ECLI:NL:RBROT:2011:BP0821

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1974
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire strafontslag van een steekproefcontroleur bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer wegens ernstig plichtsverzuim

In deze zaak gaat het om een steekproefcontroleur bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) die is ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. De eiser had een voertuig ter keuring aangeboden, terwijl hij wist dat het voertuig niet voldeed aan de keuringseisen. Tijdens een onofficiële voorkeuring was hij gewezen op noodzakelijke reparaties, waaronder roestschade aan de linker achterwielophanging, maar hij had deze niet uitgevoerd. Desondanks heeft hij de keurmeester verteld dat alle reparaties waren verricht, wat leidde tot goedkeuring van het voertuig. Dit gedrag werd als ernstig plichtsverzuim aangemerkt, omdat het de integriteit van de RDW in gevaar bracht en het vertrouwen in de steekproefcontroleurs ondermijnde.

De rechtbank oordeelde dat de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag evenredig was aan het gepleegde plichtsverzuim. De rechtbank benadrukte dat de kerntaak van de steekproefcontroleur is om de veiligheid van voertuigen te waarborgen en dat het aan eiser verweten gedrag deze taak ernstig heeft geschaad. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de RDW om hem te ontslaan. Eiser had geen blijk gegeven van de vereiste zorgvuldigheid en had de schijn van belangenverstrengeling niet tegengegaan, wat zijn positie als toezichthouder ondermijnde.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/1974
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. C.J.M. Scheen, werkzaam bij CNV Publieke Zaak regiokantoor Rotterdam,
en
de directie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, verweerder,
gemachtigde mr. M.E.C.M. Paumen, advocaat te Den Haag.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 24 september 2009 is aan eiser medegedeeld dat verweerder voornemens is een disciplinaire straf aan eiser op te leggen. Op 29 september 2009 heeft eiser schriftelijk zijn zienswijze hierop kenbaar gemaakt en op 2 oktober 2009 heeft hij mondeling zijn zienswijze gegeven.
Bij besluit van 26 oktober 2009 heeft verweerder eiser met ingang van 27 oktober 2009 als disciplinaire straf ontslag verleend.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 5 november 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 april 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 19 mei 2010 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2010. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Door eiser is als getuige meegebracht mevrouw […], vriendin van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren namens verweerder aanwezig mr. M.E. van Motman, mevrouw J. van der Wal en de heer R. Vermeulen. De getuige is ter zitting, nadat zij is beëdigd, gehoord.
2 Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 122, eerste lid, van het Rechtspositiereglement RDW (hierna: het reglement) kan de medewerker, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege disciplinair worden gestraft.
1.2 Ingevolge artikel 123, eerste lid, aanhef en onder i, van het reglement kan als disciplinaire straf ontslag worden opgelegd.
2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser wist of behoorde te weten dat het voertuig ([merk]) met het kenteken […] (hierna: het voertuig), dat op eisers naam stond, ten tijde van de apk-keuring op 29 juli 2009 niet aan de keuringseisen voldeed. Voorts wordt eiser verweten dat hij als medewerker van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: de RDW) de feiten die aan de inbeslagname van het voertuig op 25 augustus 2009 ten grondslag lagen, vanwege het resultaat van de technische controle, heeft gebagatelliseerd. Dat eiser zich een goede vriend wilde tonen door de bestuurster van het voertuig op te halen, verklaart wel het dragen van de RDW-kleding, maar rechtvaardigt niet zijn gedrag en houding ter plekke, zoals dit uit verschillende verklaringen blijkt. Voorts verwijt verweerder eiser dat hij zakelijke en privéactiviteiten niet weet te scheiden. Eiser heeft de aan hem voor zakelijke doeleinden verstrekte mobiele telefoon ook nog na bekendmaking van het besluit in primo van 26 oktober 2009 voor privédoeleinden gebruikt en daarnaast dit nummer op de website voor de [auto]-club gezet, juist ten behoeve van zaken die de integriteit van de RDW-toezichthouder kunnen aantasten. Ook het tijdens werktijd bezoeken van de bedrijven waar hij normaal steekproeven uitvoert voor een praatje en koffie getuigt volgens verweerder van onacceptabel gedrag en een ongewenste schijn van belangenverstrengeling.
