ECLI:NL:RBROT:2011:BP7347

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
88687 / HA ZA 10-2681
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging kredietrelatie door bank wegens herhaalde overstand en zorgplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 maart 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Coöperatieve Rabobank Goeree-Overflakkee U.A. en een gedaagde die een communicatie-adviesbureau exploiteert. De Rabobank heeft de kredietrelatie met de gedaagde opgezegd vanwege herhaalde overschrijdingen van de kredietlimiet. De gedaagde heeft de Rabobank aangeklaagd in reconventie, stellende dat de bank in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld door de kredietrelatie abrupt te beëindigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde herhaaldelijk de kredietlimiet heeft overschreden en dat de Rabobank gerechtigd was om het krediet op te zeggen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde tekortgeschoten was in zijn verplichtingen jegens de bank door het krediet niet overeenkomstig de voorwaarden te gebruiken. De vordering van de Rabobank om het debetsaldo van € 23.054,63 te voldoen werd toegewezen, evenals de rente vanaf 1 april 2010. De vordering van de gedaagde in reconventie werd afgewezen, omdat de Rabobank niet in strijd met haar zorgplicht had gehandeld. De rechtbank veroordeelde de gedaagde in de proceskosten, die aan de zijde van de Rabobank tot dat moment waren begroot op € 1.736,89 in conventie en € 579,00 in reconventie.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM, locatie Dordrecht
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 88687 / HA ZA 10-2681
Vonnis van 2 maart 2011
in de zaak van
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK GOEREE-OVERFLAKKEE U.A.,
gevestigd te Middelharnis,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.W. van Kooij,
tegen
[Gedaagde]
wonende te Dirksland,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. E.G. Karel.
Partijen zullen hierna de Rabobank en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 september 2010, waarbij een comparitie van partijen is gelast, en de processtukken waarnaar in dat vonnis is verwezen;
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 20 januari 2011, en de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten in conventie en in reconventie
2.1. [gedaagde] exploiteert een communicatie-adviesbureau.
2.2. Bij onderhandse akte van 1 april 2003 heeft (de rechtsvoorganger van) de Rabobank met [gedaagde] een overeenkomst getiteld: “Overeenkomst Rabo OndernemersPakket” gesloten, in het kader waarvan de Rabobank ten behoeve van [gedaagde] als rekeninghouder een rekening-courant met nummer 3654.53.668 (hierna: de Rekening) heeft geadministreerd. Op deze overeenkomst zijn (onder meer) van toepassing de Algemene Bankvoorwaarden, voor zover daarvan in de overeenkomst niet is afgeweken.
2.3. Voorts hebben (de rechtsvoorganger van) de Rabobank en [gedaagde] bij onderhandse akte van 19 juli 2005 een overeenkomst gesloten, in het kader waarvan door (de rechtsvoorganger van) de Rabobank aan [gedaagde] op de Rekening een krediet is verstrekt (het zogenaamde Rabo FlexKrediet) van – oorspronkelijk – € 10.000,--. In deze overeenkomst staat dat de Rekening minimaal éénmaal per drie kalendermaanden een creditsaldo moet vertonen. Op deze overeenkomst zijn, naast de Algemene Bankvoorwaarden, (onder meer) van toepassing de Algemene voorwaarden voor rekening-courant van de Rabobank 2004 en de Bijzondere voorwaarden Rabo FlexKrediet 2004.
2.4. In de Algemene Bankvoorwaarden staat – voor zover hier van belang –:
“30 Opzegging van de relatie
De relatie tussen de cliënt en de bank kan zowel door de cliënt als door de bank worden opgezegd. Indien de bank de relatie opzegt, zal zij de cliënt desgevraagd de reden van die opzegging meedelen.”
