ECLI:NL:RBROT:2011:BP5312
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot voorlopige voorziening in het kader van schuldsanering
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 februari 2011 uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening op basis van artikel 287b Fw. De verzoeker, die in een bedreigende situatie verkeerde door een aangekondigde ontruiming van zijn woning, vroeg de rechtbank om een voorlopige voorziening te treffen die de verweerster, Stichting Woonplus, zou verbieden de huurovereenkomst op te zeggen of te ontbinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek, maar dat het verzoek tot voorlopige voorziening moest worden afgewezen. Dit was gebaseerd op het feit dat de termijn zoals genoemd in artikel 288, tweede lid, sub d, Fw nog niet was verstreken, waardoor het aannemelijk was dat de schuldsaneringsregeling niet van toepassing zou worden verklaard.
De rechtbank heeft ook opgemerkt dat verzoeker minder dan 10 jaar voor het indienen van het verzoek onder de wettelijke schuldsaneringsregeling had gestaan, en dat er geen uitzonderingssituaties waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De rechtbank heeft de afwijzing van het verzoek ex artikel 284 Fw als logisch beschouwd, gezien de omstandigheden van de zaak. De beslissing werd genomen door mr. E.A. Vroom, lid van de enkelvoudige kamer, en werd uitgesproken tijdens een openbare zitting.
De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek ex artikel 287b Fw afgewezen en verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw. Deze uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder een schuldsaneringsregeling kan worden toegepast en de noodzaak voor verzoekers om aan deze voorwaarden te voldoen voordat zij een beroep kunnen doen op de bescherming van de wet.