ECLI:NL:RBROT:2011:BP6471

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
314378 / HA ZA 08-2162
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van polisvoorwaarden inzake brandverzekering en herbouw van zwembad De Thermen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, ging het om een geschil tussen de Gemeente Alphen aan den Rijn en verschillende verzekeraars over de schadevergoeding na een brand in zwembad De Thermen op 12 februari 2007. De Gemeente vorderde schadevergoeding op basis van de herbouwwaarde, terwijl de verzekeraars zich beriepen op de sloopwaarde. De rechtbank oordeelde dat de verzekeraars ten onrechte slechts tot uitkering op basis van de sloopwaarde waren overgegaan. De Gemeente had tijdig medegedeeld dat zij tot herbouw zou overgaan, en de herbouw was op 25 juni 2010 daadwerkelijk gestart. De rechtbank concludeerde dat de herbouwwaarde van € 4.923.652,00 toewijsbaar was, verminderd met de reeds vergoede sloopwaarde van € 329.962,00, wat resulteerde in een hoofdsom van € 4.593.690,00. Daarnaast werd de Gemeente gecompenseerd voor huurderving en kosten voor tuinaanleg, wat het totaal op € 4.723.315,00 bracht, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de aanvang van de herbouw. De rechtbank veroordeelde de verzekeraars in de proceskosten, die op € 14.502,44 werden begroot. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor verzekeraars om de polisvoorwaarden correct te interpreteren en de gevolgen van hun beslissingen in het schadeproces.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 314378 / HA ZA 08-2162
Vonnis van 23 februari 2011
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ALPHEN AAN DEN RIJN,
zetelend te Alphen aan den Rijn,
eiseres,
advocaat mr. R.B. Gerretsen,
tegen
1. de naamloze vennootschap
AMLIN CORPORATE INSURANCE N.V.
(voorheen FORTIS CORPORATE INSURANCE N.V.),
gevestigd te Amstelveen,
2. de naamloze vennootschap
ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
3. de naamloze vennootschap
GENERALI SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
4. de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
5. de vennootschap naar buitenlands recht
NATEUS N.V.,
gevestigd te Antwerpen, België,
6. de naamloze vennootschap
REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
7. de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
8. de vennootschap naar buitenlands recht
ALLIANCE INTERNATIONAL REINSURANCE PUBLIC COMPANY LTD.,
gevestigd te Limassol, Cyprus,
9. de vennootschap naar buitenlands recht
EUROPESE VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Brussel, België,
10. de vennootschap naar buitenlands recht
MALAYAN INSURANCE COMPANY INC.,
gevestigd te Binondo, Manilla, Filippijnen,
11. de vennootschap naar buitenlands recht
ARGENTA SYNDICATE MANAGEMENT LTD.,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
12. de vennootschap naar buitenlands recht
R.J. KILN & CO LTD.,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
13. de vennootschap naar buitenlands recht
CHAUCER SYNDICATES LTD.,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
14. de vennootschap naar buitenlands recht
CHARTIS EUROPE SA
(voorheen AIG EUROPE (NETHERLANDS) N.V.),
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
advocaat mr. W.J. Hengeveld.
Partijen zullen hierna de gemeente en verzekeraars genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 april 2010, alsmede de daaraan ten grondslag liggende stukken,
- de conclusie na tussenvonnis alsmede houdende akte wijziging van eis d.d. 26 mei 2010, met producties, van de gemeente,
- de conclusie na tussenvonnis d.d. 23 juni 2010, met één productie, van verzekeraars,
- de akte houdende overlegging producties, alsmede houdende akte tot wijziging van eis d.d. 21 juli 2010, met producties, van de gemeente.
1.2. Verzekeraars zijn in de gelegenheid gesteld naar aanleiding van de laatste akte van de gemeente een antwoordakte te nemen. Van die gelegenheid hebben zij geen gebruik gemaakt.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat verzekeraars ten onrechte slechts tot uitkering op grond van de sloopwaarde zijn overgegaan. In verband met de vraag of de gemeente uitkering toekomt op grond van de herbouwwaarde heeft de rechtbank over¬wogen dat zij door de gemeente wenst te worden voorgelicht omtrent de stand van zaken per 12 februari 2010, waarbij zij verwacht van de gemeente dat zij bij conclusie concreet beschrijft welke stappen aangaande de herbouw sinds 4 maart 2009 zijn gezet, waaronder de bestuurlijke besluitvorming dienaangaande, een en ander onderbouwd met alle relevante schriftelijke bescheiden.
