Het arbitrale vonnis van 26 oktober 2009 (hierna: het arbitraal vonnis) luidt - voor zover thans van belang - als volgt:
"(...)
De klacht luidt als volgt:
"Het stucwerk op diverse plaatsen in de woning laat los alsmede is er sprake van scheuren in de muren van de woning. Dit is thans al de tweede keer."
(...)
De zakelijke inhoud van de bevindingen van de deskundige luidt als volgt (...)
Tijdens het bekloppen van de muren in verschillende ruimten is waarneembaar dat er van deze ruimten pleisterlagen c.q. afwerklagen plaatselijk los zitten. De onthechting vindt waarschijnlijk plaats tussen/in de grondeerlaag en de pleisterlaag en/of tussen de grondeerlaag en de kalkzandsteen. De al eerder losgekomen gedeelten die door de ondernemer zijn hersteld blijven vervolgens goed gehecht op de wand zitten doch na enige tijd komt een ander (naastliggend) gedeelte van het stucwerk los. Er vindt als het ware een voortschrijdend proces van onthechting van het stucwerk plaats door nagenoeg de gehele woning. Het is niet duidelijk wanneer dit gaat stoppen. (...)
Gelet op de geschiedenis van exact de zelfde klachten in soortgelijke woningen van het zelfde complex en de conclusies in het rapport van TNO, kan worden gesteld dat het stucwerk destijds niet op een goede en deugdelijke manier is aangebracht en kan redelijkerwijs ter zake van de zich nu wederom openbarende identieke gebreken aan het stucwerk (enkel op andere plekken in de woning) niet worden gesteld dat sprake is van nieuwe gebreken die zich eerst na het verstrijken van de algemene garantietermijn aandienen, zij waren (en zijn) in potentie aanwezig.
Ondergetekende is van mening dat er een integrale/definitieve aanpak noodzakelijk is.
(...)
Arbiter stelt vast dat de bevindingen van de deskundige niet of onvoldoende gemotiveerd zijn weersproken.
Hij overweegt vervolgens dat de klacht in twee delen uiteen valt, te weten het gedeelte aangaande scheurvorming in de woning en het gedeelte aangaande het stucwerk in de woning.
Ten aanzien van de scheurvorming overweegt arbiter als volgt. [eiser] heeft in oktober van het jaar 2000 klaarblijkelijk ter zake een klacht gemeld. (...) Vervolgens overweegt arbiter dat rechtsvorderingen tot nakoming van een verbintenis op grond van artikel 3:307 BW verjaren na verloop van vijf jaren na de dag waarop de vordering opeisbaar is geworden. (...) Hoewel niet gebleken is van een datering anders dan 'oktober 2000' gaat arbiter uit van een aanvang van de termijn per 1 december 2000. Dit betekent dat de rechtsvordering tot herstel verjaart vijf jaren na voornoemde datum en wel op 1 december 2005. Voorts staat vast dat het verzoek tot herstel d.d. 3 januari 2008 eerst is gedaan na het verstrijken van de garantietermijn. Arbiter zal [eiser] niet-ontvankelijk verklaren in zijn klacht.
Ten aanzien van het stucwerk in de woning overweegt arbiter als volgt. Onweersproken is tussen partijen gebleven dat een verzoek tot herstel als bedoeld in artikel 14.1.1 op 27 augustus 2004 is gedaan ter zake van een klacht aangaande het stucwerk van de woning. Vervolgens stelt arbiter vast dat Bouwfonds het gebrek klaarblijkelijk heeft erkend en herstel heeft uitgevoerd. Op grond van de bevindingen van de deskundige ter zake, die niet c.q. niet genoegzaam zijn weersproken, stelt arbiter vast dat het gemelde gebrek c.q. de gemelde gebreken destijds deugdelijk zijn hersteld. Daarmee voldeed het stucwerk in de woning op dat moment - weer - aan de garantienormen en heeft Bouwfonds destijds aan haar verplichtingen jegens [eiser] in dat verband voldaan. (...)
Vervolgens stelt arbiter vast dat [eiser] op 3 januari 2008 een nieuw verzoek tot herstel bij Bouwfonds heeft gedaan. In dat verband overweegt hij dat de woning is opgeleverd op 1 april 1999. De garantietermijn vangt aan drie maanden na de oplevering, zo bepaalt artikel 9.3 van de regeling. Artikel 11.1 van de regeling bepaalt dat de garantietermijn voor stucwerk zes jaar bedraagt. Dit betekent dat de garantietermijn in is gegaan op 1 juli 1999 en op 1 juli 2005 is verlopen. Op grond van artikel 14.1.1 van de regeling dient verzoeker, in casu [eiser], de ondernemer, in casu Bouwfonds, binnen de garantietermijn door middel van een schriftelijk verzoek tot herstel van een gebrek op de hoogte te stellen. Het verzoek tot herstel gericht aan Bouwfonds is eerst op 3 januari 2008 gedaan, derhalve na het verstrijken van de garantietermijn. Nu [eiser] niet binnen de garantietermijn een verzoek tot herstel heeft gedaan, is hij niet-ontvankelijk in de klacht.
(...)
Ten overvloede overweegt arbiter, onder verwijzing naar artikel 14.2.1 van de regeling, dat gebreken die in potentie reeds vóór het verstrijken van de garantietermijn aanwezig zouden zijn geen grondslag kunnen zijn om de toepasselijke garantietermijn - onbeperkt - op te rekken.
(...)".