2.5. In de Algemene voorwaarden voor rekening-courant van de Rabobank 2004 staat – voor zover hier van belang –:
“26 Onmiddellijke opeisbaarheid debetsaldo
1. (…)
2. Een krediet kan door de bank onmiddellijk worden beëindigd en het door de rekeninghouder verschuldigde debetsaldo is terstond en zonder opzegging, ingebrekestelling of andere formaliteit opeisbaar:
(…)
c. wanneer de rekeninghouder (…) nalatig is in de (tijdige en/of behoorlijke) nakoming van - of in strijd handelt met:
- een bepaling van de akte [de akte(n) waarin de overeenkomst is (zijn) vastgelegd; toevoeging rechtbank], daaronder begrepen algemene voorwaarden die in die akten van toepassing zijn verklaard;
- enige andere verplichting tegenover de bank;
(…)”
2.6. In de Bijzondere voorwaarden Rabo FlexKrediet 2004 (hierna: de Bijzondere Voorwaarden) staat – voor zover hier van belang –:
“RaboFlexKrediet
Het RaboFlexKrediet dient uitsluitend te worden gebruikt voor de tijdelijke financiering van betalingsverplichtingen in het kader van de bedrijfs- of beroepsuitoefening van de rekeninghouder. De rekeninghouder is verplicht het Rabo FlexKrediet te gebruiken overeenkomstig het doel en de strekking daarvan en met inachtneming van de toepasselijke voorwaarden.
Periodieke creditsaldi
De rekening dient minimaal eenmaal per drie kalendermaanden een creditsaldo te vertonen.
(…)
Krediet
Berekening maximum kredietlimiet Rabo FlexKrediet
De bank stelt aan het begin van elke kalendermaand de maximum kredietlimiet vast. De maximum kredietlimiet is afhankelijk van de creditomzet in de laatste twaalf daaraan voorafgaande kalendermaanden. (…)”
2.7. De maximum kredietlimiet is per 1 februari 2007 door de Rabobank verhoogd tot € 20.000,-- en nadien tot € 25.000,--.
2.8. Per e-mail van 14 juli 2008 heeft de Rabobank aan [gedaagde] medegedeeld – voor zover hier van belang –:
“Het klopt dat de bestedingsruimte niet zichtbaar is, maar in praktijk er wel is. Dit komt door de “kunstgrepen” van het terugzetten van het krediet.”
2.9. Bij brieven van 23 juli 2009 en 28 augustus 2009 heeft de Rabobank [gedaagde] er op gewezen dat de maximum kredietlimiet is overschreden en heeft zij hem verzocht er vóór de in de brieven genoemde data voor te zorgen dat het saldo binnen de kredietlimiet komt te staan. In beide brieven staat verder:
“Indien de overstand niet per de gestelde datum is aangezuiverd of indien een dergelijke situatie zich na gestelde datum nogmaals voordoet zullen wij het Rabo FlexKrediet beëindigen, conform het bepaalde in artikel 26 van de Algemene voorwaarden voor rekening-courant van de Rabobankorganisatie. (..)”
2.10. In een brief van 29 september 2009 van de Rabobank aan [gedaagde] staat – voor zover hier van belang –:
“(…) In onze brief van 28 augustus 2009 hebben wij u geïnformeerd omtrent ons voornemen het krediet te beëindigen indien zich nogmaals een overstand op de rekening van uw Rabo OndernemersPakket met Rabo FlexKrediet zou voordoen.
Uit onze administratie blijkt, dat op uw rekening met rekeningnummer 3654.53.668 er wederom een overstand is ontstaan. De overstand bedraagt op dit moment € 142,00. Om deze reden beëindigen wij hierbij het Rabo FlexKrediet, groot € 25.000,-- op uw rekening per 8 oktober 2009. Dit betekent dat u vanaf deze datum niet meer over de kredietlimiet kunt beschikken.
Wij verzoeken u ervoor te zorgen dat uw rekening per 13 oktober 2009 een creditsaldo vertoont. (…)”
2.11. Op de brief van 29 september 2009 heeft [gedaagde] per brief van 1 oktober 2009 als volgt gereageerd – voor zover hier van belang –:
“Met verbazing nam ik kennis van uw brief van 29 september 2009 (…). Deze situatie heb ik namelijk al eens eerder aan de hand gehad en om dit een volgende keer te voorkomen zou u als Rabobank er voor zorgen dat overschrijding van mijn krediet niet meer mogelijk was.”
2.12. Per brief van 13 oktober 2009 heeft de Rabobank [gedaagde] “dringend” verzocht de “ongeoorloofde debetstand” op de Rekening van € 23.242,36 onmiddellijk aan te zuiveren.
2.13. In een brief van 3 november 2009 heeft de Rabobank [gedaagde] medegedeeld – voor zover hier van belang –:
“(…)
Onze bank verstrekte aan u blijkens onderhandse overeenkomst d.d. 4 april 2003 een FlexKrediet in Rabo OndernemersPakket met overeenkomstnummer 3654.53.668 tot een bedrag van € 25.000,00.
Voorts houdt u bij onze bank een RaboTotaalPakket en een RaboInternetBonus Spaarrekening aan.
Begin oktober 2009 is het krediet op rekeningnummer 3654.53.668 vervallen. In een gesprek met u en de heren [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is u de reden hiervan aangegeven. In het gesprek heeft u toegegeven dat u overboekingen plaats heeft laten vinden die 24 uur een creditstand creëerde op de rekening om zo het FlexKrediet in stand te houden. Boekingen vonden plaats via zakelijke relaties maar ook vanuit de voetbalvereniging Hellevoetsluis waar u voorzitter van bent.
Op grond van het bovenstaande zeg ik u bij deze dan ook de verstrekte financiering met onmiddellijke ingang op en sommeer u voor 4 december 2009 aan onze bank te voldoen al hetgeen zij van u te vorderen heeft. Momenteel kan uw schuld als volgt worden gespecificeerd.
Uit hoofde van Rabo OndernemersPakket 3654.53.668
Debetsaldo € 23.990,86
Lopende rente en kosten p.m. .
Totaal € 23.990,86
(…)”
3. Het geschil in conventie
3.1. De Rabobank vordert, na vermindering van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt:
- om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Rabobank te voldoen een bedrag van € 23.054,63, te vermeerderen met de verschuldigde rente vanaf 1 april 2010 van 12,9% per jaar tot de dag der algehele voldoening;
- in de kosten van het geding.
3.2. De Rabobank legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] gehouden is het als gevolg van de beëindiging van het Rabo FlexKrediet per 8 oktober 2009 terstond opeisbare debetsaldo, dat op 24 februari 2010 € 23.054,63 bedroeg, aan de Rabobank te voldoen.
3.3. Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering van de Rabobank, met veroordeling van de Rabobank in de kosten van het geding in conventie. [gedaagde] voert daartoe aan dat er geen geldige reden was voor opzegging van de kredietovereenkomst.
4. Het geschil in reconventie
4.1. [gedaagde] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Rabobank veroordeelt tot betaling van de door [gedaagde] geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
4.2. [gedaagde] heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
De Rabobank heeft in strijd gehandeld met de op haar rustende zorgplicht door plotseling tot opzegging van de kredietrelatie over te gaan op de gronden zoals vermeld in de brief van 3 november 2009. Aldus is de Rabobank tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [gedaagde] althans heeft zij onrechtmatig gehandeld jegens [gedaagde]. Als gevolg van dit tekortschieten althans onrechtmatig handelen van de Rabobank heeft [gedaagde] schade geleden, waarvoor de Rabobank aansprakelijk is.
4.3. Het verweer van de Rabobank strekt tot afwijzing van de vordering van [gedaagde], met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding in reconventie.
4.4. De Rabobank voert daartoe het volgende aan.
De Rabobank mocht het krediet opzeggen. Zij is dan ook niet tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen, noch heeft zij onrechtmatig gehandeld jegens [gedaagde]. Niet gesteld of gebleken is voorts dat [gedaagde] schade heeft geleden. Mocht er schade zijn, dan is de Rabobank daarvoor niet aansprakelijk.
5. De beoordeling
in conventie
5.1. Onder de in de Bijzondere Voorwaarden omschreven verplichting van de rekeninghouder om het Rabo FlexKrediet te gebruiken overeenkomstig het doel en de strekking daarvan (zie 2.6), wordt onder meer verstaan dat de rekeninghouder er voor dient zorg te dragen dat de maximale kredietlimiet niet wordt overschreden.
