ECLI:NL:RBROT:2011:BP6107

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
373645 / HA RK 11-47
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met Oslo-confrontatie

Op 28 februari 2011 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Rotterdam een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoek was ingediend door de verdachte in een strafzaak, die meende dat de voorzitter van de rechtbank, vice-president [naam gewraakte rechter], partijdig was. De verdachte verwees naar opmerkingen van de voorzitter over de Oslo-confrontatie, waarbij de voorzitter had gesteld dat deze goed was. De verdediging betoogde dat deze opmerkingen de schijn van partijdigheid wekten, omdat de samenstelling van de confrontatie niet voldeed aan de richtlijnen van psychologen en de getuige slechts kon kiezen uit een beperkt aantal kandidaten die niet goed overeenkwamen met het signalement van de dader.

Tijdens de zitting werd het wrakingsverzoek behandeld, waarbij de verdachte, zijn raadsman mr. M.R. Kok, de rechter en de officier van justitie mr. L.A. van Rappard aanwezig waren. De voorzitter van de rechtbank gaf aan dat zijn opmerkingen niet bedoeld waren om een vooroordeel te scheppen, maar om de verdachte de kans te geven om zijn verweer te voeren. De rechtbank oordeelde dat er geen aanwijzingen waren voor een subjectieve onpartijdigheid van de rechter en dat de opmerkingen van de voorzitter niet meer waren dan een eerste indruk.

De rechtbank concludeerde dat de enkele opmerking over de Oslo-confrontatie niet voldoende was om te concluderen dat de voorzitter vooringenomen was. De wraking werd ongegrond verklaard en het verzoek werd afgewezen. Deze beslissing werd genomen door de voorzitter mr. P.H. Veling en de rechters mr. L.A.C. van Nifterick en mr. H. van Lokven-van der Meer.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 28 februari 2011
Zaaknummer: 373645
Rekestnummer: HA RK 11-47
Parketnummer: 10/740306-10
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in [plaats van detentie],
verzoeker,
strekkende tot wraking van [naam gewraakte rechter], vice-president in de rechtbank Rotterdam, sector strafrecht (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 28 februari 2011 is door de meervoudige kamer van deze rechtbank, van welke kamer de rechter voorzitter is, behandeld de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak onder bovenvermeld parketnummer.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de raadsman van verzoeker de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de bovenomschreven strafzaak, in het bijzonder van de door de griffier ter zitting van de meervoudige strafkamer gemaakte aantekeningen en het proces-verbaal van politie met betrekking tot de hierna nader omschreven Oslo-confrontatie.
Verzoeker, zijn raadsman, de rechter en de officier van justitie zijn verwittigd van het tijdstip waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
Ter zitting van 28 februari 2011, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen: verzoeker, zijn raadsman mr. M.R. Kok, de rechter en officier van justitie mr. L.A. van Rappard. Zij hebben ieder hun standpunt (nader) toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
In het kader van het strafrechtelijk onderzoek in de zaak tegen verzoeker als verdachte heeft er bij de politie een zogenaamde Oslo-confrontatie plaats gevonden. Van die confrontatie is een proces-verbaal opgemaakt. Bij dat proces-verbaal zijn de foto's gevoegd van de personen, die bij de confrontatie met de getuige zijn geconfronteerd.
2.1.2
De voorzitter heeft tijdens het onderzoek ter zitting de confrontatie en het proces-verbaal aan de orde gesteld. Daarbij heeft de voorzitter meermalen benadrukt: de Oslo-confrontatie was goed, daarbij doelend op de samenstelling van de Oslo-confrontatie. De verdediging is van mening dat daarmee de schijn van partijdigheid is gegeven ten aanzien van de kwaliteit en - meer in het bijzonder - de samenstelling van de Oslo-confrontatie. De verdediging meent dat die samenstelling niet goed is.
2.1.3
Volgens psychologen is het evident dat de kandidaten moeten voldoen aan het signalement van de dader, zoals dat door de getuigen is gegeven. Daaraan is in dit geval niet voldaan. Er waren bij de confrontatie verschillende veel lichtere types dan verzoeker en er zijn kandidaten met een snor en/of met een baard. Volgens de leider van de confrontatie zelf is er niet geselecteerd volgens de genoemde richtlijn van de psychologen, maar op gelijkenis, gelaatskenmerk en huidskleur. Daar is echter evenmin sprake van: er zijn kandidaten van meer gemengde afkomst dan de creoolse of negroïde afkomst, zoals verzoeker. De getuige kon in feite slechts kiezen uit de kandidaten op foto 3 en 6.
2.1.4
Door reeds nu een oordeel te geven over hoe goed de confrontatie en de samenstelling van die confrontatie was en dat tot tweemaal toe te benadrukken, heeft de voorzitter de schijn van partijdigheid gewekt. De voorzitter heeft een reeds vaststaand oordeel gegeven dat de confrontatie goed is, terwijl dat door de verdediging nog uitdrukkelijk zal worden bestreden. Bij pleidooi zal als verweer worden gevoerd dat de foto's niet goed gelijkend zijn.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Zij heeft daarbij - verkort en zakelijk weergegeven - meegedeeld:
2.2.1
Ik heb ter zitting en als onderdeel van het onderzoek ter zitting het proces-verbaal van de Oslo-confrontatie aan verzoeker voorgehouden. Ik heb daarbij gezegd dat ik de Oslo-confrontatie goed vond in de zin van dat de foto's goed gelijkend waren. Ik heb daaraan geen verder strekkende betekenis toe willen kennen. Mijn opmerking laat open dat zodra er iets is wat ik nog niet heb gezien of gehoord en door de verdachte wordt aangevoerd, dat ik daarvoor open sta. Ik heb met mijn opmerking geen vooroordeel naar buiten willen brengen. Ik heb de Oslo-confrontatie voor willen houden aan de verdachte om geen onderdeel van het dossier onbelicht te willen laten. Als ik had geweten dat verzoeker ten aanzien van de confrontatie verweer wil voeren, had ik dit niet zo gezegd.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
3.4
De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. De enkele opmerking, tot tweemaal toe herhaald, dat de Oslo-confrontatie goed was, werd meteen gevolgd door de opmerking dat het op elkaar gelijkende foto's dan wel personen waren. Daaruit blijkt geen vooringenomenheid, omdat de verdediging daarop nog inhoudelijk kan ingaan en er geen aanleiding is om aan te nemen dat de voorzitter met haar opmerking meer weergaf dan een eerste indruk en voor de tegenwerpingen daaromtrent van de verdediging geen oor zal hebben.
3.5
De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [naam gewraakte rechter].
Deze beslissing is gegeven op 28 februari 2011 door mr. P.H. Veling, voorzitter,
mr. L.A.C. van Nifterick en mr. H. van Lokven-van der Meer, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.