vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 357315 / HA ZA 10-1982
Vonnis van 26 januari 2011
1. [eiser in conventie sub 1],
wonende te Rotterdam,
2. [eiseres in conventie sub 2],
wonende te Rotterdam,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. E.C.J. Ris,
1. [gedaagde in conventie sub 1],
wonende te Rotterdam,
2. [gedaagde in conventie sub 2],
wonende te Rotterdam,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. R. Mastenbroek.
Partijen zullen hierna [eisers in conventie] en [gedaagden in conventie] genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 juni 2010, met de producties1 tot en met 5,
- de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie, met de producties 6 tot en met 8,
- het tussenvonnis van 8 september 2010, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- de brief met bijlagen van 24 november 2010 namens [eisers in conventie],
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 14 december 2010.
2. Het geschil
2.1. [eisers in conventie] vorderen [gedaagden in conventie] bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk te veroordelen:
om binnen één maand na de betekening van het in deze te wijzen vonnis de onderhavige weg op het perceel van [gedaagden in conventie] van voor naar achter (tot de toegang tot de schuur van [eisers in conventie]) te verharden en voorts om de weg vrij te maken en te houden van hindernissen die het normale gebruik van de weg beperken of onmogelijk maken, op straffe van een dwangsom van € 500,= voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagden in conventie] hiermee in gebreke mochten blijven, met een maximum van € 20.000,=;
met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden in conventie] in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis.
2.2. [gedaagden in conventie] voeren verweer tegen deze vorderingen en concluderen tot niet-ontvankelijk verklaring van [eisers in conventie], althans tot afwijzing van hun vorderingen, met veroordeling van [eisers in conventie] in de kosten van de procedure.
2.3. In reconventie vorderen [gedaagden in conventie] dat de rechtbank bij vonnis:
a. vaststelt dat het recht van uitpad thans op de voor het lijdende erf minst schadelijke wijze kan worden verwezenlijkt door dat uitpad te situeren op de kortste afstand naar de Driemanssteeweg;
b. te bepalen dat de bij akte van notaris J.P. Korink van 29 augustus 1980 met betrekking tot de percelen van partijen vastgelegde erfdienstbaarheid wordt veranderd in die zin dat de daarin aangegeven uitweg wordt verplaatst van de als openbare weg aangegeven Charloisse Lagedijk naar de Driemanssteeweg, zoals aangegeven op de situatieschets;
c. te bepalen dat deze verandering ook kan worden ingeschreven in het kadaster en dat deze bij verkoop van de desbetreffende onroerende zaak ook door [gedaagden in conventie] dient te worden vermeld aan hun rechtsopvolgers op een wijze dat deze aanpassing ook voor toekomstige eigenaren rechten en plichten omvat;
met veroordeling van [eisers in conventie] in de kosten van deze procedure.
2.4. Op hun beurt voeren [eisers in conventie] verweer tegen de vorderingen in reconventie en concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden in conventie] in de kosten van de procedure in reconventie, een en ander zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3. De beoordeling
In conventie en in reconventie
3.1. De rechtbank gaat uit van de navolgende vaststaande feiten.
3.1.1. [eisers in conventie] wonen sinds de jaren 70, aanvankelijk als huurders en sinds 1980 als eigenaars, in een woning aan de Charloisse Lagedijk 864 te Rotterdam. [gedaagden in conventie] wonen sinds halverwege de jaren 80 in een woning aan de Charloisse Lagedijk 862. Partijen zijn dus buren van elkaar.
3.1.2. De percelen van partijen vormden aanvankelijk één perceel. Bij notariële akte van 29 augustus 1980 is dat perceel gesplitst in twee percelen en hebben [eisers in conventie] het door hen gehuurde woonhuis met schuur en grond in eigendom verkregen, zijnde een gedeelte van ongeveer 700 m² van het geheel (thans met het kadastrale nummer [kadastraal nummer I]). Op het andere/overblijvende perceelsgedeelte staat de woning van [gedaagden in conventie] (thans met het kadastrale nummer [kadastraal nummer II]).