5.2. [gedaagde] heeft erkend dat op verschillende data sprake was van een overstand (een overschrijding van de maximum kredietlimiet) op de Rekening. Daarmee staat vast dat [gedaagde] jegens de Rabobank tekortgeschoten is in de nakoming van de in 5.1 bedoelde verplichting. Gelet hierop mocht de Rabobank op grond van artikel 26 lid 2 sub c van de Algemene voorwaarden voor rekening-courant van de Rabobank 2004 (zie 2.5) het Rabo FlexKrediet beëindigen. Dat heeft zij gedaan per brief van 29 september 2009 (zie 2.10), nadat zij [gedaagde] eerst, bij gelegenheid van twee eerdere overstanden, had gewaarschuwd (brieven van 23 juli 2009 en 28 augustus 2009; zie 2.9). [gedaagde] had derhalve bedacht kunnen en moeten zijn op een beëindiging van het Rabo FlexKrediet ingeval van een nieuwe overstand. Uit de brief van 29 september 2009 blijkt dat de reden voor de beëindiging van de kredietfaciliteit is gelegen in de herhaalde overstand. De bewoordingen in deze brief zijn duidelijk. Dat in de brief van 3 november 2009 een andere reden wordt genoemd doet daar niet aan af, nu deze brief, zoals de Rabobank heeft aangevoerd, betrekking heeft op de beëindiging van de gehele bancaire relatie tussen de Rabobank en [gedaagde] en deze brief de eerdere beëindiging van het Rabo FlexKrediet vanwege de herhaalde overstand op de Rekening onverlet laat.
5.3. Volgens [gedaagde] was de Rabobank niet gerechtigd het Rabo FlexKrediet te beëindigen omdat hij met de Rabobank (nader) had afgesproken dat de Rabobank er voor zou zorgdragen dat er geen overstand op de Rekening meer zou ontstaan. De Rabobank heeft betwist dat deze afspraak is gemaakt. In dat verband heeft zij onbetwist gesteld dat zij de Rekening van [gedaagde] niet kan beheren omdat zij de bevoegdheid daartoe niet heeft. [gedaagde] heeft vervolgens geen concrete feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat de Rabobank er wel voor zou (en kon) zorgdragen dat er geen overstand meer op de Rekening zou ontstaan. Dit had wel op zijn weg gelegen. Nu hij dit heeft nagelaten, geldt dat zijn stelling ter zake onvoldoende is onderbouwd. Voor bewijslevering is onder die omstandigheden geen plaats. Dit leidt er toe dat in de onderhavige procedure vast staat dat de door [gedaagde] gestelde afspraak niet is gemaakt.
5.4. Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het verweer van [gedaagde] faalt en dat de Rabobank, op grond van de beëindiging van het Rabo FlexKrediet, gerechtigd is het door [gedaagde] terstond verschuldigde debetsaldo op de Rekening op te eisen.
5.5. De Rabobank heeft gesteld dat het ter zake door [gedaagde] aan haar verschuldigde bedrag € 23.054,63 bedraagt (per 24 februari 2010). Dit is door [gedaagde] niet betwist. De vordering van de Rabobank ter zake zal daarom worden toegewezen. Ook de vordering tot betaling van de verschuldigde rente van 12,9% over dit bedrag vanaf 1 april 2010 zal, nu [gedaagde] deze niet heeft bestreden, worden toegewezen.
5.6. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Rabobank worden begroot op:
- dagvaarding € 73,89
- vast recht 505,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief III ad € 579,00)
Totaal € 1.736,89
in reconventie
5.7. Met de vordering in reconventie richt [gedaagde] zich tegen de opzegging zoals verwoord in de brief van de Rabobank van 3 november 2009 (zie 2.13). Met deze brief heeft de Rabobank de gehele bancaire relatie tussen haar en [gedaagde] opgezegd (zie ook 5.2). De reden voor de opzegging van de gehele relatie lag, aldus de Rabobank, in de wijze waarop [gedaagde] gebruik maakte van zijn Rabo FlexKrediet. De Rabobank heeft in dit verband gesteld dat haar na de beëindiging van het Rabo FlexKrediet is gebleken dat [gedaagde] bewust onjuist gebruik heeft gemaakt van het Rabo FlexKrediet. Het eens in de drie maanden vereiste creditsaldo (zie 2.3 en 2.6) kwam tot stand met geleende en na korte tijd weer terugbetaalde bedragen, welk betalingsverkeer niet samenhing met de bedrijfs- of beroepsuitoefening van [gedaagde]. Als gevolg van de (onjuiste) crediteringen is bovendien het kredietmaximum ten onrechte verhoogd. Deze handelwijze van [gedaagde] was in strijd met zijn verplichtingen jegens de Rabobank uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomsten. Daarom mocht de Rabobank de relatie met [gedaagde] opzeggen, aldus de Rabobank.
