ECLI:NL:RBROT:2011:BP3940

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/4859 WIA-T1
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de weigering om ambtshalve een besluit te nemen over de vervolguitkering van werkneemster op grond van de WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 februari 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen om ambtshalve een besluit te nemen over de vervolguitkering van een werkneemster op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres, Stichting De Stromen Opmaat Groep, had verweerder verzocht om uiterlijk 7 november 2010 een beslissing te nemen over de vervolguitkering van de ex-werkneemster. Na het uitblijven van een besluit heeft eiseres verweerder op 9 november 2010 schriftelijk in gebreke gesteld. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een besluit op aanvraag, maar van een ambtshalve te nemen besluit waarvoor geen wettelijke beslistermijnen zijn voorgeschreven. De rechtbank concludeerde dat de redelijke termijn om een beslissing te nemen over de vervolguitkering verstreken was op 7 november 2010, en dat verweerder een dwangsom opgelegd moest krijgen om alsnog een besluit te nemen. De rechtbank bepaalde dat verweerder binnen zes maanden na 8 november 2010 een beslissing moest nemen, bij gebreke waarvan hij een dwangsom van € 100,- per dag zou verbeuren, met een maximum van € 15.000,-. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 109,25. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en belanghebbenden hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/4859 WIA-T1
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht
in het geding tussen
Stichting De Stromen Opmaat Groep, gevestigd te Rotterdam, eiseres,
gemachtigde mr. H.E. Meerman, advocaat te Dordrecht,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vestiging Amsterdam, verweerder.
1 Overwegingen
Eiseres heeft verweerder bij brief van 20 oktober 2010 verzocht om uiterlijk 7 november 2010 een beslissing te nemen over de toe te kennen vervolguitkering aan de ex-werkneemster van eiseres, [werkneemster] (hierna: ex-werkneemster).
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Bij brief van 29 november 2010 heeft eiseres een beroepschrift ingediend wegens het uitblijven van een ambtshalve te nemen besluit.
Op grond van artikel 60 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA) moet verweerder ambtshalve vaststellen welke vervolguitkering werkneemster behoort te krijgen indien de duur van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is verstreken.
De rechtbank stelt vast dat geen sprake is van een besluit op aanvraag dat genomen moet worden, maar van een ambtshalve te nemen besluit, waarvoor geen wettelijke beslistermijnen zijn voorgeschreven. In het besluit van 18 september 2008, waarbij aan de ex-werkneemster een loongerelateerde uitkering is toegekend, heeft verweerder medegedeeld dat ruim voor 7 november 2010 een beslissing over de vervolguitkering zal worden genomen. Gelet op deze mededeling, alsmede op het wettelijke systeem van de WIA is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn om een beslissing te nemen over de vervolguitkering verstreken is op 7 november 2010.
Bij brief van 9 november 2010 heeft eiseres verweerder schriftelijk in gebreke gesteld en verzocht binnen twee weken na de datum van die brief een besluit te nemen.
Bij brief van 14 december 2010 heeft verweerder aangegeven nog niet beslist te hebben over de vervolguitkering van de ex-werkneemster.
Het beroep is daarom kennelijk gegrond, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig is.
Op 15 oktober 2010 is een aanvang gemaakt met de herbeoordeling van de ex-werkneemster door het opvragen van nadere informatie bij de ex-werkneemster. Het herbeoordelingsformulier is verzonden naar haar oude adres. Op 30 november 2010 is het herbeoordelingsformulier opnieuw verzonden, dit maal naar het adres van de
ex-werkneemster in Willemstad op de Nederlandse Antillen. In deze brief wordt de ex-werkneemster een termijn gegund om te reageren tot en met 30 december 2010. De ex-werkneemster heeft niet op deze brief gereageerd. Bij besluit van 18 januari 2011 heeft verweerder de betaling van de uitkering geschorst per 1 februari 2011 omdat niet vastgesteld kan worden of zij nog recht heeft op de uitkering. De ex-werkneemster is daarbij tot 30 januari 2011 in de gelegenheid gesteld om het formulier in te vullen. Verweerder heeft daarbij medegedeeld dat indien zij niet aan deze verplichting voldoet de WGA-vervolguitkering verder geweigerd zal worden.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder op de voet van artikel 8:55d van de Awb een termijn te stellen om alsnog een besluit te nemen over het recht op een vervolguitkering van werkneemster onder verbeurte van een dwangsom. In de omstandigheid dat verweerder inmiddels de herbeoordelingsprocedure wel in gang heeft gezet en de ex-werkneemster op de Nederlandse Antillen verblijft, ziet de rechtbank aanleiding om voor de beslistermijn aansluiting te zoeken bij de termijn van 6 maanden die in artikel 101, vierde lid, van de WIA wordt genoemd in geval dat informatie is gevraagd aan een persoon of instantie buiten Nederland. Deze termijn vangt aan vanaf de dag nadat de redelijke termijn is verlopen, te weten 8 november 2010.
De rechtbank bepaalt de dwangsom op € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
Voorts ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 109,25 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
2 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een ambtshalve beslissing over het recht op een vervolguitkering voor de ex-werkneemster,
bepaalt dat verweerder binnen zes maanden na 8 november 2010 alsnog beslist over de vervolguitkering van werkneemster, bij gebreke waarvan hij aan eiseres een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-,
bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 298,- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 109,25 te betalen aan eiseres.
Aldus gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in tegenwoordigheid van P.A. Slegt, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2011.
Een belanghebbende – onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen – en verweerder kunnen tegen deze uitspraak verzet doen bij de rechtbank door binnen een termijn van zes weken een gemotiveerd verzetschrift in te dienen. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
Afschrift verzonden op: