d.d. 8 juni 2009, op basis waarvan ABN aan [eiser] en zijn partner een krediet van € 43.500,- ter beschikking heeft gesteld.
Het krediet is gestort op een rekening op naam van [eiser] en zijn partner. Op 9 juni 2009 is van deze rekening door middel van een automatische overboeking afgeschreven onder andere een bedrag van € 6.350,-. Het bedrag is geboekt op een privérekening van [gedaagde 2].
In een email van 17 augustus 2009 aan [X] schrijft [eiser] onder meer:
"Tevens ben ik benieuwd wanneer wij de contracten mogen ontvangen"
Ook per email van 20 september 2009 aan [X] verzoekt [eiser] om toezending van "de contracten", terwijl [eiser] per mail van 30 december 2009 aan [X] schrijft:
"Nu jullie niets meer voor ons konden betekenen, had ik al eerder een verzoek gedaan om de originele stukken per post te mogen ontvangen.
Graag zie ik dit op per omgaande gebeuren, zodat wij bewijsstukken hebben.
Contract ABN 43500
Verzekering die hiervoor is afgesloten
Privestukken zoals salarisbrieven ...etc"
Per brief van 19 januari 2010, gericht aan [gedaagde 1], herhaalt [eiser] dit verzoek, en schrijft hij voorts:
"daar jullie je niet aan je verplichtingen hebben voldaan, eis ik dat de overeenkomt (risicoverzekering) ontbonden word!
Derhalve eis ik een terugstorting van de 6350 euro die wij betaald hebben voor de risicoverzekering, die niet door jullie is geleverd.
Krijg ik géén reactie binnen de gestelde termijn, dan ga ik aangifte tegen jullie doen wegens oplichting!!!!!!"
Op 30 januari heeft [eiser] onder de naam kreeft56 een bericht geplaatst op een forum van TROS Radar (hierna: het internetforum). [eiser] schrijft onder meer:
"ik heb een donkerbruin vermoeden dat ik voor een aanzienlijk bedrag door dhr. [gedaagde 2] en M. van der broek ben benadeeld.
Want naast het krediet dat ik afsloot voor plaatsing door het hele huis van kunststof kozijnen en deuren moest ik ook een risicoverzekering afsluiten.
Nu zeven maanden verder, heb ik nog steeds niet de originele stukken in mijn bezit waaronder dus de polis voor de verzekering, waarvan het bedrag is overgemaakt naar dhr.[gedaagde 2].
In al die maanden hadden ze wel allerlei excuses, waarvoor wij de stukken nog niet hadden retour gekregen.
Maar geloof mij, hier laat ik het niet bij zitten en wil ik bij deze een oproep doen of er nog meer mensen zijn die door deze HEREN zijn benadeeld?
Want bij info bij de politie moest blijken of er meerdere aantoonbare gevallen waren, zodat zij dus aktie konden ondernemen tegen dit fraaie koppel"
Op de oproep van [eiser] zijn verschillende reacties gekomen. [eiser] zelf plaatst op 5 februari 2010 het volgende bericht:
"(...) Ik vermoed namelijk dat deze fijne "heren" een rookgordijn hebben opgetrokken v.w.b. hun verblijfplaats want je kom ze namelijk op meerder adressen tegen.
Verder wil ik met hun persoonlijk afrekenen en niet met de nieuwe eigenaar!
Maar geloof me, deze mannen zijn nog niet met me klaar want op de één of andere manier zal ik ze vinden en m'n geld terugkrijgen."
Op 18 februari 2010 ten slotte plaatst [eiser] het volgende bericht:
" (...) [[gedaagde 1]] bestaat uit [gedaagde 2] en [X] en waar het nu8 om gaat is, dat deze "heren" zo snel een vertrouwensband met je weten te maken en dan op een zéér subtiele wijze je vertrouwen misbruiken.
In mijn geval, zou er naast en krediet ook een risicoverzekering voor een aanzienlijk bedrag worden afgesloten en tot op heden ten dage ben ik nog steeds niet in het bezit van de polis (8mnd verder). (...)
