ECLI:NL:RBROT:2011:BP6995
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroepsfout van advocaat in ontslag op staande voet en voorlichting over financiële consequenties
In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.W.E.M. Guzik, een vordering ingesteld tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Base Advocaten B.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. E.J. Eijsberg. De kern van het geschil betreft de vraag of de advocaat van eiser, [persoon 1], tekort is geschoten in zijn voorlichting over de juridische en financiële gevolgen van een ontslag op staande voet. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 17 maart 2010 reeds enkele beslissingen genomen over de vorderingen van eiser en het verweer van Base. Eiser heeft gesteld dat hij onvoldoende is voorgelicht over de risico's van een ontslag op staande voet en de financiële consequenties daarvan, waaronder de kans op een WW-uitkering.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat eiser de stelplicht en, bij voldoende betwisting door Base, de bewijslast draagt voor zijn verwijten aan [persoon 1]. De rechtbank heeft overwogen dat [persoon 1] in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat een ontslag op staande voet niet stand zou houden en dat eiser voldoende is voorgelicht over de goede en kwade kansen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen bewijs is dat [persoon 1] tekort is geschoten in zijn voorlichting. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat hij niet juist of niet volledig is voorgelicht over de houdbaarheid van het ontslag op staande voet en de financiële gevolgen daarvan.
De rechtbank heeft de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Base zijn begroot op € 3.925,= voor vastrecht en € 5.000,= voor advocatensalaris, met een veroordeling in de nakosten van € 131,= voor het geval eiser niet binnen veertien dagen aan de proceskostenveroordeling voldoet. Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans en openbaar uitgesproken op 19 januari 2011.