3 Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Volgens eiser is het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel genomen. Eiser stelt alleen op 29 juli 2009 met het betreffende voertuig bij de keuringsinstantie te zijn geweest. Op 25 augustus 2009 heeft hij bij het ophalen van [vriendin] alleen de spullen in zijn eigen auto overgeladen en op geen enkele wijze anderen onder druk gezet of onheus bejegend.
4 De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1 Anders dan verweerder, is de rechtbank van oordeel dat het beroepschrift wel gronden bevat. Zo wordt in het aanvullend beroepschrift van 11 juni 2010 gesteld dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven wegens strijd met een aantal algemene rechtsbeginselen, te weten het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Het beroep is voorts nader aangevuld bij brief van 19 november 2010, waarin, zij het summier, wordt ingegaan op de gebeurtenissen van 29 juli 2009 en 25 augustus 2010. Voorts zijn bij dit schrijven de dagboekaantekeningen van [vriendin] overgelegd. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de rechtmatigheid van het bestreden besluit beoordelen, met inachtneming van de gronden die eiser daartegen heeft aangevoerd.
4.2.1 Eiser is sinds 1 mei 1996 aangesteld als technisch medewerker B bij de RDW. Sinds eind 2004 werkt hij uitsluitend als steekproefcontroleur. Dit houdt in dat hij apk-keuringen bij keuringsinstanties in de regio controleert. Op 25 augustus 2009 is door de politie [regio] in de gemeente […] een verkeerscontrole uitgevoerd, waarbij het voertuig, dat op dat moment bestuurd werd door [vriendin], door de politie in beslag is genomen in verband met ernstige gebreken die verdere deelname aan het verkeer in de weg stonden. Het voertuig stond van 26 juni 2009 tot 31 juli 2009 op naam van eiser. Daarna is het voertuig op naam van de zoon van [vriendin] gezet. Op 29 juli 2009 is het voertuig apk-goedgekeurd door garagebedrijf [naam] te [vestigingsplaats], een bedrijf waar eiser ook steekproeven uitvoert.
4.2.2 Verweerder verwijt eiser dat hij wist of althans behoorde te weten dat het voertuig niet goedgekeurd had mogen worden op 29 juli 2009. Eiser heeft gesteld dat hij het gebrek aan de wielophanging linksachter eerst op 22 augustus 2010 heeft opgemerkt.
Voor de beantwoording van de vraag of eiser wist of behoorde te weten dat het voertuig niet goedgekeurd had mogen worden, acht de rechtbank van belang of eiser eerder bij de garage is geweest met het voertuig en welke gebreken toen geconstateerd zijn. Hierover hebben eiser, [vriendin] en de keurmeester, [naam], verschillend verklaard. Deze verklaringen worden hieronder uiteen gezet.
Verklaringen van eiser ten aanzien van de voorkeuring
Tijdens de hoorzitting op 15 januari 2010 constateert eiser naar aanleiding van de vraag van de voorzitter of de auto eerder bij dezelfde garage is geweest (pag. 5) dat het voertuig eerder op de brug is geweest. Op pag. 12 antwoordt eiser op de vraag of tijdens de voorkeuring het voertuig op de brug is geweest en of het toen aan de onderkant te zien is geweest, dat hij dit niet meer weet. Op de hoorzitting van 29 januari 2010 (pag. 2) stelt eiser twee keer dat hij het zich niet meer kan herinneren als gevolg van een kleine hersenbeschadiging. Vervolgens verklaart hij dat “het geen voorkeuring genoemd mag worden. Het is kijken naar het voertuig om te zien of er iets mee aan de hand is”. Op pag. 7 stelt hij (na de verklaringen van de keurmeester) “dat alle punten die waren aangegeven, gedaan zijn”. Op pag. 8 verklaart eiser naar aanleiding van een vraag om te reageren op het relaas van de keurmeester dat zijn geheugen hem in de steek laat. Hij merkt op dat [vriendin] ook twijfelt. Naar aanleiding van zijn eerdere opmerking over de verrichte reparaties, antwoordt eiser “dat ze er toch eerder zijn geweest”. Op pag. 12 zegt eiser dat hij niet meer weet of tijdens de voorkeuring het voertuig op de brug is geweest. Ook verderop zegt eiser dat hij niet precies meer weet wat er is gebeurd nadat de auto tijdens de voorkeuring op de brug is gezet om te kijken of er reparaties nodig waren. Eiser stelt dat er eigenlijk een afkeurrapport geschreven had moeten worden. In de praktijk gebeurt dit niet. Bij een voorkeuring moet er een rapport worden geschreven en afgemeld worden. In de aanvullende gronden van beroep van 19 november 2010 verklaart eiser dat hij alleen op 29 juli 2009 bij de keuringsinstantie is geweest. Ter zitting heeft eiser verklaard dat zijn eigen [merk auto], kenteken […], op 26 mei 2009 door dezelfde keurmeester is gekeurd.