3.1.3. Bij genoemde notariële akte is een erfdienstbaarheid gevestigd ten behoeve van het aan [eisers in conventie] verkochte perceelsgedeelte als heersend erf en ten laste van het aan de verkoper in eigendom verblijvende gedeelte als lijdend / dienend erf.
3.1.4. In de notariële akte zijn de erfdienstbaarheid en de desbetreffende voorwaarden als volgt omschreven:
" (…) de erfdienstbaarheid van weg om te komen en te gaan van- en naar de op het heersend erf gelegen woning en van- en naar de op het heersend erf gelegen schuur, naar en van de openbare weg (Charloisse Lagedijk) over de op het lijdend erf gelegen weg, zoals één en ander is aangeduid op voormelde aan deze akte gehechte situatieschets.
De comparanten verklaren nog dat deze erfdienstbaarheid is gevestigd onder de navolgende bepalingen:
a. De erfdienstbaarheid zal moeten worden uitgeoefend op de voor het lijdend erf minst bezwarende wijze;
b. de weg zal niet alleen mogen worden gebruikt als voetpad, doch tevens als rijweg voor auto's, motoren, rijwielen en andere vervoermiddelen in de ruimste zin des woords;
c. de weg zal door de eigenaar van het heersend erf alleen mogen worden gebruikt op de hiervoor aangegeven wijze; op de weg zullen geen auto's of andere voertuigen of welke andere zaken ook mogen worden geplaatst, anders dan voor het directe gebruik van de weg als zodanig, zodat dit gebruik door de eigenaren van beide perceelsgedeelten ongehinderd zal kunnen plaatsvinden;
d. het onderhoud, daaronder mede begrepen het schoonhouden en eventuele vernieuwingen van de weg, is voor rekening van de eigenaren van het heersend- en lijdend erf, ieder voor de helft, doch slechts na wederzijdse toestemming voor wat betreft de omvang van de kosten. "
3.1.5. Aan de notariële akte is een situatieschets gehecht waarop schetsmatig de uitweg is aangegeven. De aldus aangegeven uitweg loopt vanaf de Charloisse Lagedijk langs de tuin met woning van [gedaagden in conventie] geheel langs de 'ronde kant' van de tuin van [eisers in conventie], waarbij zowel ter plaatse van de woning als ter plaatse van de schuur een pijltje is ingetekend vanaf de uitweg richting woning respectievelijk schuur.
De uitweg loopt geheel over het bij de verkoper verbleven perceelsgedeelte, nu eigendom van [gedaagden in conventie], dat inmiddels als volgt is te onderscheiden:
- het perceel [kadastraal nummer II] met woning en tuin,
- het perceel 3086, dat loopt van de Charloisse Lagedijk tot aan 'het begin' van de tuin van [eisers in conventie], bestaande uit de toegangsweg,
- het perceel 3137 met bedrijfshal van [gedaagden in conventie], grenzend aan de 'ronde' kant van de tuin van [eisers in conventie] en met een (tweede) uitrit richting Driemanssteeweg.
3.1.6. Zowel de uitweg aan de kant van de Charloisse Lagedijk als de uitweg aan de kant van de Driemanssteeweg is afsluitbaar door middel van een poort / hek, dat ook door [eisers in conventie] kan worden geopend.
3.1.7. Partijen hebben sinds enige tijd discussie over de wijze van gebruik van de uitweg.
3.2. De vorderingen van [eisers in conventie] strekken er toe dat zij weer vrije doorgang krijgen en behouden over de gehele uitweg (tot aan de toegang tot de schuur) en dat de uitweg weer wordt verhard daar waar de verharding is verwijderd door [gedaagden in conventie]. [eisers in conventie] leggen aan deze vorderingen ten grondslag dat [gedaagden in conventie], als eigenaars van het dienende erf, op grond van de vestigingsakte van de erfdienstbaarheid met bijbehorende situatieschets, gehouden zijn deze vrije doorgang te verlenen en gehouden zijn de weg weer in verharde staat terug te brengen.