En............ de heren zijn niet meer bereikbaar per mail,sms,telefoon en aangetekende post!
Verder zijn er nog een aantal mensen, die voor nog veel meer geld zijn belazerd door dit tweetal, dus probeer een beetje begrip te tonen dat er via dit forum word gewaarschuwd.
Want het was toch .... een gewaarschuwd mens telt voor twee"
De vordering in conventie
[eiser] vordert [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 6.350,-, te vermeerderen met de handelsrente over dit bedrag vanaf 9 juni 2009 en met buitengerechtelijke kosten ad € 750,-, met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten, te vermeerderen met nakosten.
[eiser] legt aan zijn vordering jegens [gedaagde 2] tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de volgende stellingen ten grondslag.
[gedaagde 2] heeft onrechtmatig gehandeld, nu hij [eiser] op slinkse wijze € 6.350,- afhandig heeft gemaakt.
Subsidiair moet worden aangenomen dat sprake is van onverschuldigde betaling, nu [eiser] betaald heeft op de privérekening van [gedaagde 2], terwijl geen sprake is van een contractuele verhouding tussen [gedaagde 2] en [eiser].
Meer subsidiair geldt dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, nu [gedaagde 2] een geldbedrag heeft ontvangen dat was bestem[gedaagde 1] ter verkrijging van een kredietverzekering voor [eiser 1] [gedaagde 1] heeft niet gepresteerd; [gedaagde 2] is in privé verrijkt.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn rente verschuldigd vanaf de datum van betaling, 9 juni 2009. Nu betaald is vanuit het verstrekte krediet en [eiser] een kredietrente van 7,1% betaalt, is de handelsrente verschuldigd.
[eiser] heeft buitengerechtelijke kosten gemaakt. Er zijn namelijk herhaalde pogingen gedaan een oplossing in der minne te bewerkstelligen, terwijl ook andere activiteiten zijn verricht die niet vallen onder de voorbereiding en instructie van de zaak.
Het verweer in conventie
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. [gedaagde 2] heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Het door [eiser] aan [gedaagde 1] betaalde bedrag ziet niet op een verzekering, maar betreft aan [gedaagde 1] verschuldigde kosten in verband met de verleende bemiddeling bij de verkrijging van het krediet. Reeds om die reden moet de vordering van [eiser] worden afgewezen.
[gedaagde 2] heeft de betaalde bemiddelingskosten niet op slinkse wijze afhandig gemaakt van [eiser]. Er is betaald voor deugdelijke bemiddeling.
Er is evenmin sprake van onverschuldigde betaling. Betaling heeft immers plaatsgevonden niet aan [gedaagde 2] maar aan [gedaagde 1], terwijl [gedaagde 2] de betaling namens [gedaagde 1] in ontvangst heeft genomen. Bovendien was er een rechtsgrond voor de betaling, namelijk een contractuele verplichting jegens [gedaagde 1].
Ook de vordering uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking moet worden afgewezen, nu [gedaagde 2] niet is verrijkt. [gedaagde 1] geldt immers als de ontvanger van de betaling. Bovendien heeft [eiser] betaald voor geleverde diensten en is hij dus niet verarmd.
De wettelijke handelsrente is niet verschuldigd, nu geen handelsovereenkomst is gesloten tussen [eiser] en [gedaagde 2].
[eiser] heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat sprake is van buitengerechtelijke kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
De vordering in reconventie
[gedaagde 2] vordert dat [eiser] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om binnen één week na de datum van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag, met een maximum van € 250.000,-:
- het internetforum op te heffen;
- de openbaarmaking op internet of andere wijze van het internetforum te staken en gestaakt te houden;
- het doen van beledigende uitlatingen en beschuldigingen aan het adres van [gedaagde 2] te staken en gestaakt te houden,
een en ander met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten legt [gedaagde 2] aan de vordering het volgende ten grondslag. [eiser] heeft het internetforum gestart. De inhoud van het internetforum is onrechtmatig jegens [gedaagde 2], nu er verschillende beledigende uitlatingen en onterechte beschuldigingen op staan. [eiser] heeft door zijn oproep op het internetforum een podium gecreëerd voor derden. De reacties van die derden moeten om die reden aan [eiser] worden toegerekend. Voor de beschuldigingen ontbreekt iedere onderbouwing. Aangenomen moet worden dat [eiser] er middels het forum op uit is [gedaagde 2] zoveel mogelijk te beschadigen. [gedaagde 2] ondervindt hiervan ernstige hinder en schade.
Het verweer in reconventie
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten, te vermeerderen met nakosten. [eiser] heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Er is geen sprake van een website van [eiser], zodat de vorderingen van [gedaagde 2] reeds om die reden moeten worden afgewezen.
[eiser] beroept zich op de vrijheid van meningsuiting. Er is sprake van een naar het zich laat aanzien alleszins redelijke verdenking van het plegen van misdrijven. Bovendien heeft [gedaagde 2] nagelaten behoorlijk te reageren. Er is dan ook een feitelijke basis voor de uitingen op het internetforum.
De beoordeling
in conventie
Ten aanzien van [gedaagde 1]
Ten aanzien van de gevorderde rente is, gelet op het feit dat [eiser] consument is, onvoldoende gesteld of gebleken dat sprake is van een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a BW. De gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 2 BW zal dan ook worden afgewezen; over de hoofdsom zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 worden toegewezen. Daarbij zij ten overvloede overwogen dat artikel 6:119 BW ertoe strekt de schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van een geldsom te fixeren op de wettelijke rente. Dat brengt mee dat [eiser] geen hogere vergoeding kan vorderen dan de wettelijke rente.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, nu onvoldoende is gesteld en evenmin is gebleken dat het gaat om verrichtingen die meeromvattend zijn dan de verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237-240 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
Voor het overige komt de vordering niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze voor toewijzing vatbaar is.
Ten aanzien van [gedaagde 2]
De primaire grondslag van de vordering jegens [gedaagde 2] is onrechtmatig handelen. In dat kader zij vooropgesteld dat de contractuele wederpartij van [eiser] [gedaagde 1] is, en dat het handelen van [gedaagde 2] in de relatie tot [eiser] in beginsel aan [gedaagde 1] moet worden toegerekend. [gedaagde 2] kan als bestuurder van [gedaagde 1] evenwel jegens [eiser] persoonlijk aansprakelijk zijn op grond van artikel 6:162 BW wegens een specifiek jegens hem gepleegde onrechtmatige daad. Maatstaf voor deze persoonlijke aansprakelijkheid is - volgens vaste jurisprudentie - of de bestuurder ter zake een persoonlijk en voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het verwijt dat [eiser] [gedaagde 2] ter zake maakt is - samengevat - dat deze hem in strijd met de waarheid heeft voorgehouden dat hij € 6.350,- betaalde voor een verzekering, althans dat [gedaagde 2] hem een exorbitant bedrag voor bemiddeling in rekening heeft gebracht zonder hem op voorhand adequaat te informeren. De rechtbank overweegt in dit kader als volgt.
Ter comparitie heeft [eiser] betoogd dat [X] en [gedaagde 2] een aantal keren bij hem op bezoek zijn geweest, en dat zij hem hebben geadviseerd een overlijdensrisicoverzekering af te sluiten. Daarbij hebben partijen, aldus [eiser], expliciet gesproken over de hoogte van het bedrag van die verzekering, namelijk € 6.350,-, omdat dit naar de zin van [eiser] aan de hoge kant was. Volgens [eiser] heeft hij [gedaagde 2] en [X] voorts expliciet gevraagd hoe het zat met eventuele bemiddelingskosten, en is toen tegen [eiser] gezegd dat zij provisie van de bank zouden ontvangen.
