ECLI:NL:RBROT:2011:BP5312

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
372075/ FT-EA 11.264 en 372076/ FT-EA 11.265
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopige voorziening in het kader van schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 februari 2011 uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening op basis van artikel 287b Fw. De verzoeker, die in een bedreigende situatie verkeerde door een aangekondigde ontruiming van zijn woning, vroeg de rechtbank om een voorlopige voorziening te treffen die de verweerster, Stichting Woonplus, zou verbieden de huurovereenkomst op te zeggen of te ontbinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek, maar dat het verzoek tot voorlopige voorziening moest worden afgewezen. Dit was gebaseerd op het feit dat de termijn zoals genoemd in artikel 288, tweede lid, sub d, Fw nog niet was verstreken, waardoor het aannemelijk was dat de schuldsaneringsregeling niet van toepassing zou worden verklaard.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat verzoeker minder dan 10 jaar voor het indienen van het verzoek onder de wettelijke schuldsaneringsregeling had gestaan, en dat er geen uitzonderingssituaties waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De rechtbank heeft de afwijzing van het verzoek ex artikel 284 Fw als logisch beschouwd, gezien de omstandigheden van de zaak. De beslissing werd genomen door mr. E.A. Vroom, lid van de enkelvoudige kamer, en werd uitgesproken tijdens een openbare zitting.

De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek ex artikel 287b Fw afgewezen en verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw. Deze uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder een schuldsaneringsregeling kan worden toegepast en de noodzaak voor verzoekers om aan deze voorwaarden te voldoen voordat zij een beroep kunnen doen op de bescherming van de wet.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Rekestnummer: 372075/ FT-EA 11.264
Rekestnummer: 372076/ FT-EA 11.265
uitspraakdatum: 8 februari 2011
In de zaak van
[naam verzoeker]
wonende [ adres verzoeker],
verzoeker,
heeft verzoeker op 7 februari 2011 een verzoek ex artikel 284 Faillissementswet (Fw) en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287b Fw ingediend.
De rechtbank heeft uitspraak bepaald op heden.
1. Het verzoek
De gevraagde voorziening strekt ertoe om:
- op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw gedurende een termijn van 6 maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en:
- stichting Stichting Woonplus te Schiedam (hierna: verweerster) te verbieden de huurovereenkomst voor de woonruimte aan [adres verzoeker] op te zeggen of te ontbinden;
- tenuitvoerlegging van het vonnis tot ontruiming van de woonruimte van de rechtbank te Rotterdam de dato 10 februari 2011 te verbieden.
2. De beoordeling
Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals limitatief vermeld in artikel 287b, tweede lid, Fw.
Nu verzoeker een kopie van het exploit d.d. 12 januari 2011 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 10 februari 2011 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
In zoverre is verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek.
Anders dan in het verzoekschrift ex artikel 284 Fw is vermeld, is ten aanzien van verzoeker minder dan 10 jaar voorafgaand aan het indienen daarvan de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing geweest.
De rechtbank is ambtshalve bekend met haar beslissing van 17 januari 2007 waarin ondermeer is bepaald dat verzoeker samen met zijn toenmalige partner toerekenbaar is tekortgeschoten in hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en dat om die reden de schone lei is geweigerd.
Gelet op het bepaalde in artikel 288, tweede lid, sub d, Fw ligt afwijzing van een verzoek ex artikel 284 Fw van verzoeker dan ook in de rede nu vast staat dat geen van de uitzonderingssituaties zoals bedoeld in eerst genoemd artikel zich hier voordoen.
Naar het oordeel van de rechtbank dient onderhavig verzoek tot het verlenen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen nu het aannemelijk is dat ten aanzien van verzoeker gedurende de nog niet verstreken termijn zoals bedoeld in artikel 288, tweede lid, sub d, Fw niet de toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden uitgesproken.
De verzochte voorziening zal dan ook worden afgewezen.
Nu het minnelijk traject niet is gevolgd, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 288, eerste lid, sub f, Fw ten aanzien van het verzoek ex artikel 284 Fw niet-ontvankelijk worden verklaard.
3. Beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Aldus gegeven door mr. E.A. Vroom, lid van de enkelvoudige kamer, en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 februari 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.