2.2. De gemeente heeft in haar conclusie d.d. 26 mei 2010 erop gewezen dat partijen in de periode gelegen tussen het indienen van de conclusie van dupliek (15 juli 2009) en het tussenvonnis (28 april 2010) zijn overeen¬gekomen om de termijn van artikel 8.2.2.1 van de NBUG waarbinnen de herbouw moet zijn aangevangen, nogmaals te verlengen en wel tot 12 augustus 2010. De gemeente heeft voorts onder overlegging van producties betoogd dat één van de volgende data als aanvang van de herbouw van het zwembad in de zin van de polis moet worden beschouwd:
I 9 oktober 2008, de dag waarop de gemeente aan vijf architecten opdracht heeft verstrekt voor het opstellen van een voorlopig ontwerp, althans
II 16 december 2008, de dag waarop de gemeente aan AGS Architecten en Planners B.V. (hierna: AGS) de opdracht heeft verstrekt voor het opmaken van het Definitieve Ontwerp en het bestek, althans
III 4 maart 2009, de dag waarop de gemeente met AGS een overeenkomst heeft gesloten, althans
IV 8 juli 2009, de dag waarop de Europese Aanbestedingsprocedure werd gestart, althans
V 9 september 2009, de dag waarop aan de aannemers die zich in de selectiefase van de aanbesteding hadden aangemeld, mededeling is gedaan van de selectie¬beslissing, althans
VI 17 december 2009, de dag waarop de gemeente aan [bedrijf 1], Kunstofwerktuigbouw Kawebe B.V. en ITN Installatietechniek de percelen 2, 3, 4 voorlopig heeft gegund en een proces-verbaal heeft opgemaakt van de aanbesteding, althans
VII 24 december 2009, de dag waarop de gunning van de percelen 2, 3 en 4 definitief is geworden, althans
VIII 22 april 2010, de dag waarop de gemeente aan [bedrijf 2] het perceel 1 voorlopig heeft gegund en een proces-verbaal heeft opgemaakt van de aanbesteding, althans
IX 29 april 2010, de dag waarop de gunning van perceel 1 definitief is geworden, althans
X 19 mei 2010, de dag waarop de gemeente aannemingsovereenkomsten heeft gesloten met de vier aannemers, althans
XI de dag waarop wordt aangevangen met de fysieke herbouwwerkzaamheden.
In haar akte d.d. 21 juli 2010 heeft de gemeente als aanvangsdatum van de herbouw van het zwembad in de zin van de polis toegevoegd: 25 juni 2010, de dag waarop de eerste heipaal is geslagen.
2.3. De gemeente heeft haar eis gewijzigd. Zij heeft het deel van haar primaire vordering dat strekt tot veroordeling van verzekeraars tot betaling van (het verschil tussen de herbouw- en de verkoopwaarde) € 4.381.085,00 aangevuld met de hierboven in IV-XI vermelde data (bij conclusie d.d. 26 mei 2010) en met de datum 25 juni 2010 (bij akte d.d. 21 juli 2010) als mogelijke alternatieven voor de ingangsdatum van de wettelijke rente. In haar subsidiaire vordering heeft de gemeente (bij conclusie d.d. 26 mei 2010) in de gevorderde verklaring voor recht dat verzekeraars gehouden zijn om de door de gemeente ten gevolge van de brand op 12 februari 2007 aan zwembad De Thermen geleden schade af te wikkelen op basis van de herbouwwaarde de datum waarop met de aanvang van de herbouw moest zijn gestart gewijzigd in 12 augustus 2010 (in plaats van 12 februari 2010).