5.8. Met betrekking tot de vraag of, zoals [gedaagde] heeft gesteld, de Rabobank haar zorgplicht jegens hem heeft geschonden door tot opzegging van de relatie over te gaan, heeft als uitgangspunt te gelden dat op grond van artikel 30 van de toepasselijke Algemene Bankvoorwaarden (zie 2.4) een relatie als de onderhavige in beginsel te allen tijde door een bank kan worden opgezegd. Het staat een bank echter niet vrij dit naar willekeur te doen.
5.9. Tegen deze achtergrond geldt het volgende. [gedaagde] heeft niet bestreden dat het eens in de drie maanden vereiste creditsaldo tot stand kwam met geleende en na korte tijd weer terugbetaalde bedragen, en dat dit betalingsverkeer niet samenhing met de bedrijfs- of beroepsuitoefening van [gedaagde]. Dit staat derhalve vast. Beoordeeld dient te worden of [gedaagde] daarmee in strijd heeft gehandeld met zijn verplichting het Rabo FlexKrediet overeenkomstig het doel en de strekking daarvan te gebruiken. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. Er was immers geen sprake van zakelijk betalingsverkeer zoals vereist ingevolge de Bijzondere Voorwaarden (2.6). Voorts geldt dat de wijze waarop [gedaagde] er voor zorgdroeg dat de rekening eens in de drie maanden een creditsaldo vertoonde, niet in overeenstemming is met de strekking van het Rabo FlexKrediet. Bedoelde eis ziet immers op de aflossingscapaciteit van de kredietnemer, welke capaciteit van belang is voor een gezonde kredietrelatie. Evident is dan dat de kredietnemer met eigen (zakelijke) inkomsten aan die eis dient te voldoen en niet met geleend (privé-)geld.
Een en ander leidt tot de slotsom dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichting het Rabo FlexKrediet overeenkomstig het doel en de strekking daarvan te gebruiken.
5.10. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de tekortkoming van [gedaagde] voldoende zwaarwegend is om een beëindiging van de gehele bancaire relatie tussen de Rabobank en [gedaagde] te rechtvaardigen. Ook deze vraag wordt bevestigend beantwoord. [gedaagde] heeft immers bewust onjuist gebruik gemaakt van het Rabo FlexKrediet. Daardoor is niet alleen het Rabo FlexKrediet ten onrechte in stand gehouden, maar is ook de maximum kredietlimiet tot twee maal toe ten onrechte verhoogd (hetgeen, zoals de Rabobank onbetwist heeft gesteld, een volledig geautomatiseerd proces is). [gedaagde] heeft aldus langer en over meer geld kunnen beschikken dan waar hij ingevolge de tussen hem en de Rabobank gesloten overeenkomst van 19 juli 2005 (zie 2.3) recht op had. Dat raakt de kern van de relatie tussen de Rabobank en [gedaagde]. Van de Rabobank behoeft niet te worden gevergd dat zij onder deze omstandigheden de bancaire relatie voortzet. In dit oordeel ligt besloten dat de Rabobank geen andere, minder vergaande maatregelen behoefde te nemen.
Dit is alleen anders indien de Rabobank, zoals [gedaagde] heeft gesteld, op de hoogte was van de wijze waarop [gedaagde] er voor zorg droeg dat de Rekening eens in de drie maanden een creditsaldo vertoonde en daar mee had ingestemd.
5.11. [gedaagde] heeft daartoe aangevoerd dat de Rabobank vanaf 2006 op de hoogte was van het hiervoor bedoelde gebruik van het Rabo FlexKrediet en heeft in dat verband verwezen naar de e-mail van de Rabobank van 14 juli 2008 (zie 2.8).
