ECLI:NL:RBROT:2011:BP5795

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2109
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een buitengewoon opsporingsambtenaar wegens herhaaldelijk rijden onder invloed

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 februari 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De eiser, die sinds 18 november 2003 als BOA werkzaam was, had zich in korte tijd driemaal schuldig gemaakt aan rijden onder invloed, wat leidde tot een disciplinaire maatregel van ontslag. De rechtbank oordeelde dat de eiser, ondanks zijn beroep op onwetendheid over de norm dat een BOA ook buiten werktijd de wet moet naleven, geacht werd bekend te zijn met deze norm. De rechtbank stelde vast dat de overgelegde verklaringen van collega’s onvoldoende bewijs boden voor de stelling dat de eiser niet op de hoogte was van zijn verplichtingen. De verweerder had voldoende aangetoond dat er aandacht werd besteed aan de gedragsnormen voor BOA's, en de rechtbank concludeerde dat het belang van de dienst bij betrouwbaar gedrag van de BOA zwaarder woog dan het belang van de eiser bij voortzetting van zijn dienstverband. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/2109 AW
Uitspraak in het geding tussen
[…], wonende te Rotterdam, eiser,
gemachtigde mr. D.H. van den Elzen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder.
gemachtigde mr. R. Konijnendijk.
1 Ontstaan en loop van de procedure
1.1 Bij besluit van 21 april 2010 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 24 september 2009 (hierna: het primaire besluit) ongegrond verklaard. Het primaire besluit strekte tot ontslag bij wijze van disciplinaire straf, met onmiddellijke ingang.
1.2 Tegen het bestreden besluit heeft eiser bij brief van 2 juni 2010 beroep ingesteld.
1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2010. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn verschenen S. Slappendel, personeelsadviseur en P. van Dalen, directeur bij de dienst stadstoezicht Rotterdam.
2 Overwegingen
2.1.1 In artikel 78 van het Ambtenarenreglement Rotterdam (hierna: AR) is bepaald dat de ambtenaar wegens plichtsverzuim disciplinair kan worden gestraft. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van hetgeen een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
2.1.2 In artikel 79 eerste lid, aanhef en sub j, van het AR is bepaald dat als disciplinaire straf ontslag verleend kan worden.
2.1.3 In artikel 83 van het AR is bepaald dat met uitzondering van de schriftelijke berisping geen straf ten uitvoer wordt gelegd, zolang het strafbesluit niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij de strafoplegging onmiddellijke ten uitvoerlegging is bevolen.
2.2 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is sedert 18 november 2003 aangesteld als buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA). In het kader van het verlengen van zijn opsporingsbevoegdheid heeft eiser op 30 oktober 2008 zijn BOA-examen opnieuw en met succes afgelegd. Om opnieuw te kunnen worden beëdigd diende eiser een nieuwe verklaring omtrent gedrag (VOG) aan te vragen bij het Ministerie van Justitie. Bij besluit van 29 januari 2009 is deze verklaring geweigerd vanwege de volgende feiten:
• Op 14 februari 2005 is eiser een transactie overeengekomen van € 220,= wegens rijden onder invloed;
• Op 15 april 2005 is eiser opnieuw een transactie overeengekomen nu van
€ 300,= vanwege rijden onder invloed;
• Op 11 juni 2007 is eiser onherroepelijk veroordeeld wegens het rijden onder invloed tot een geldboete van € 460,=, subsidiair negen dagen hechtenis, en zes maanden ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Op 19 februari 2009 heeft eiser aan zijn teamleider verteld dat de aanvraag om een VOG was afgewezen. Daarop heeft verweerder een intern onderzoek ingesteld.
