vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 297638 / HA ZA 07-3100
Vonnis van 9 februari 2011
de stichting
STICHTING WOONVISIE,
gevestigd te Ridderkerk,
eiseres,
advocaat mr. E.J. Eijsberg te Rotterdam,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE RIDDERKERK,
zetelend te Ridderkerk,
gedaagde,
advocaat mr. S.P.J.F. Zwanen te Rotterdam.
Partijen blijven hierna Woonvisie en de Gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het tussenvonnis van 8 april 2009 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- het deskundigenbericht d.d. 15 januari 2010;
- de brief van de zijde van de Gemeente d.d. 3 februari 2010;
- de conclusie uitlatingen deskundigenbericht van de zijde van Woonvisie;
- een brief van de deskundige d.d. 5 maart 2010;
- de conclusie na deskundigenbericht van de Gemeente, met productie;
- de akte uitlatingen brief deskundige aan de zijde van Woonvisie;
- de conclusie na brief deskundige aan de zijde van de Gemeente;
- de antwoordconclusies aan beide zijden;
- het bevelschrift d.d. 13 januari 2011, waarbij de schadeloosstelling en het loon van de deskundige is bepaald op € 3.570,-.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In deze zaak draait het om de vraag of de Gemeente krachtens de vrijwaringsclausule opgenomen in de leveringsakte d.d. 31 oktober 1994, waarmee de Gemeente haar sociale huurwoningen heeft overgedragen aan Woonvisie, gehouden is Woonvisie te vrijwaren voor schade die zij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de verontreiniging van de bodem met asbest afkomstig van gefragmenteerde asbestcementleidingen. In haar tussenvonnis van 17 december 2008 heeft de rechtbank overwogen behoefte te hebben aan een deskundigenbericht ter zake de vraag of de bodemverontreiniging met asbest zoals deze ten tijde van de sloop (in 2006) is aangetroffen op 31 oktober 1994 reeds als bodemverontreiniging werd beschouwd. Bij tussenvonnis van 8 april 2009 is vervolgens [persoon 1] werkzaam bij TNO Milieu, Energie en Procesinnovatie te Apeldoorn, als deskundige benoemd.
2.2. De deskundige heeft op 15 januari 2010 zijn rapport uitgebracht. Na het uitbrengen van dit rapport is het de Gemeente gebleken dat Woonvisie de deskundige op 29 april 2009 heeft verzocht om op 20 mei 2009 zijn voorlopige bevindingen op het kantoor van haar advocaat te melden. Vast staat dat Woonvisie de Gemeente niet voor deze bespreking heeft uitgenodigd. De deskundige heeft vervolgens tijdens deze bespreking (waar de Gemeente niet van op de hoogte was en waar zij dus ook niet vertegenwoordigd was) mondeling zijn visie op de zaak gegeven, waarna de advocaat van Woonvisie haar visie op de zaak heeft gegeven.
2.3. De Gemeente heeft aangegeven dat nu er een bespreking heeft plaatsgevonden tussen de deskundige en Woonvisie, waarvoor de Gemeente niet was uitgenodigd, de schijn is gewekt dat van een onafhankelijk deskundigenbericht geen sprake is, zodat het door de deskundige uitgebrachte deskundigenbericht niet de basis kan zijn voor het eindoordeel van de rechtbank. Weliswaar stelt Woonvisie dat haar eenzijdige overleg met de deskundige niet heeft geleid tot andere inzichten bij de deskundige, doch dit valt niet te controleren, aldus de Gemeente. Woonvisie heeft met haar handelen de goede procesorde met voeten getreden. De Gemeente heeft de rechtbank vervolgens verzocht in het geval zij nog steeds behoefte heeft aan een deskundigenbericht, een andere deskundige te benoemen.
2.4. Woonvisie heeft aangegeven dat de bespreking tussen Woonvisie en de deskundige in het kader van het bepaalde in artikel 198 lid 2 Rv heeft plaatsgevonden. Het stond de deskundige op grond hiervan vrij om het mondelinge commentaar van Woonvisie aan te horen, ook buiten de afwezigheid van de Gemeente. De Gemeente is door deze bespreking ook niet in haar belangen geschaad. De bespreking heeft niet geleid tot wezenlijk andere inzichten bij de deskundige. Dit blijkt uit de brief van de deskundige van 5 maart 2010 en uit het feit dat de twee concept-deskundigenberichten van de deskundige van juni en november 2009 nagenoeg niet van elkaar verschillen.