2.4. Verzekeraars hebben hun standpunt gehandhaafd dat de gemeente alleen aanspraak kan maken op vergoeding van de herbouwwaarde indien zij voor het verstrijken van de verval¬termijn daadwerkelijk met fysieke herbouwwerkzaamheden is begonnen. Verzekeraars menen dat de gemeente daarom alleen aanspraak kan maken op de herbouwwaarde, indien vóór 12 augustus 2010 met de fysieke herbouwwerkzaamheden is aangevangen. In hun conclusie na tussenvonnis hebben zij betoogd dat daarvan op dat moment (23 juni 2010) nog geen sprake was. Voorts hebben verzekeraars betoogd dat de gemeente in strijd met de gemaakte afspraken wettelijke rente vordert over het verschil tussen de herbouwwaarde en de verkoopwaarde en over het verschil tussen de verkoop¬waarde en de sloopwaarde.
2.5. Verzekeraars hebben geen bezwaar gemaakt tegen de eis van de gemeente zoals gewijzigd bij conclusie d.d. 26 mei 2010. Verzekeraars zijn tevens in de gelegenheid geweest tegen de eis¬ van de gemeente, zoals gewijzigd bij akte d.d. 21 juli 2010, bezwaar te maken. Van die gelegenheid hebben zij geen gebruik gemaakt. De rechtbank acht de eiswijzigingen niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Zij zal op de gewijzigde eis recht doen.
2.6. Voor het oordeel over de primaire vordering dient nog beantwoord te worden de vraag of de gemeente op tijd (vóór 12 augustus 2010) met de herbouw van het zwembad is begonnen, zodat verzekeraars schade-uitkering verschuldigd zijn op basis van de herbouw¬waarde. Bij haar laatste akte heeft de gemeente in dit verband betoogd dat verzekeraars hebben erkend dat ook in hun visie de herbouw inmiddels is aangevangen en wel op 25 juni 2010, zijnde de dag waarop de eerste paal is geslagen. Zij heeft daartoe overgelegd een e mailbericht d.d. 13 juli 2010, afkomstig van [persoon 1], Teamcoördinator Claims Property van gedaagde sub 1, leader onder de polis en in die hoedanigheid vertegen¬woordiger van alle verzekeraars (vergelijk 2.7 van het tussenvonnis), waarin deze erkenning is vermeld. Hoewel verzekeraars op dit laatste processtuk van de gemeente niet hebben gereageerd, gaat de rechtbank er vanuit dat zij niet langer betwisten dat zij aan de gemeente uitkering op basis van de herbouwwaarde verschuldigd zijn. Verzekeraars is immers de gelegenheid geboden op dit processtuk van de gemeente te reageren. Kennelijk hebben zij dat niet nodig geacht.
2.7. Met betrekking tot de gevorderde wettelijke rente is in geschil het moment van opeisbaarheid van schade-uitkering(en) op grond van de herbouw¬waarde en/of de verkoop¬waarde en – in verband daarmee – de betekenis van de afspraken tussen partijen, zoals verwoord in de brieven van AON d.d. 17 juli 2008 en 2 december 2009 met het antwoord daarop van gedaagde sub 1 d.d. 21 december 2009 (productie 36 bij de conclusie van de gemeente d.d. 26 mei 2010).
2.8. De gemeente heeft zich op het standpunt gesteld dat in het geval door de rechtbank wordt beslist dat geen sprake is van een voornemen van de gemeente om het gebouw af te breken in de zin van artikel 8.2.2.1 van de NBUG, verzekeraars in ieder geval de verkoop¬waarde verschuldigd zijn. Op 6 december 2007 (akte van taxatie, weergegeven in 2.10 van het tussenvonnis) beschikten verzekeraars over de voor het doen van een uitkering op basis van de verkoopwaarde noodzakelijke gegevens in de zin van artikel 8.9 van de NBUG. Gezien de fatale termijn van vier weken van artikel 8.9 van de NBUG zijn verzekeraars ten aanzien van de verkoopwaarde volgens de gemeente aldus sinds 3 januari 2008 in verzuim en dus vanaf die datum wettelijke rente verschuldigd. Als niet tot herbouw van De Thermen zou zijn overgegaan binnen de laatstelijk tot 10 augustus 2010 verlengde termijn, hadden verzekeraars het bij de uitkering van de verkoopwaarde kunnen laten. Voor uitkering op basis van de verkoopwaarde gelden geen andere eisen dan dat er ten tijde van de brand geen voornemen tot afbraak bestond. Voorts is ter beurze gebruikelijk dat de verkoopwaarde na vaststelling door experts (zijnde de akte van taxatie) aan de verzekerde wordt uitgekeerd, ongeacht de vraag of de keuze voor al dan niet herbouwen door de verzekerde al gemaakt is. Vanaf het moment dat de herbouw is aangevangen zijn verzekeraars de herbouwwaarde verschuldigd. De in 2.2 onder I van dit vonnis genoemde datum moet worden aangemerkt als aanvangsdatum van de herbouw. De daaronder vermelde data gelden als alternatieven. De in 2.7 bedoelde renteafspraak strekt zich niet uit tot het verschil tussen de sloopwaarde en de verkoopwaarde, maar alleen tot het verschil tussen de verkoopwaarde en de herbouw¬waarde. Verzekeraars zijn ten aanzien van het verschil tussen de herbouw¬waarde en de verkoopwaarde op grond van deze afspraak wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat met de herbouw in de zin van de polis is aangevangen, aldus de gemeente.
2.9. Verzekeraars menen dat de gemeente een onjuiste uitleg aan artikel 8.9 NBUG geeft. Volgens verzekeraars is de daarin opgenomen termijn geen fatale termijn en is derhalve voor het doen intreden van verzuim een ingebrekestelling benodigd. Een dergelijke ingebrekestelling ontbreekt. Voorts kan volgens verzekeraars de verkoopwaarde pas verschuldigd zijn als in rechte wordt geoordeeld dat zij niet op basis van de getaxeerde sloopwaarde kunnen vergoeden. De herbouwwaarde zijn verzekeraars pas verschuldigd als binnen de gegeven termijn, die laatstelijk is verlengd tot 12 augustus 2010, tot herbouw is overgegaan. De verkoop¬waarde is pas opeisbaar als niet tijdig wordt herbouwd. Volgens verzekeraars is afgesproken dat de gemeente in het geheel geen aanspraak zal maken op vergoeding van de wettelijke rente voor het geval de rechtbank verzekeraars mocht veroordelen de herbouwwaarde te voldoen. Verzekeraars hebben betoogd dat zij uit coulance hebben ingestemd met het verzoek van de gemeente om de termijn waarbinnen met de herbouw moet zijn aangevangen met twaalf maanden en later met nog een half jaar te verlengen, onder de voorwaarde dat de gemeente in het geheel geen aanspraak zal maken op vergoeding van de wettelijke rente over het door de gemeente gevorderde bedrag voor het geval verzekeraars mochten worden veroordeeld de herbouw¬waarde te voldoen. Volgens verzekeraars hoeven zij op grond van deze afspraak evenmin rente te betalen over het verschil tussen de sloopwaarde en de verkoopwaarde. Verzekeraars menen voorts dat de herbouw pas aanvangt op het moment dat met de fysieke herbouw¬werkzaamheden wordt gestart en dat pas vanaf dat moment uitkering op grond van de herbouwwaarde opeisbaar is.
2.10. De rechtbank overweegt als volgt.
Voor het antwoord op de vraag met ingang van welke datum schadeuitkering op basis van de herbouw-, verkoop- of sloopwaarde opeisbaar is, is de uitleg van artikel 8.2.2.1 en 8.9 van de NBUG van belang. Deze voorwaarden luiden:
“8.2.2.1 gebouwen:
- de herbouwwaarde indien:
- verzekerde binnen 12 maanden na de schadedatum meedeelt dat tot herstel respectievelijk herbouw, al dan niet op dezelfde plaats wordt overgegaan. Het herstel/ de herbouw moet binnen 24 maanden na de schadedatum zijn aangevangen;
- (…)
- de verkoopwaarde indien:
- (…)
- verzekerde niet binnen 12 maanden na de schadedatum heeft medegedeeld dat tot herstel respectievelijk herbouw wordt overgegaan, dan wel indien het herstel/de herbouw niet binnen 24 maanden na de schadedatum is aangevangen.
Indien verzekerde evenwel binnen 12 maanden meedeelt dat tot herstel respectievelijk herbouw zal worden overgegaan: de herbouwwaarde, mits met het herstel/de herbouw binnen 24 maanden na de schadedatum is aangevangen.