3.3. [gedaagden in conventie] betwisten niet het bestaan en de rechtsgeldigheid van de erfdienstbaarheid, noch dat deze feitelijk vanaf het moment van vestiging steeds in de door [eisers in conventie] beoogde zin is gebruikt. Het betoog van [gedaagden in conventie] komt er op neer dat de plaatselijke omstandigheden inmiddels zodanig zijn veranderd dat van [eisers in conventie] verlangd kan worden dat de uitweg wordt verplaatst, in die zin dat voortaan door [eisers in conventie] (uitsluitend) gebruik wordt gemaakt van de uitweg die aansluit op de Driemanssteeweg. Deze alternatieve weg loopt vanaf de hoek van het personeel van [eisers in conventie] waar de schuur staat / stond, richting Driemanssteeweg. De desbetreffende grond is eigendom van [gedaagden in conventie] (perceel 3137). [gedaagden in conventie] wijzen in het bijzonder op de navolgende veranderde omstandigheden:
- de woning van [eisers in conventie] is inmiddels ingesloten in een voor bedrijventerrein bestemde strook, die al grotendeels tot ontwikkeling is gekomen;
- het perceel 3137, waarop de bedrijfshal van [gedaagden in conventie] staat, heeft de bestemming bedrijventerrein, evenals een (klein) aangrenzend gedeelte van perceel 3086;
- in de bedrijfshal exploiteren [gedaagden in conventie] een rijwielhandel en in verband met de daarvoor benodigde verzekeringen dient het terrein van de bedrijfshal afgesloten te kunnen worden door middel van een hekwerk / poort, hetgeen niet of zeer bezwaarlijk realiseerbaar is bij handhaving van de huidige uitweg;
- er hebben zich diverse incidenten tussen partijen voorgedaan aangaande het gebruik van de uitweg;
- sinds een aantal jaren bestaat het alternatief van een (bestrate) uitrit richting Driemanssteeweg, waardoor een korte(re) uitweg voor [eisers in conventie] ontstaat en een redelijke mogelijkheid het terrein met bedrijfshal door middel van een hekwerk / poort deugdelijk af te sluiten.
De vorderingen van [gedaagden in conventie] in reconventie strekken er toe dat de erfdienstbaarheid wordt gewijzigd, in die zin dat de uitweg wordt verplaatst naar de uitrit richting Driemanssteeweg.
3.4. De rechtbank stelt voorop dat uit de stukken blijkt dat de percelen die aanvankelijk één geheel vormden en tot dienend erf waren bestempeld (zie hiervoor, onder 3.1.2), inmiddels zijn gesplitst, waarbij de uitweg feitelijk loopt over de percelen 3086 en 3137. Ingevolge artikel 5: 76 lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is de verplichting om uitweg te verlenen blijven rusten op ieder van de gesplitste gedeelten.
3.5. Ingevolge artikel 5: 73 BW worden de inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening daarvan in beginsel bepaald door de akte van vestiging. Niet in geschil is dat ingevolge de onderhavige akte met bijbehorende situatieschets de uitweg loopt langs de gehele 'ronde' kant van de tuin van [eisers in conventie], zoals deze feitelijk ook steeds is gebruikt door [eisers in conventie]. Evenmin in discussie is dat de erfdienstbaarheid ziet op het gebruik als voetpad en als rijweg voor auto's, motoren en andere vervoermiddelen. Verder is niet bestreden dat de uitweg steeds verhard is geweest, deels door middel van straatklinkers en deels door middel van zogenoemde steenslag.
Uitgangspunt is dan ook dat [eisers in conventie] door de notariële akte van vestiging het recht op een uitweg hebben op de wijze zoals deze uitweg jarenlang feitelijk is uitgeoefend. Op grond hiervan bestaat er in beginsel een grondslag voor toewijzing van de vorderingen van [eisers in conventie].
