ECLI:NL:RBROT:2011:BP8359
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot voorlopige voorziening en schuldsanering op basis van niet-ontvankelijkheid
In deze zaak heeft verzoekster op 16 februari 2011 een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening op basis van artikel 287b van de Faillissementswet (Fw), alsook een verzoek ex artikel 284 Fw. De rechtbank heeft op 16 maart 2011 uitspraak gedaan in deze procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat het minnelijk traject niet is gevolgd, wat leidt tot niet-ontvankelijkheid van verzoekster in haar verzoek ex artikel 284 Fw, conform artikel 288, eerste lid, sub f, Fw.
De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat verzoekster niet ontvankelijk is in haar verzoek ex artikel 287b, eerste lid, Fw, en ook niet in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw. Dit besluit is genomen omdat verzoekster geen bewijs heeft geleverd van een bedreigende situatie, zoals vereist in artikel 287b, tweede lid, Fw. Ondanks dat verzoekster een kopie van een eerder vonnis tot ontruiming heeft overgelegd, ontbrak een exploit van aanzegging tot ontruiming, waardoor de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een dreigende situatie.
De rechtbank heeft verder opgemerkt dat de wetgever met een moratorium beoogt om schuldenaren een adempauze te bieden bij dreigende executie, zodat zij in staat zijn om een regeling met hun schuldeisers te treffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster na een eerdere toewijzing van een verzoek ex artikel 287b Fw op 17 september 2010, het minnelijk traject niet heeft opgestart. Dit heeft geleid tot de conclusie dat verzoekster de geboden adempauze niet heeft benut om haar financiële situatie te verbeteren. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank het verzoek van verzoekster afgewezen.