2.5. De rechtbank stelt voorop dat het beginsel van hoor en wederhoor een fundamenteel beginsel in ons procesrecht is, dat ook door een door de rechtbank benoemde deskundige in acht genomen dient te worden. In de door de Raad voor de Rechtspraak opgestelde leidraad voor deskundigen (gepubliceerd op de website www.rechtspraak.nl). wordt hieraan ook uitvoerig aandacht besteed. In deze leidraad staat onder 4.1 als hoofdregel vermeld dat het de deskundige niet vrij staat slechts met één van partijen te communiceren zonder dat de andere partij daarvan tevoren op de hoogte is. Onder 5.2 staat vermeld dat het essentieel is dat de deskundige in het oog houdt dat hij niet met een partij spreekt zonder dat hij de wederpartij de gelegenheid biedt bij het gesprek te zijn. Ook in de brief die de rechtbank op 9 april 2009 aan de deskundige heeft gezonden staat onder 8. vermeld dat van het voeren van een gesprek met één van de partijen de andere partij vooraf op de hoogte gesteld moet worden. Vast staat dat dat in het onderhavige geval niet is geschied. Woonvisie heeft de deskundige uitgenodigd om zijn voorlopige bevindingen te presenteren en heeft de Gemeente niet uitgenodigd hierbij aanwezig te zijn en ook niet van deze uitnodiging op de hoogte gesteld. De deskundige heeft in zijn brief van 5 maart 2010 aangegeven dat hij had aangenomen dat ook de Gemeente bij de bespreking aanwezig zou zijn en dat hij pas op de afspraak zelf besefte dat dit niet het geval was. De deskundige heeft toen het besluit genomen om de bespreking toch doorgang te laten vinden, waarbij hij niet alleen zijn visie op de zaak heeft gegeven, maar de advocaat van Woonvisie tevens de gelegenheid heeft gekregen om de deskundige haar visie op de zaak te geven. Van de bespreking is geen verslag gemaakt, zodat de Gemeente ook niet op de hoogte is van hetgeen besproken is. Door voorgaande gang van zaken is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden.
2.6. Woonvisie heeft aangevoerd dat het de deskundige op grond van het bepaalde in artikel 198 lid 2 Rv vrij stond om ook buiten aanwezigheid van de Gemeente het mondeling commentaar van Woonvisie aan te horen. Dit is echter onjuist. Krachtens dit artikel heeft een partij het recht bij het onderzoek bepaalde opmerkingen te maken en de deskundige verzoeken te doen. Dit laat echter onverlet dat daarbij het beginsel van hoor en wederhoor in acht dient te worden genomen. Er zijn geen bijzondere feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die bij wijze van uitzondering noopten tot het eenzijdige contact van Woonvisie met de deskundige.
2.7. Woonvisie heeft voorts aangevoerd dat de Gemeente niet in haar belangen is geschaad. De rechtbank constateert echter dat dit niet valt te controleren. Zoals hiervoor vermeld is er van de bespreking geen verslag gemaakt, zodat de inhoud van hetgeen toen is besproken niet bekend is. Voorts is er geen concept-deskundigenrapport beschikbaar van vóór deze bespreking, zodat niet nagegaan kan worden in hoeverre de deskundige zijn oordeel na de bespreking heeft bijgesteld. Weliswaar heeft de deskundige in zijn brief van 5 maart 2010 aangegeven dat er absoluut niet getwijfeld hoeft te worden aan de onafhankelijkheid van hem als deskundige, dat TNO onafhankelijkheid hoog in het vaandel heeft staan en over de asbestproblematiek in de bodem een zeer duidelijke en goed onderbouwde visie heeft, welke in de loop van het traject ook niet veranderd is, doch niet uitgesloten kan worden geacht dat de deskundige onbewust toch is beïnvloed door hetgeen de advocaat van Woonvisie tijdens de bespreking naar voren heeft gebracht.
2.8. Voorts is de rechtbank van oordeel dat door de hiervoor beschreven gang van zaken in ieder geval de schijn van partijdigheid is gewekt, waardoor het door de deskundige uitgebrachte rapport ook op die grond niet als basis kan dienen voor de verdere beoordeling van de zaak door de rechtbank. Er zal derhalve een nieuwe deskundige benoemd dienen te worden. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde partijen (Woonvisie eerst) in de gelegenheid te stellen zich bij akte (bij voorkeur na overleg en eenparig) uit te laten over de persoon van de nieuw te benoemen deskundige. Het voorschot ter zake de kosten en het honorarium van deze deskundige dient krachtens artikel 195 Rv wederom door Woonvisie te worden voldaan.
2.9. De rechtbank rekent het Woonvisie aan dat de onderhavige situatie heeft kunnen ontstaan. De kosten van het thans uitgebrachte deskundigenrapport dienen daarom voor haar rekening te blijven.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 9 maart 2011 voor het nemen van een akte door Woonvisie over hetgeen is vermeld onder 2.8, waarna de Gemeente een antwoordakte kan nemen,
3.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans, mr. M. Fiege en mr. F. van der Wind en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2011.?