Verklaringen van [vriendin] ten aanzien van de voorkeuring
Tijdens de hoorzitting op 15 januari 2010 antwoordt [vriendin] op de vraag of eiser er eerder was geweest met het voertuig, bevestigend (pag. 5). Zij deelt mee dat toen de wielkasten zijn gelast. Ze herhaalt (midden van pag. 5) dat ze zijn geweest om de wielkasten te lassen. Dit is door eiser gedaan. De eerste keer is de auto niet op de brug geweest. Op pag. 12 herinnert [vriendin] zich dat zij bij de voorkeuring naar de Kwantum zijn geweest en dat er toen niet onder de auto gekeken is, omdat ze toen naar de winkel zijn geweest.
Tijdens de tweede hoorzitting op 19 januari 2010 twijfelt [vriendin] (pag. 2) of ze niet met de vorige auto eerder bij de garage zijn geweest. Omdat er is gesproken over ashoezen, is zij gaan twijfelen, omdat deze bij de auto niet vervangen zijn. Vervolgens (zelfde pag.) geeft [vriendin] aan dat ze eerder zijn geweest, maar met een andere auto, te weten, de auto die zij eerst moest verkopen om de andere te kopen. Ter zitting bij de rechtbank heeft [vriendin] aangegeven zich weer goed te herinneren niet twee keer met het voertuig bij de garage te zijn geweest. Na de verkeerscontrole bevond zij zich in een nachtmerrie. Nu staat zij er weer iets nuchterder tegenover en is zij haar dagboek er op na gaan lezen. Op dat moment kwam alles terug.
Verklaringen van de keurmeester ten aanzien van de voorkeuring
Tijdens het technisch onderzoek van het voertuig door de heer Geskus van de RDW op verzoek van de politie [regio] op 27 augustus 2009 heeft de keurmeester, die daarbij aanwezig was, verklaard dat het voertuig al eerder langs was geweest voor een controle en dat daarbij diverse reparaties tevoorschijn kwamen die eerst gedaan moesten worden voordat het voertuig goedgekeurd kon worden. Het voertuig is later teruggekomen met de mededeling dat alles nu in orde was. Hij heeft toen het voertuig opnieuw bekeken en afgemeld. Tijdens de hoorzitting op 29 januari 2010 heeft de keurmeester verklaard dat eiser met het voertuig twee weken voor de keuring bij hem langs is geweest (pag. 4). Voorts geeft hij aan dat toen een aantal gebreken is geconstateerd, die zijn gemeld aan eiser. Eiser zou deze gebreken in orde maken. Later is hij met het voertuig langsgekomen. Eiser heeft toen aangegeven dat de gebreken gerepareerd waren. De keurmeester geeft verder op pag. 4 aan dat het een voorkeuring betrof. Hij heeft het voertuig toen niet afgemeld, zoals het eigenlijk officieel zou moeten. Hij geeft aan dat eiser hem goed bekend is en dat hij weet dat eiser weet wat er gedaan moet worden. Op pag. 6 bevestigt de keurmeester dat het om de linker achterwielophanging gaat en dat hij ervan uitging dat het gerepareerd was en dat hij het de eerste keer, bij de voorkeuring, geconstateerd heeft.