[gedaagde 2] heeft tijdens de comparitie een andere lezing gegeven van de gang van zaken. Volgens [gedaagde 2] is in eerste instantie de gedachte geweest dat [gedaagde 1] voor [eiser] zou bemiddelen bij het verkrijgen van een hypothecaire geldlening. In dat geval is een overlijdensrisicoverzekering aan de orde, aldus [gedaagde 2], en daar is vermoedelijk met [eiser] over gesproken, hoewel de kosten van een dergelijke verzekering veel hoger zijn dan € 6.350,-. In dat geval ook wordt de tussenpersoon betaald via de provisie van de bank. Uiteindelijk is echter, aldus nog steeds [gedaagde 2], geen lening verstrekt door middel van een hypotheek, maar is een kredietovereenkomst tot stand gekomen. Daarbij is, gelet op de algemene voorwaarden van de bank, een overlijdensrisicoverzekering niet aan de orde, en moet de klant zelf de bemiddelingskosten betalen, nu de bank voor dergelijke vormen van kredietverstrekking geen provisie betaalt aan de tussenpersoon. Volgens [gedaagde 2] is hierover met [eiser] gesproken. [gedaagde 2] heeft ook een factuur en een specificatie overgelegd met betrekking tot de bemiddelingskosten ad € 6.350,-, met daarop de naam van [eiser] en zijn partner en twee handtekeningen resp. parafen.
Voor zover in rechte zou komen vast te staan dat [eiser] is verteld dat hij € 6.350,- betaalde voor een verzekering, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van bedrog en daarmee van onrechtmatig handelen. In dat geval immers is een onjuiste mededeling gedaan aan [eiser] - namelijk dat hij betaalde voor een verzekering, terwijl uit de stellingen van [gedaagde 2] voortvloeit dat in werkelijkheid is betaald voor bemiddelingskosten. Dit onrechtmatig handelen moet aan [gedaagde 2] persoonlijk worden toegerekend als [gedaagde 2] ofwel persoonlijk tegen [eiser] heeft gezegd dat hij € 6.350,- betaalde voor een verzekering, ofwel als hij ervan op de hoogte was dat [X] een dergelijke mededeling deed aan [eiser]. In dat geval immers heeft [gedaagde 2] als bestuurder van [gedaagde 1] willens en wetens een klant misleid, ofwel door zelf die onjuiste mededeling te doen, ofwel door toe te laten dat zijn medewerker een dergelijke onjuiste mededeling doet en de klant niet te informeren over de onjuistheid van die mededeling. Daarmee is voldaan aan de onder 7.4 genoemde maatstaf. Aan [gedaagde 2] kan echter niet worden toegerekend een door [X] gedane mededeling waarvan [gedaagde 2] zelf geen weet had. Gelet op de gemotiveerde betwisting ter zake rust op [eiser] de bewijslast van zijn stelling dat [gedaagde 2], althans [X] in aanwezigheid van [gedaagde 2], heeft gezegd dat het door [eiser] te betalen bedrag van € 6.350,- zag op een ten behoeve van [eiser] af te sluiten verzekering. [eiser] heeft ter zake ter comparitie specifiek bewijs aangeboden. Dit bewijs zal aan [eiser] worden opgedragen.
Van onrechtmatig handelen van [gedaagde 2] is naar het oordeel van de rechtbank voorts sprake als in rechte komt vast te staan dat [eiser] niet vooraf adequaat is geïnformeerd over de hoogte van de bemiddelingskosten. [gedaagde 1] diende als professionele bemiddelaar bij kredietverstrekkingen [eiser] adequaat en vóór de totstandkoming van de bemiddelingsovereenkomst te informeren over niet alleen (bijvoorbeeld) de verplichtingen en de risico's die de kredietovereenkomst met zich mee brachten, maar ook over [gedaagde 1] verschuldigde bemiddelingskosten. Deze verplichting rustte in de omstandigheden van dit geval op [gedaagde 2] als bestuurder van [gedaagde 1], al dan niet door tussenkomst van [X]. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat, zoals niet in geschil is, [gedaagde 2] zelf de bemiddeling ten behoeve van [eiser] heeft verzorgd.