2.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van ernstig plichtsverzuim. Eiser heeft zich in korte tijd driemaal schuldig gemaakt aan rijden onder invloed, en daarmee de Wegenverkeerswet 1994 overtreden, terwijl hij zelf is belast met de handhaving van deze wet. Van een ambtenaar die is belast met de uitvoering van deze wet mag worden verlangd dat hij zelf de wet naleeft, ook buiten diensttijd. Eiser wordt geacht bekend te zijn met deze norm omdat die in het handboek van de cursus BOA staat vermeld. Bovendien wordt daaraan aandacht gegeven via - onder meer - internet en publicaties. Als gevolg van de transacties en veroordeling is de VOG geweigerd waardoor eiser niet meer in staat is om zijn functie te vervullen. Voorts heeft eiser de strafbare feiten niet tijdig gemeld aan de dienst en pas geruime tijd na de weigering van de VOG zijn leidinggevende hierover ingelicht. Daarmee is afbreuk gedaan aan de betrouwbaarheid van eiser. Het belang van de dienst bij betrouwbaar gedrag van de BOA weegt zwaarder dan het belang van eiser bij voortzetting van zijn dienstverband.
2.4 Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe - samengevat - het volgende aan. De verweten gedragingen hebben plaatsgevonden in privé-tijd en eiser wist niet dat hij zich ook buiten werktijd aan de wet moest houden. Het was hem dan ook niet bekend dat hij de transacties en veroordeling diende te melden aan de dienst. Eiser acht de maatregel onevenredig en beroept zich op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CBvR) van 5 januari 2006 (LJN AU9221). Voorts heeft eiser een tweetal verklaringen aan de rechtbank overgelegd.
Ter zitting heeft eiser zijn stelling dat het primaire besluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt, ingetrokken.
2.5.1 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.5.2 In de bezwaarfase heeft eiser een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. In dat kader zijn dezelfde gronden aangevoerd die thans zijn aangevoerd. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 10 februari 2010 (AWB 09/3736 AW) in hetgeen is aangevoerd geen reden gezien voor toewijzing van het verzoek. De rechtbank verwijst dan ook primair voor de beoordeling van de gronden naar de hierboven genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter. De rechtbank ziet thans geen reden om anders te oordelen.
Ten aanzien van de door eiser genoemde uitspraak van de CRvB van 5 januari 2006 (LJN AU9221) oordeelt de rechtbank als volgt. In de genoemde zaak ging het om een inspecteur van politie die strafontslag kreeg omdat hij zich had onttrokken aan een ademanalyse en zich schuldig had gemaakt aan alcoholmisbruik tijdens werktijd. De omstandigheid dat eiser een lagere functie bekleedt en zijn gedragingen - naar hij stelt - minder ernstig zijn, betekent nog niet dat eiser niet mag worden ontslagen. Aan het opleggen van een straf als de onderhavige is inherent dat daar een op de feiten en omstandigheden van het geval toegespitste beoordeling plaatsvindt. Die beoordeling is gemaakt. De beoordeling in een niet vergelijkbare zaak kan daarvoor niet in de plaats treden.
2.5.3 Eiser heeft bij brief van 3 november 2010 twee verklaringen overgelegd van oud-collega’s, waarin zij stellen dat niet is verteld dat aanhoudingen moeten worden gemeld.
Verweerder heeft desgevraagd verklaard dat aan de verklaringen geen gewicht toekomt, in elk geval omdat eiser heeft gesteld dat de collega’s uit dienst zijn. Wat er ook zij van de inhoud - verweerder heeft de namen van de twee personen en hun achtergrond niet meer kunnen achterhalen vanwege het feit dat de verklaringen één dag voor de zitting zijn overgelegd - tegenover deze verklaringen kan een veelvoud van verklaringen worden gesteld van collega’s die de norm wel kennen, aldus verweerder.
De rechtbank overweegt dat de beide verklaringen onvoldoende aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat van eiser niet behoefde te worden verwacht dat hij de norm - dat een BOA ook in privé-tijd de wet moet naleven - kent en dat hij van eventuele incidenten melding moet maken bij zijn leidinggevende. Verweerder heeft genoegzaam uiteengezet op welke wijze en bij welke gelegenheden aandacht wordt gegeven aan de eisen die aan het gedrag van een BOA worden gesteld. De enkele mededeling van eiser en zijn oud-collega’s dat zij desondanks van niets wisten, kan daaraan niet afdoen. Naar objectieve maatstaven gemeten kan de norm als bekend worden verondersteld. Daaraan is in dit geval voldaan.
2.5.4 Het beroep is ongegrond.
2.5.5 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. C. Vogtschmidt, voorzitter, en mr. E.R. Houweling en
mr. J. de Gans, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.M.L.J. Spierings, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 24 februari 2011.
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.