- de sloopwaarde indien:
- verzekerde vóór de schade al het voornemen had het gebouw af te breken;
(…)
8.9 Elke verschuldigde schadevergoeding zal door verzekeraars worden voldaan binnen 4 weken na ontvangst van alle noodzakelijke gegevens. Verzekeraars zullen nooit eerder in verzuim zijn dan vanaf 4 weken na deze ontvangst.”
Deze polis¬voorwaarden maken deel uit van een beurspolis. Nu over dergelijke voorwaarden niet tussen partijen onderhandeld pleegt te worden (en uit de stukken van het geding leidt de rechtbank af dat zulks in dit geval niet anders is), is – zoals ook in 4.6 van het tussenvonnis is over¬wogen – de uitleg daarvan met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de in voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting, eventueel in het licht van relevante branche¬gebruiken.
2.11. Daarnaast is van belang de uitleg die moet worden gegeven aan de door partijen gemaakte rente¬afspraak, zoals verwoord in de brieven van AON d.d. 17 juli 2008 en 2 december 2009 met het antwoord daarop van gedaagde sub 1 d.d. 21 december 2009. De brief van 17 juli 2008 houdt – voor zover van belang – het volgende in:
“Verzekeraars zijn akkoord met verlenging van de vervaltermijn volgens artikel 8.2.2.1 van de NBUG 2006 met 12 maanden tot 12 februari 2010 onder de voorwaarde dat de mogelijk verschuldigde rente, wanneer verzekeraars in de procedure ten aanzien van de vraag of verzekerde ten tijde van de brand een voornemen tot sloop van het zwembad had in de zin van art. 8.2.2.1, in het ongelijk worden gesteld, pas vanaf die datum zal worden berekend of zoveel eerder als dat de herbouw aanvangt, een en ander onverminderd de wettelijke rente die verzekeraars mogelijk reeds vanaf een eerdere datum verschuldigd zouden zijn.
Als bewijs hiervan wordt deze brief door de leidende verzekeraar van uw polis voor gezien en akkoord getekend.”
De brieven van 2 en 21 december 2009 luiden:
“Amlin Corporate Insurance N.V.
T.a.v. [persoon 1]
[…]
02-12-2009
[…]
Gezien het voorgaande verzoeken wij u hierbij namens verzekerde om akkoord te gaan met een verdere verlenging van 12 maanden van de vervaltermijn van artikel 8.2.2.1 van de NBUG 2006. Gezien de belangen van verzekeraars, stellen wij voor om dezelfde voorwaarde ten aanzien van de rente te hanteren, zoals zij deze bij de verlenging op 17 juli 2008 zijn overeengekomen.
Wij beseffen dat over de uitleg van deze voorwaarde in de procedure discussie is ontstaan tussen partijen. Aangezien deze discussie thans ter beoordeling bij de rechter ligt, menen wij dat het vanuit praktische overwegingen de voorkeur verdient om een verdere verlenging op dezelfde voorwaarde te geven als de vorige verlenging.
[…]
Met vriendelijke groet,
Aon Risk Services
[…]
21 december 2009
Geachte [persoon 2] […]
Bij deze ons akkoord voor verlenging met een 1/2 jaar tot 12 augustus onder dezelfde voorwaarden ten aanzien van de rente als bij de vorige verlening.
Met vriendelijke groeten,
[persoon 1]
Amlin Corporate Insurance N.V.”
Bij de uitleg die moet worden gegeven aan deze door partijen gemaakte rente¬afspraak komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijker¬wijs daaraan mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijker¬wijs van elkaar mochten verwachten. De rechtbank stelt in dit verband voorop dat partijen over de wijze van totstand¬koming van de renteafspraak geen feiten hebben gesteld. Onduidelijk is gebleven of en op welke wijze partijen hebben onderhandeld over de tekst, zoals opgenomen in de brief van 17 juli 2008. Bij gebreke van stellingen ter zake gaat de rechtbank er vanuit dat partijen daarover niet hebben onder¬handeld.
