ECLI:NL:RBROT:2011:BP8911

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
357864 - HA ZA 10-2070
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.L. de Gruijl-van Benthem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van ontslagvergoeding na echtscheiding en de relevantie van het echtscheidingsconvenant

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 23 februari 2011, betreft het een geschil tussen een man en een vrouw over de verdeling van een ontslagvergoeding na hun echtscheiding. De echtscheiding werd uitgesproken op 6 juli 2009 en op 7 augustus 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Partijen hadden op 26 mei 2009 respectievelijk 29 mei 2009 een echtscheidingsconvenant ondertekend, waarin zij de gevolgen van de echtscheiding regelde. De peildatum voor de verdeling van de gemeenschap van goederen was vastgesteld op 4 januari 2009.

De man ontving na de ontbinding van het huwelijk een ontslagvergoeding van zijn werkgever, welke vergoeding hij niet had vermeld in het echtscheidingsconvenant. De vrouw vorderde dat deze ontslagvergoeding alsnog in de verdeling zou worden betrokken, omdat zij stelde dat de man deze had verzwegen. De rechtbank oordeelde dat de ontslagvergoeding, die een compensatie is voor toekomstig inkomensverlies, alleen aan de man toekwam, omdat het ontslag pas na de ontbinding van het huwelijk inging. De rechtbank concludeerde dat de vrouw niet relevant was geïnformeerd over de aanspraak van de man op het moment van het ondertekenen van het convenant.

De rechtbank wees de vorderingen van de vrouw af, omdat er geen sprake was van verzwijging van een tot de gemeenschap behorend goed. De proceskosten werden gecompenseerd, aangezien het geschil voortvloeide uit de relatie tussen partijen. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in echtscheidingsconvenanten en de gevolgen van het tijdstip van ontslag voor de verdeling van vermogensbestanddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 357864 / HA ZA 10-2070
Uitspraak: 23 februari 2011
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[persoon 1],
wonende te [X],
eiseres,
advocaat mr. M.J.J.A. Ooms te Nieuwerkerk a/d IJssel,
- tegen -
[persoon 2],
wonende te [X],
gedaagde,
advocaat mr. R.H. de Vries.
Partijen worden hierna aangeduid als "de vrouw" respectievelijk "de man".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 21 juni 2010 en de door de vrouw overgelegde producties;
- conclusie van antwoord;
- vonnis d.d. 20 oktober 2010, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 4 februari 2011.
2 Het geschil
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat de door de man van zijn werkgever ontvangen ontbindingsvergoeding in zijn geheel althans voor de helft aan de vrouw toekomt, de man te veroordelen het door hem van zijn werkgever ontvangen nettobedrag in zijn geheel althans voor de helft aan te vrouw te betalen binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, althans het echtscheidingsconvenant te vernietigen op grond van dwaling en/of bedrog dan wel op grond van benadeling met meer dan éénvierde deel en opnieuw de (wijze van) verdeling vast te stellen, met veroordeling van de man in de kosten van het geding.
De man heeft de vordering van de vrouw gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van de vrouw in de kosten van het geding.
3 De vaststaande feiten
3.1 Partijen zijn op 5 augustus 2005 te [X] in algehele gemeenschap van goederen gehuwd.
3.2 Bij beschikking van 6 juli 2009 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 7 augustus 2009 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [X].
3.3 Partijen hebben de gevolgen van de echtscheiding geregeld in het door hen op 26 mei 2009 respectievelijk 29 mei 2009 ondertekende echtscheidingsconvenant. De peildatum voor de samenstelling en waardering van de gemeenschap van goederen hebben partijen daarin gesteld op 4 januari 2009. Partijen hebben elkaar over en weer finale kwijting verleend.
3.4 In het kader van de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst per 1 september 2009 heeft de man van zijn werkgever een ontslagvergoeding ter hoogte van [Y] bruto ontvangen.
4 De beoordeling
4.1. Aan haar vordering te bepalen dat de door de man ontvangen ontslagvergoeding in zijn geheel althans voor de helft aan de vrouw toekomt, heeft zij ten grondslag gelegd dat de man, terwijl hij ten tijde van het ondertekenen van het convenant al wist dat hij die ontslagvergoeding zou ontvangen, dit bewust voor de vrouw heeft verzwegen. Bij een juiste voorstelling van zaken zou de vrouw nimmer akkoord zijn gegaan met het convenant. Zij beroept zich op vernietiging van het convenant op grond van dwaling of bedrog. Volgens haar dient de peildatum in redelijkheid te worden bepaald op 7 augustus 2009, zijnde de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Nu de man een essentieel bestanddeel van de gemeenschap heeft verzwegen komt de gehele ontslagvergoeding aan de vrouw. Subsidiair stelt de vrouw zich op het standpunt dat het nettobedrag dat de man uiteindelijk heeft ontvangen alsnog bij helften dient te worden verdeeld. Meer subsidiair stelt de vrouw dat zij met de verdeling in het convenant voor meer dan ¼ deel is benadeeld, zodat de verdeling vernietigbaar is.
4.2 De man heeft een en ander gemotiveerd betwist en stelt niets meer aan de vrouw te zijn verschuldigd. De man is in april 2009 ontslag aangezegd en de ontslagvergoeding is een paar weken daarna bepaald. Ten tijde van het ondertekenen van het convenant was de vrouw hiervan volgens hem op de hoogte. Van 1 september 2009 tot 1 november 2009 heeft hij een WW-uitkering genoten. Daarna heeft de man een nieuwe baan gevonden tegen een lager salaris. De man voert vooreerst aan dat de ontslagvergoeding ziet op te derven inkomsten die, voor zover al sprake zou zijn van gemeenschappelijk bezit na de overeengekomen peildatum van 4 januari 2009, niet in de verdeling valt.
4.3 Een ontslagvergoeding dient naar zijn aard te worden beschouwd als een compensatie voor mogelijk toekomstig inkomensverlies. Niet is gesteld of gebleken dat zulks anders is bij de door de man ontvangen vergoeding. Dat mogelijke inkomensverlies zou zich voor het eerst na het ontslag kunnen voordoen, in dit geval dus na 1 september 2009. Omdat dit tijdstip is gelegen na de ontbinding van het huwelijk tussen partijen, komt de ontslagvergoeding alleen aan de man toe en valt deze niet in enige verdeling. Of de vrouw ten tijde van het ondertekenen van het echtscheidingsconvenant nu wel of niet op de hoogte was (gebracht) van de aanspraak die de man op dat moment op zijn werkgever had, is te dezen dan ook niet relevant. Bovendien heeft de man na 1 september 2009 daadwerkelijk inkomensverlies geleden. Dat hij erin is geslaagd snel een andere baan te vinden en zo het inkomensverlies heeft weten te beperken, doet aan het voorgaande niet af. Het had immers ook anders kunnen aflopen.
4.4 Uit het voorgaande volgt dat geen sprake kan zijn van verzwijging van een tot de gemeenschap behorend goed en evenmin van vernietiging van het convenant op grond van enig wilsgebrek of benadeling voor meer dan een vierde. De vorderingen van de vrouw zullen daarom worden afgewezen.
4.5 De proceskosten worden gecompenseerd omdat partijen ex-echtelieden zijn en het onderhavige geschil uit die relatie voortvloeit.
5 De beslissing
De rechtbank,
wijst de vorderingen af;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.L. de Gruijl-van Benthem.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
120