ECLI:NL:RBROT:2011:BP8911
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H.L. de Gruijl-van Benthem
- Rechtspraak.nl
Verdeling van ontslagvergoeding na echtscheiding en de relevantie van het echtscheidingsconvenant
In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 23 februari 2011, betreft het een geschil tussen een man en een vrouw over de verdeling van een ontslagvergoeding na hun echtscheiding. De echtscheiding werd uitgesproken op 6 juli 2009 en op 7 augustus 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Partijen hadden op 26 mei 2009 respectievelijk 29 mei 2009 een echtscheidingsconvenant ondertekend, waarin zij de gevolgen van de echtscheiding regelde. De peildatum voor de verdeling van de gemeenschap van goederen was vastgesteld op 4 januari 2009.
De man ontving na de ontbinding van het huwelijk een ontslagvergoeding van zijn werkgever, welke vergoeding hij niet had vermeld in het echtscheidingsconvenant. De vrouw vorderde dat deze ontslagvergoeding alsnog in de verdeling zou worden betrokken, omdat zij stelde dat de man deze had verzwegen. De rechtbank oordeelde dat de ontslagvergoeding, die een compensatie is voor toekomstig inkomensverlies, alleen aan de man toekwam, omdat het ontslag pas na de ontbinding van het huwelijk inging. De rechtbank concludeerde dat de vrouw niet relevant was geïnformeerd over de aanspraak van de man op het moment van het ondertekenen van het convenant.
De rechtbank wees de vorderingen van de vrouw af, omdat er geen sprake was van verzwijging van een tot de gemeenschap behorend goed. De proceskosten werden gecompenseerd, aangezien het geschil voortvloeide uit de relatie tussen partijen. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in echtscheidingsconvenanten en de gevolgen van het tijdstip van ontslag voor de verdeling van vermogensbestanddelen.