Niet juist is derhalve hetgeen [gedaagden in conventie] bij conclusie van antwoord onder 10 aanvoeren over een invulling van de uitweg waarbij [eisers in conventie] niet de vrijheid zouden hebben om, zoals zij jarenlang hebben gedaan, langs hun gehele tuin over het perceel van [gedaagden in conventie] te rijden. Evenmin juist is hetgeen [gedaagden in conventie] bij conclusie van antwoord onder 15 stellen, te weten dat [eisers in conventie] zelf voor een "enkele toegang tot hun terrein" dienen te zorgen. [eisers in conventie] zijn op basis van de bestaande erfdienstbaarheid niet verplicht één toegang tot hun perceel te creëren met een doorgang tot de rest van dat perceel, in het bijzonder tot de schuur.
3.6. Het onderhavige recht van uitweg is een zogenoemd zakelijk recht, dat niet aan de eigenaar of gebruikers van de betrokken percelen is gebonden, maar aan het dienende en heersende erf zelf. Slechts op grond van onderlinge overeenstemming dan wel op grond van wijzigingsbepalingen in het BW kan het recht worden gewijzigd of opgeheven. Partijen hebben (ook) ter comparitie getracht om in onderling overleg tot een nieuwe regeling van de uitweg te komen, doch zonder resultaat. Bezien moet derhalve worden of op basis van het BW de erfdienstbaarheid inmiddels wijziging dient te ondervinden en of [eisers in conventie] gehouden zijn een wijziging te dulden.
3.7. Artikel 5: 73 lid 2 BW regelt dat de eigenaar van het dienende erf voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid een ander gedeelte van het erf kan aanwijzen dan waarop de erfdienstbaarheid dient te worden uitgeoefend, mits deze verplaatsing zonder vermindering van genot voor de eigenaar van het heersende erf mogelijk is.
Voor zover [gedaagden in conventie] hebben beoogd op deze bepaling een beroep te doen, slaagt dat beroep niet. De door [gedaagden in conventie] gepresenteerde alternatieve uitweg kan niet worden aangemerkt als een verplaatsing in de zin van deze wettelijke bepaling, reeds omdat het alternatief geen uitweg biedt naar de Charloisse Lagedijk, maar naar de Driemanssteeweg. Het alternatief betreft dus in feite een geheel andere uitweg. Om dezelfde reden kan de beoogde verplaatsing niet worden gebaseerd op de regel dat de erfdienstbaarheid moet worden uitgeoefend op de voor het dienende erf minst bezwaarlijke wijze (zie de akte van vestiging en artikel 5: 74 BW).
3.8. Artikel 5: 78 BW bepaalt dat de rechter op vordering van de eigenaar van het dienende erf een erfdienstbaarheid kan wijzigen of opheffen op grond van onvoorziene omstandigheden die van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de erfdienstbaarheid niet van de eigenaar van het dienende erf kan worden gevergd.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen [gedaagden in conventie] aan de door hen genoemde gewijzigde omstandigheden niet het recht ontlenen om nu een verplaatsing van de uitweg te realiseren op de manier zoals zij voorstellen. Ook hier verdient opmerking dat het alternatief in feite een andere uitweg, naar een andere straat, inhoudt en zou neerkomen op opheffing van de bestaande uitweg onder gelijktijdige vestiging van een nieuwe.
De omstandigheid dat ter plaatse in de omgeving in toenemende mate sprake is van bedrijfsactiviteiten en bedrijfsbestemming kan op zichzelf als nieuwe omstandigheid worden aangemerkt. Of dit ook een onvoorziene omstandigheid is kan, gelet op het navolgende, in het midden blijven. Concreet gaat het immers om het argument van [gedaagden in conventie] dat zij hebben betaald voor grond met (ten dele) bedrijfsbestemming terwijl de uitweg belemmerend is voor de bedrijfsuitoefening. [gedaagden in conventie] doelen daarbij op een zo vrij mogelijk gebruik van een zo groot mogelijk gedeelte van hun perceel waarop de bedrijfshal staat, alsmede op de wenselijkheid of noodzaak het perceel te kunnen afsluiten door middel van een hekwerk met poort, dit laatste (mede) vanwege verzekeringsvoorwaarden.