Ook op dit punt rust, gelet op de gemotiveerde betwisting zijdens [gedaagde 2], de bewijslast op [eiser]. De rechtbank is evenwel van oordeel dat voorshands, behoudens tegenbewijs, vaststaat dat [gedaagde 2], al dan niet door tussenkomst van [X], [eiser] niet adequaat heeft geïnformeerd over de hoogte van de verschuldigde bemiddelingskosten. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat onbetwist is de stelling van [eiser] dat hij elders goedkoper geld had kunnen lenen, terwijl voorts van algemene bekendheid is dat zonder het maken van veel kosten bij een bank een krediet kan worden gesloten als het door de bemiddeling van [gedaagde 1] door [eiser] bij ABN verkregen krediet. Onder die omstandigheden ligt niet voor de hand dat [eiser], als hem zou zijn verteld dat hij bij bemiddeling door [gedaagde 1] voor de verkrijging van dit krediet € 6.350,- moest betalen, opdracht had gegeven tot bemiddeling.
[gedaagde 2] zal in de gelegenheid worden gesteld tegenbewijs te leveren.
De rechtbank overweegt in dit verband ten aanzien van de door [gedaagde 2] overgelegde factuur en specificatie nog het volgende. [eiser] heeft betwist dat zijn echtgenote beide stukken heeft ondertekend, terwijl hij zelf ontkent de specificatie te hebben getekend en zich niet kan herinneren of hij de factuur heeft ondertekend. Ter comparitie heeft [gedaagde 2] verklaard dat pas op de avond dat [eiser] de kredietovereenkomst tekende voor [eiser] duidelijk was dat geen hypothecaire geldlening zou worden verstrekt, maar een lening op basis van een kredietovereenkomst. Daarbij heeft [gedaagde 2] voorts verklaard dat partijen daar die avond nog over gesproken hebben en dat er door [eiser] en zijn partner diezelfde avond een heleboel stukken zijn getekend. Ook [eiser] heeft verklaard dat er die avond vrij veel stukken zijn getekend. Volgens [gedaagde 2] zijn zij in totaal die avond ongeveer drie kwartier bij [eiser] geweest. Dat betekent dat in een kort tijdsbestek veel - voor [eiser] belangwekkende - informatie moet zijn besproken en voorts veel stukken zijn ondertekend. Wellicht dat daar dan ook de factuur en de specificatie bij hebben gezeten, maar als in rechte zou komen vast te staan dat [eiser] is verteld dat hij € 6.350,- betaalde voor een verzekering, althans dat hij niet adequaat is geïnformeerd over de hoogte van de bemiddelingskosten, kan [eiser] niet door het mogelijk terloops tekenen van die stukken geacht worden te hebben geweten dat die mededeling inmiddels was achterhaald, althans kan niet worden aangenomen dat daarmee [eiser] adequaat en tevoren is geïnformeerd over de hoogte van de bemiddelingskosten. Zelfs als beide stukken inderdaad door [eiser] en zijn partner zijn ondertekend, neemt dit derhalve de onrechtmatigheid niet weg. Dat betekent dat de rechtbank aan deze stukken in het kader van de bewijslevering voorbij zal gaan.
Voor zover [eiser] in het onder 7.7 genoemde bewijs slaagt, althans voor zover [gedaagde 2] in de onder 7.8 genoemde tegenbewijslevering niet slaagt, staat, gelet op hetgeen aldaar is overwogen, vast dat [gedaagde 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en is [gedaagde 2] gehouden de door [eiser] geleden schade te vergoeden. [eiser] heeft ter comparitie onbetwist gesteld dat hij, als hij had geweten dat hij € 6.350,- betaalde voor bemiddelingskosten, een andere tussenpersoon had gezocht, nu hij dan veel goedkoper uit zou zijn geweest, terwijl evenmin is betwist dat de schade € 6.350,- bedraagt. In dat geval zal dit deel van de vordering dan ook worden toegewezen.