5.12. De Rabobank heeft betwist dat zij eerder dan in oktober 2009 (na de beëindiging van het Rabo FlexKrediet) op de hoogte was van de wijze waarop [gedaagde] van het Rabo FlexKrediet gebruik maakte. Voorts heeft zij gesteld dat met de term “kunstgrepen” in de e-mail van 14 juli 2008 wordt bedoeld dat de Rabobank toen op een niet standaardwijze de kredietrekening heeft hersteld nadat deze was vervallen omdat [gedaagde] meer dan drie maanden geen positief saldo op de Rekening had gecreëerd.
5.13. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Rabobank heeft [gedaagde] slechts volstaan met de enkele stelling dat met de term “kunstgrepen” in de e-mail van 14 juli 2008 bedoeld werd de wijze waarop hij er voor zorgdroeg dat de Rekening eens in de drie maanden een creditsaldo vertoonde. Dit is niet voldoende om hem toe te laten tot bewijslevering; daarvoor heeft hij onvoldoende gesteld. Aldus staat vast dat de Rabobank niet eerder dan in oktober 2009 op de hoogte is geraakt van de wijze waarop [gedaagde] er voor zorg droeg dat de Rekening eens in de drie maanden een creditsaldo vertoonde. [gedaagde] heeft ter comparitie nog aangevoerd dat een medewerker van de Rabobank hem ruim vóór de problemen in het najaar in 2009 in een telefoongesprek weliswaar had verteld dat het niet de bedoeling was dat hij de Rekening aanzuiverde op de wijze waarop hij dat deed, maar dat de Rabobank, toen [gedaagde] dat toch bleef doen, niet heeft ingegrepen en is doorgegaan met de kredietverlening. Deze omstandigheid brengt echter, anders dan [gedaagde] voorstaat, niet met zich dat de Rabobank zou hebben ingestemd met de handelwijze van [gedaagde]. Integendeel. Uit dit telefoongesprek had [gedaagde] kunnen en moeten begrijpen dat hij zijn handelwijze diende aan te passen. Dat hij dat vervolgens niet heeft gedaan, komt voor zijn rekening en risico.
5.14. Met betrekking tot de stelling van [gedaagde] dat de Rabobank een aanvaardbare opzegtermijn in acht had moeten nemen en [gedaagde] de gelegenheid had moeten geven om financiële voorzieningen te treffen, wordt het volgende overwogen. Het Rabo FlexKrediet was, na een aankondiging daartoe per brief van 29 september 2009 en twee daaraan voorafgaande waarschuwingen, per 8 oktober 2009 beëindigd op grond van de herhaalde overstand op de Rekening. Voor het geven van een termijn om financiële voorzieningen te treffen was daarom ten tijde van de opzegging van de gehele bancaire relatie tussen partijen op 3 november 2009, voor zover het ging om de aan de Rabo FlexKrediet verbonden voorziening, geen reden. Deze stelling van [gedaagde] wordt daarom gepasseerd.
5.15. Een en ander leidt tot de slotsom dat de Rabobank, door per brief van 3 november 2009 de gehele bancaire relatie met [gedaagde] met onmiddellijk ingang op te zeggen, niet in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht jegens [gedaagde].
Dat betekent dat de vordering van [gedaagde] in reconventie zal worden afgewezen.
5.16. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Rabobank worden begroot op € 579,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief III ad € 579,00) aan salaris advocaat.
in conventie en in reconventie
5.17. De rechter, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
6. De beslissing
De rechtbank
in conventie
6.1. veroordeelt [gedaagde] om aan de Rabobank te betalen een bedrag van € 23.054,63 (drieëntwintig duizendvierenvijftig euro en drieënzestig eurocent), vermeerderd met de verschuldigde rente van 12,9% per jaar over het toegewezen bedrag vanaf 1 april 2010 tot de dag van volledige betaling,
6.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de Rabobank tot op heden begroot op € 1.736,89,
6.3. verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.4. wijst de vordering af,
6.5. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de Rabobank tot op heden begroot op € 579,00,
6.6. verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2011.?