2.12. De rechtbank is van oordeel dat artikel 8.2.2.1 van de NBUG helder is en niet voor meerdere uitleg vatbaar. Op grond van dit artikel kan aanspraak op de verkoopwaarde worden gemaakt zodra de verzekerde mededeelt niet te gaan herbouwen en, als hij die mededeling niet doet, vanaf twaalf maanden na schadedatum. Als hij binnen twaalf maanden na de schadedatum heeft medegedeeld tot herbouw over te gaan, heeft de verzekerde alsnog aanspraak op de verkoopwaarde indien niet binnen 24 maanden na de schadedatum met de herbouw is begonnen. Hij heeft die aanspraak in dat geval vanaf 24 maanden na de schadedatum. Artikel 8.2.2.1 NBUG biedt geen enkel aanknopingspunt voor de uitleg die de gemeente daaraan geeft, te weten dat de verkoop¬waarde al opeisbaar zou zijn in de periode gelegen tussen de datum dat aan verzekeraars is medegedeeld dat tot herbouw wordt overgegaan en de datum dat met de herbouw wordt gestart.
2.13. Blijkens de brief van 17 juli 2008 zijn verzekeraars ook niet bedacht geweest op deze door de gemeente voorgestane uitleg van artikel 8.2.2.1 NBUG. Verzekeraars hebben onverplicht met de verlenging van de vervaltermijn ingestemd en daarmee impliciet ingestemd met de mogelijkheid dat zij een substantieel hogere uitkering moeten betalen, dan in het geval zij niet met die verlenging hadden ingestemd. De herbouw¬waarde is immers vastgesteld op € 4.923.652,00 tegenover een verkoop¬waarde ad € 542.567,00. Duidelijk is dat verzekeraars aan die instemming de voorwaarde met betrekking tot de rente hebben verbonden omdat zij niet hebben willen riskeren tot een substantieel hogere rente¬vergoeding verplicht te worden. De in de brief van 17 juli 2008 opgenomen passage: “onverminderd de wettelijke rente die verzekeraars mogelijk reeds vanaf een eerdere datum verschuldigd zouden zijn” moet in algemene zin worden begrepen als bevriezing van mogelijk op dat moment reeds bestaande aanspraken. Verzekeraars hebben geen regeling met terug¬werkende kracht willen treffen, doch slechts een regeling voor de toekomst.
2.14. Nu in het onderhavige geval vast staat dat tijdig is medegedeeld (binnen twaalf maanden na schadedatum) dat tot herbouw wordt overgegaan en niet (langer) in geschil is dat de herbouw (na verlenging van de vervaltermijn van 24 maanden met anderhalf jaar) tijdig is gestart, is schadeuitkering op basis van de verkoopwaarde nimmer opeisbaar geweest. Dit geldt ook voor uitkering op basis van de sloopwaarde. Uitkering op die basis kan slechts opeisbaar zijn als de verzekerde vóór het verzekerd voorval het voornemen tot sloop had. In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat in dit geval hiervan geen sprake is geweest.
2.15. Aan artikel 8.9 NBUG – dat (zoals de gemeente overigens terecht heeft betoogd) naar de strekking een fatale termijn in de zin van artikel 6:83 aanhef en sub a Burgerlijk Wetboek (BW) bevat – wordt niet toegekomen.
2.16. Verzekeraars hebben ingestemd met verlenging van de vervaltermijn onder de voorwaarde dat zij pas rente verschuldigd zouden worden vanaf:
- ofwel de datum van het vonnis waarbij zij in het ongelijk worden gesteld ten aanzien van hun standpunt dat zij hebben kunnen volstaan met uitkering op basis van de sloopwaarde,
- ofwel – als de herbouw eerder is aangevangen – vanaf die eerdere datum.
Zoals in 2.13 is overwogen, is duidelijk dat verzekeraars niet hebben willen riskeren met de gegeven instemming tot een substantieel hogere rente¬vergoeding verplicht te worden. Op grond van de inhoud van de polisvoorwaarden en de gemaakte afspraken omtrent verlenging van de vervaltermijn heeft de gemeente redelijkerwijs moeten begrijpen dat met aanvang herbouw is bedoeld de fysieke start van de herbouw. De gemeente heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die zouden kunnen meebrengen dat of waarom de gemeente erop mocht vertrouwen dat onder aanvang van herbouw iets anders diende te worden verstaan. Daarbij is van belang dat ook voor de gemeente – mede op grond van de aan haar toereken¬bare kennis van haar makelaar – duidelijk moet zijn geweest dat het moment van “aanvang herbouw” zo objectief en eenvoudig mogelijk bepaalbaar dient te zijn. Voorts ligt in de rede dat wordt aangesloten bij het gewone spraakgebruik en bij artikel 8.2.2.1 NBUG, hetgeen meebrengt dat het aankomt op de fysieke start van de herbouwwerkzaamheden. De in dit vonnis in 2.2 onder I tot en met X genoemde data zijn dus geen van alle als aanvangs¬datum van de herbouw aan te merken.
2.17. Met het slaan van de eerste paal op 25 juni 2010 is de herbouw aangevangen. Die datum is eerder gelegen dan deze uitspraak. De wettelijke rente ex artikel 6:120 lid 1 BW over de herbouwwaarde is dus toewijsbaar vanaf 25 juni 2010. Zoals hiervoor in 2.14 is overwogen is uitkering op grond van de verkoopwaarde noch op grond van de sloopwaarde op enig moment opeisbaar geweest. De gevorderde wettelijke rente over de sloopwaarde per 3 januari 2008, over het verschil tussen sloopwaarde en verkoop¬waarde en die over het verschil tussen herbouwwaarde en verkoopwaarde is dus niet toewijsbaar. Nu de gemeente in de discussie over de wettelijke rente niet (althans onvoldoende) specifiek aandacht heeft besteed aan de nog niet vergoede bijkomende kosten (39 weken huurderving en kosten tuinaanleg/bestrating), gaat de rechtbank ervan uit dat ook voor die kosten de renteafspraak geldt. De wettelijke rente over die kosten is dus eveneens verschuldigd vanaf 25 juni 2010.
2.18. Dit alles leidt ertoe dat in hoofdsom toewijsbaar is:
* herbouwwaarde ad € 4.923.652,00 -/- reeds vergoede sloopwaarde ad € 329.962,00
4.593.690,00
* 39 weken huurderving € 97.125,00
* kosten tuinaanleg/bestrating € 32.500,00 +
totaal € 4.723.315,00
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2010 tot aan de dag der voldoening.
2.19. De gemeente heeft een bedrag van € 44.578,42 aan buitengerechtelijke incasso¬kosten gevorderd. Zij heeft die vordering onderbouwd met facturen en urenspecificaties. Verzekeraars hebben betwist dat de door de gemeente gevorderde kosten zijn aan te merken als schade in de zin van artikel 6:96 BW.
2.20. De gevorderde buitengerechtelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen overeenkomstig de aanbevelingen van het rapport Voorwerk II worden begroot op € 6.422,00, omdat de daarin gehanteerde tarieven in zijn algemeen¬heid redelijk worden geacht en uit de door de gemeente overgelegde specificaties blijkt dat een groot deel van de verrichte werkzaamheden, verrichtingen betreffen waarvoor de in de artikelen 237 tot en met 240 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. De wettelijke rente ex artikel 6:120 lid 1 BW over dit bedrag zal in overeenstemming met de vordering worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
2.21. Verzekeraars zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gemeente worden begroot op:
- dagvaarding € 85,44
- vast recht 4.784,00
- salaris advocaat 9.633,00 (3,0 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 14.502,44.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt verzekeraars, ieder voor hun respectieve delen zoals opgenomen in de polis, om aan de gemeente te betalen een bedrag van € 4.723.315,00 (zegge: vier miljoen zevenhonderddrieëntwintigduizend driehonderdvijftien euro), vermeerderd met de wettelijke rente daarover ex artikel 6:120 lid 1 BW vanaf 25 juni 2010 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt verzekeraars, ieder voor hun respectieve delen zoals opgenomen in de polis, om aan de gemeente te betalen een bedrag van € 6.422,00 (zegge: zesduizend vierhonderdtwee¬ëntwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente daarover ex artikel 6:120 lid 1 BW vanaf 29 juni 2008 tot de dag van volledige betaling,
3.3. veroordeelt verzekeraars hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van gemeente tot op heden begroot op € 14.502,44, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. C. Bouwman en mr. S.C.C. Hes-Bakkeren en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2011.?