Voor zover [eiser] in voornoemd bewijs niet zou slagen, althans voor zover [gedaagde 2] zou slagen in voornoemde tegenbewijslevering, komt aan de orde de door [eiser] subsidiair en meer subsidiair aangedragen grondslag, te weten onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking. Beide grondslagen nemen tot uitgangspunt dat de door [eiser] verrichte betaling moet worden toegerekend aan [gedaagde 2], en niet aan [gedaagde 1], nu het door [eiser] betaalde bedrag is overgeschreven op een privérekening van [gedaagde 2]. De rechtbank oordeelt als volgt.
Hoewel er voor een ondernemer - met name in boekhoudkundige zin - voordelen zijn verbonden aan het aanhouden van een zakelijke rekening, bestaat daartoe geen wettelijke plicht. Voor [gedaagde 1] bestemde bedragen kunnen derhalve in beginsel worden overgemaakt op de privérekening van [gedaagde 2]. Het uitgangspunt van de subsidiair en meer subsidiair aangedragen grondslagen is daarmee onjuist. Dat brengt mee dat er geen grondslag is voor de door [eiser] gestelde onverschuldigde betaling resp. ongerechtvaardigde verrijking, zodat in dat geval de vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
in reconventie
In reconventie staat ter beoordeling de vraag of [eiser] met de door hem op het internetforum geplaatste berichten onrechtmatig heeft gehandeld jegens [gedaagde 2]. In dit kader staan twee belangen tegenover elkaar, namelijk het belang van [gedaagde 2] bij de bescherming van zijn eer en goede naam (waaronder het belang om op internetfora niet blootgesteld te worden aan lichtvaardige verdachtmakingen) en dat van [eiser] bij het recht op vrijheid van meningsuiting (waaronder het belang om krachten te bundelen in een mogelijke (straf-)rechtszaak tegen [gedaagde 2]). Beoordeeld moet worden welk belang in casu zwaarder weegt. Die beoordeling moet plaatsvinden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. Die omstandigheden zijn de volgende.
Zoals volgt uit hetgeen in conventie is overwogen, was [eiser] - al dan niet terecht - in de veronderstelling dat hij € 6.350,- betaald had voor een verzekering. Hij heeft [gedaagde 1] vanaf augustus 2009 herhaaldelijk (per mail, brief, telefoon en sms) opgeroepen de gevraagde stukken toe te sturen. Gesteld noch gebleken is dat hier een adequate reactie van [gedaagde 1] op is gekomen. [gedaagde 2] heeft ter comparitie wel gesteld dat hij ervan uitging dat [X] de mail van [eiser] uit augustus 2009 had beantwoord, maar [gedaagde 2] heeft dat niet gecontroleerd, terwijl [eiser] ook daarna nog diverse malen contact heeft gezocht met [gedaagde 1].
Kennelijk ontstaat bij [eiser] in de loop van de maanden het vermoeden dat hij is opgelicht, zo volgt uit de door hem verstuurde brief van 19 januari 2010. Gegeven de omstandigheid dat [eiser] in de veronderstelling verkeerde dat hij een verzekering had afgesloten en daarvoor nog stukken zou ontvangen, in combinatie met de omstandigheid dat [eiser] gedurende een half jaar geen adequate reactie krijgt van [gedaagde 1] op zijn verzoeken, kan [eiser] niet worden verweten dat bij hem het vermoeden van oplichting ontstaat.
[gedaagde 2] heeft betoogd dat hem niet kan worden aangerekend dat de berichten van [eiser] nooit adequaat zijn beantwoord, nu alle berichten (kennelijk) naar [X] zijn gegaan en hij hier niet van op de hoogte was, en voorts de post die na de overdracht van het bedrijf is verstuurd niet is opengemaakt althans - wat de aangetekende stukken betreft - opgehaald, omdat hij in dat geval strafbaar zou handelen.