Duidelijk is dat hierin een belang van [gedaagden in conventie] is gelegen. Vastgesteld moet evenwel worden dat de bedrijfsuitoefening ter plaatse niet onmogelijk wordt gemaakt door het recht van uitweg en dat plaatsing van een hekwerk / poort(en) op zichzelf mogelijk is indien [eisers in conventie] doorgang wordt verleend door verstrekking van een sleutel en/of toegangscode. Indien dan nog problemen resteren met de verzekeringsvoorwaarden (bijvoorbeeld omdat [eisers in conventie] dan toegang blijven houden tot het te verzekeren bedrijfsterrein, hetgeen zich overigens ook zou voordoen indien de uitweg zou worden verplaatst naar de uitweg die uitkomt op de Driemanssteeweg), ligt het op de weg van [gedaagden in conventie] daarvoor een oplossing te vinden.
Zo is op zichzelf denkbaar dat [gedaagden in conventie] een hek plaatsen op voldoende afstand langs de perceelsgrens van [eisers in conventie], zo dat daar nog steeds een auto langs kan rijden, langs de gehele 'ronde' kant van de tuin van [eisers in conventie]. Daar staat weliswaar tegenover - zoals ter comparitie is gebleken - dat de ruimte tussen de hoek van de bedrijfshal en het hek dan te smal zou zijn als doorgang voor wagens die van de ene naar de andere deur van de bedrijfshal moeten kunnen rijden, doch dit is een omstandigheid die voor risico van [gedaagden in conventie] dient te blijven. Vaststaat immers dat [gedaagden in conventie] de huidige bedrijfshal vorig jaar hebben gebouwd ter vervanging van de oude bedrijfshal. Niet gesteld of gebleken is dat het toen niet mogelijk is geweest om de bedrijfshal zodanig te bouwen en/of plaatsen dat ofwel wagens achter de bedrijfshal langs konden rijden, dan wel dat tussen hal en hekwerk nog voldoende ruimte zou overblijven. De huidige situatie kan in zoverre redelijkerwijs niet als een onvoorziene omstandigheid worden aangemerkt. Uitgaande van een bij aankoop van de grond al bestaande bedrijfshal kan de wenselijkheid of noodzaak van een hekwerk zelf redelijkerwijs evenmin als onvoorzien worden aangemerkt.
3.9. Maar ook als het voorgaande anders was, kan de wenselijkheid of de noodzaak van een hek niet opwegen tegen het recht op (ongestoorde) instandhouding van de uitweg. [eisers in conventie] hebben bij conclusie van antwoord in reconventie gemotiveerd onderbouwd dat zij het onwenselijk en bezwaarlijk vinden als zij niet meer een uitweg zouden hebben richting Charloisse Lagedijk. In het bijzonder is daarbij gewezen op het verlies van de mogelijkheid om te voet (met honden) naar het park te gaan dat achter de Charloisse Lagedijk ligt, alsmede op de omstandigheid dat complicaties zouden zijn te verwachten, nu zij officieel zijn ingeschreven aan de Charloisse Lagedijk en dus daarlangs bereikbaar moeten zijn voor taxi, post, ziekenvervoer en brandweer. Verder hebben [eisers in conventie] gewezen op de omstandigheid dat de Driemanssteeweg in een enigszins vervallen en 's avonds / in het weekend verlaten industriegebied ligt. Dit zijn belangen die door [gedaagden in conventie] dienen te worden gerespecteerd. Daaraan doet niet af dat [gedaagden in conventie] zelf de gestelde belangen niet of van minder gewicht achten. Evenmin bepalend is dat in de visie van [gedaagden in conventie] de uitweg naar de Driemanssteeweg alleen maar voordelen zou bieden, ook voor [eisers in conventie] zelf.
Consequentie van een en ander kan zijn dat [gedaagden in conventie] in enige mate overlast ondervinden, of in hun bedrijfsvoering worden gehinderd of belemmerd, doch dit is inherent aan het bestaan van de uitweg op het moment dat [gedaagden in conventie], naast de woning met tuin, het perceel met de bedrijfshal kochten.
3.10. Artikel 5: 79 BW bepaalt dat de rechter op vordering van de eigenaar van het dienende erf de erfdienstbaarheid kan opheffen indien de uitoefening daarvan onmogelijk is geworden of het heersende erf geen redelijk belang bij de uitoefening meer heeft en het niet aannemelijk is dat de mogelijkheid van uitoefening of het redelijk belang daarbij zou terugkeren.
Voor zover [gedaagden in conventie] in dit licht hebben willen aanvoeren dat geen belang meer bestaat bij de uitweg voor zover hierlangs de schuur werd bereikt, zulks met het oog op de omstandigheid dat de schuur een (paar) jaar geleden is gesloopt, faalt dit betoog. Niet in geschil is immers dat [eisers in conventie] de schuur willen herbouwen. Concreet hebben [eisers in conventie] al een bouwvergunning voor een schuur / berging aangevraagd. Zij wensen de schuur / berging op ongeveer dezelfde plaats te herbouwen als waar deze altijd heeft gestaan, dit mede met het oog op de verdere inrichting van de tuin. Ter zitting hebben [eisers in conventie] wel aangegeven bereid te zijn de schuur een aantal meters van de perceelsgrens af te houden, zodat er nog vóór de schuur kan worden geparkeerd en/of langs de schuur het woonperceel zou kunnen worden opgereden.
Wat [gedaagden in conventie] ook vinden van de motieven van [eisers in conventie], het is aan [eisers in conventie] zelf om een keuze te maken ter zake van herbouw van de schuur / berging. Nu herbouw is beoogd op (ongeveer) dezelfde plaats als waar de schuur altijd heeft gestaan en [eisers in conventie] redelijkerwijs niet gehouden zijn hun tuin opnieuw in te richten om de schuur elders op het perceel te kunnen plaatsen, moet worden aangenomen dat [eisers in conventie] een redelijk belang hebben en houden bij uitoefening van de erfdienstbaarheid van uitweg (naar de schuur) op de wijze als hiervoor bedoeld.
3.11. Om dezelfde redenen als hiervoor besproken verzetten de belangen van [eisers in conventie] zich tegen de theoretische mogelijkheid dat de bestaande toegang wordt gehandhaafd maar wordt beperkt tot de dichtstbijzijnde hoek van het perceel van [eisers in conventie], derhalve zonder dat zij zouden kunnen doorrijden langs de 'ronde' kant van hun tuin naar de toegang bij de schuur.
3.12. Hieruit volgt dat er geen sprake van is dat de erfdienstbaarheid inmiddels wijziging dient te ondervinden en dat [eisers in conventie] niet gehouden zijn wijziging / verplaatsing te dulden. De vorderingen in reconventie zijn dan ook niet toewijsbaar.
3.13. Voor wat betreft de verharding geldt dat, nu steeds van enige vorm van verharding sprake is geweest, de gedeeltelijke verwijdering daarvan door [gedaagden in conventie] een niet toegelaten belemmering oplevert. Niet betwist is immers dat daardoor ter plaatse een modderpoel is ontstaan en met name het gebruik van de uitweg door middel van een motor wordt gehinderd. [gedaagden in conventie] zijn dan ook gehouden weer verharding aan te brengen. Ter comparitie hebben zij verklaard dat de gedeeltelijke verwijdering slechts tijdelijk was en dat wordt beoogd op korte termijn de betonplaten door te trekken tot achterin het perceel. In deze omstandigheden acht de rechtbank het redelijk de vordering tot herstel van de verharding toe te wijzen, in die zin dat dit vóór 1 mei 2011 moet zijn gerealiseerd. Dit herstel dient voor rekening van [gedaagden in conventie] plaats te vinden. Daaraan staat niet in de weg de regeling (in de akte van vestiging van erfdienstbaarheid) over kostendeling bij onderhoudswerk, nu [gedaagden in conventie] de aanvankelijke verharding hebben verwijderd en zij bovendien ter comparitie hebben aangegeven de betonplaten toch te zullen doortrekken in verband met hun bedrijfsvoering ter plaatse.
3.14. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen in conventie toewijsbaar zijn op de wijze als hierna te melden. Ter comparitie hebben [gedaagden in conventie] aangegeven dat de bergen zand / stenen al weg zijn en dat er is geëgaliseerd. Tegen de gevorderde hoofdelijkheid van een veroordeling is geen verweer gevoerd. De gevorderde dwangsommen, waartegen geen zelfstandig verweer is gevoerd, zullen worden bepaald op € 50,= per dag, met maxima van € 5.000,=. De vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen.
3.15. Voor wat betreft het feitelijk gebruik van de uitweg hebben [gedaagden in conventie] er op gewezen dat door [eisers in conventie] en/of hun bezoek op het perceel van [gedaagden in conventie], in het bijzonder op de uitweg, wordt geparkeerd, alsmede dat [eisers in conventie] op niet toegelaten wijze gebruik maken van dat perceel, bijvoorbeeld door hun vuilnisbak daar te plaatsen. Ook zouden [eisers in conventie] hebben geprotesteerd tegen de wijze van gebruik van het bedrijfsterrein door [gedaagden in conventie] zelf.
Hoewel strikt genomen buiten het kader van de beoordeling van de vorderingen vallend, merkt de rechtbank hierover op dat de akte van vestiging van erfdienstbaarheid uitdrukkelijk bepaalt dat op de weg geen auto's of andere voertuigen of welke andere zaken ook mogen worden geplaatst, anders dan voor direct gebruik van de weg als zodanig, dit met het oog op ongehinderd gebruik van de weg door de eigenaar van beide percelen. [eisers in conventie] kunnen aan de erfdienstbaarheid niet het recht ontlenen om op het perceel van [gedaagden in conventie] (waarover de uitweg loopt) auto's te (laten) parkeren en/of zaken als vuilnisbakken te plaatsen. Evenmin kunnen [eisers in conventie] aan de erfdienstbaarheid rechten ontlenen ten aanzien van het gebruik door [gedaagden in conventie] van hun percelen, waarover de uitweg loopt.
3.16. Nu [gedaagden in conventie] in het ongelijk worden gesteld, dienen zij zowel in conventie als in reconventie de kosten van de procedure te dragen. De advocaatkosten van [eisers in conventie] worden daarbij forfaitair begroot op basis van het zogenoemde Liquidatietarief.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1. veroordeelt [gedaagden in conventie] hoofdelijk tot het vrijmaken en vrijhouden van de uitweg ten behoeve van het gebruik van de weg door [eisers in conventie], ingaande veertien dagen na betekening van dit vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,= voor iedere dag dat [gedaagden in conventie] daarmee in gebreke blijven, met een maximum van € 5.000,=;
4.2. veroordeelt [gedaagden in conventie] hoofdelijk tot het vóór 1 mei 2011 opnieuw verharden van de uitweg daar waar de verharding daarvan door hen is verwijderd, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,= voor iedere dag dat [gedaagden in conventie] daarmee in gebreke blijven, met een maximum van € 5.000,=;
4.3. veroordeelt [gedaagden in conventie] hoofdelijk in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eisers in conventie] begroot op € 263,= wegens vast recht, € 93,17 wegens exploitkosten en € 904,= voor advocatensalaris, deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis;
4.4. verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad;
4.5. wijst het meer of anders gevorderde af;
4.6. wijst de vorderingen af;
4.7. veroordeelt [gedaagden in conventie] hoofdelijk in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eisers in conventie] begroot op € 452,= voor advocatensalaris;
4.8. verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans en is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2011.?