Naar het oordeel van de rechtbank komt een en ander in het kader van de onderhavige belangenafweging voor risico van [gedaagde 2]. [X] was een werknemer van het feitelijk uit [gedaagde 2] en één werknemer bestaande bedrijf waarvan [gedaagde 2] directeur was, terwijl [gedaagde 2] zich na de overgang van het bedrijf kennelijk op geen enkele wijze verantwoordelijk heeft gevoeld voor (de klanten van) het bedrijf. [gedaagde 2] had er onder meer voor kunnen kiezen de bestaande klanten te informeren over de overgang van het bedrijf, of de nieuwe onderneming op de hoogte te stellen van het feit dat er nog post bij hem binnenkwam bestemd voor [gedaagde 1]. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 2] een en ander heeft gedaan.
Het onder 7.14 genoemde vermoeden van oplichting was voor [eiser], zo heeft hij ter comparitie verklaard, aanleiding een oproep te plaatsen op het internetforum; hij wilde weten of andere mensen dit vermoeden deelden en aldus de krachten bundelen. Gelet op hetgeen onder 7.14 is overwogen moet worden aangenomen dat [eiser] ten tijde van de plaatsing van zijn oproep op het internetforum concrete aanwijzingen had voor de in die oproep geuite klachten. Het plaatsen van de oproep op het internetforum kan om die reden op zichzelf niet als onrechtmatig worden gekwalificeerd. De vraag is vervolgens of de wijze waarop [eiser] zijn klachten heeft geuit de grens van de in het maatschappelijk verkeer betamelijke zorgvuldigheid overschrijden en mitsdien als onrechtmatig moet worden bestempeld. De rechtbank stelt daarbij voorop dat gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de voorgeschiedenis, [gedaagde 2] door zijn klantonvriendelijke handelswijze met betrekking tot de postverwerking zelf het risico in het leven heeft geroepen dat voormalige klanten hem als een oplichter zouden beschouwen en dat zij zich in het verlengde daarvan ongenuanceerd over hem zouden uitlaten op het internet.
De oproep die [eiser] op het internetforum heeft geplaatst is in feite niet meer dan een beschrijving van hetgeen hem - in zijn beleving - is overkomen, met daaraan gekoppeld een vermoeden van benadeling. Onrechtmatig is deze uiting niet. De oproep is neutraal geformuleerd en bevat geen grievende verdachtmakingen. Ten aanzien van de overige door [eiser] geplaatste postings is de rechtbank van oordeel dat ook deze de grens van de in het maatschappelijk verkeer betamelijke zorgvuldigheid niet overschrijden. Weliswaar bevatten deze postings verdachtmakingen aan het adres van [gedaagde 2], maar zoals hiervoor is overwogen mocht [gedaagde 2] gelet op de voorgeschiedenis niet verwachten dat zijn voormalige klanten zich weloverwogen en genuanceerd over hem zouden (blijven) uitlaten.
De stelling van [gedaagde 2] dat [eiser] verantwoordelijk is voor de reacties die zijn gekomen op zijn oproep kan niet worden gevolgd, gegeven het oordeel onder 7.16 dat het plaatsen van een oproep op het internetforum in de omstandigheden van dit geval op zichzelf niet onrechtmatig is.
Van onrechtmatig handelen van de zijde van [eiser] is derhalve geen sprake. De vordering in reconventie zal dan ook worden afgewezen.
De beslissing
De rechtbank
in conventie:
draagt [eiser] op te bewijzen dat [gedaagde 2] heeft gezegd dat het door [eiser] te betalen bedrag van
€ 6.350,- zag op een ten behoeve van [eiser] af te sluiten verzekering, althans dat [gedaagde 2] ervan op de hoogte was dat [X] een dergelijke mededeling deed aan [eiser],
laat [gedaagde 2] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat [gedaagde 2] [eiser] niet vooraf adequaat heeft geïnformeerd over de hoogte van de verschuldigde bemiddelingskosten,
bepaalt dat indien [eiser] en/of [gedaagde 2] dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. F. Damsteegt-Molier,
bepaalt dat de advocaat van [eiser] binnen twee weken na vonnisdatum aan de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan die zijde in de volgende vijf maanden en dat de advocaat van [gedaagde 2] binnen dezelfde termijn opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan die zijde in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald,
bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd,
in conventie en in reconventie:
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt-Molier en in het openbaar uitgesproken op
2 maart 2011.?