Met betrekking tot de afgelegde verklaringen van [vriendin] overweegt de rechtbank dat aan deze verklaringen, vanwege de vriendschappelijke verhouding tussen [vriendin] en eiser, minder waarde wordt gehecht dan aan een objectieve bron zou worden gehecht. Voorts hebben eiser en [vriendin] beiden inconsistent verklaard met betrekking tot de vraag of zij eerder met het voertuig bij de keuringsinstantie zijn geweest. De verklaring dat eiser slechts éénmaal met het voertuig bij de keuringsinstantie is geweest en de andere keer waarover de keurmeester heeft verklaard, betrekking heeft op de andere [merk auto] van eiser, die in mei 2009 door de keurmeester is gekeurd, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Nog afgezien van het feit dat dit eerst ter zitting is aangevoerd, acht de rechtbank niet aannemelijk dat de keurmeester zich vergist heeft, zoals ter zitting impliciet gesteld is. Uit het keuringsrapport, dat ter zitting is ingezien, blijkt immers dat deze auto met kenteken […] op 26 mei 2009 is goedgekeurd zonder enig adviespunt en/of reparatiepunt. De keurmeester heeft zowel op 27 augustus 2009 als op 29 januari 2010 gesproken over een auto die verschillende mankementen, waaronder roestschade, vertoonde. Met betrekking tot hetgeen [vriendin] ter zitting heeft verklaard, dat zij zich nu weer herinnert hoe het gegaan is, omdat zij wat afstand van de zaak heeft kunnen nemen, merkt de rechtbank het volgende op. De rechtbank acht de tijd tussen de beslissing van 26 oktober 2009 en de hoorzitting van 15 januari 2010 en 29 januari 2010 dermate ruim, dat ook in die periode [vriendin] de zaken op een rijtje had kunnen zetten, zodat van haar verwacht mocht worden dat zij zich in januari 2010 kon herinneren hoe een en ander precies gegaan was.
De rechtbank gaat derhalve uit van de verklaringen zoals die door de keurmeester zijn afgelegd, nu hij consistent verklaard heeft en geen bijzonder belang heeft bij de verklaringen zoals hij die heeft afgelegd. De rechtbank gaat er van uit dat sprake is geweest van een onofficiële voorkeuring waarbij eiser gewezen is op een aantal reparaties die verricht moesten worden, voordat het voertuig goedgekeurd kon worden. Daarbij is ook de roestschade aan de linker achterwielophanging geconstateerd.
Vervolgens heeft eiser het voertuig op 29 juli 2009 ter keuring aangeboden, terwijl hij de roestschade aan de linker achterwielophanging niet gerepareerd had. Tegen de keurmeester heeft eiser gezegd dat alle reparaties verricht waren. Uit de stukken concludeert de rechtbank dat de keuring op 29 juli 2009 niet lang heeft geduurd en dat de keurmeester op de verklaringen van eiser is afgegaan.
4.2.3 Met betrekking tot de gebeurtenissen op 25 augustus 2009 stelt de rechtbank vast dat verweerder eiser niet verwijt dat hij in RDW-kleding zijn vriendin heeft opgehaald van de plek waar de verkeerscontrole plaatsvond. Uit de opgemaakte rapporten van de betrokken politiefunctionarissen en de verklaringen van de RDW-medewerker die bij de verkeerscontrole betrokken was, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser als RDW-medewerker de noodzaak voor de inbeslagname vanwege het resultaat van de technische controle heeft gebagatelliseerd. Eiser reageerde laconiek en vond dat het wel meeviel omdat zij nog bezig waren de auto op te knappen. Bij de verkeerscontrole is door de technisch medewerkers van de RDW geconcludeerd dat er geen apk-goedkeuring afgegeven had mogen worden, vanwege de staat waarin het voertuig zich bevond.
4.3.1 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aan eiser verweten gedragingen terecht als ernstig plichtsverzuim aangemerkt. Eiser heeft het voertuig bewust laten goedkeuren, terwijl hij wist dat het voertuig niet aan de keuringseisen voldeed, vanwege de roestschade aan de linker achterwielophanging. De keurmeester is afgegaan op de verklaring van eiser dat alle gebreken die in de voorkeuring geconstateerd waren, gerepareerd waren. Ook ging de keurmeester er van uit dat eiser, als steekproefcontroleur bij de RDW, wist wat er gedaan moest worden en over adequate technische kennis en ervaring beschikte. Eiser heeft een voertuig laten goedkeuren, dat afgekeurd had moeten worden en de keurmeester op het verkeerde been gezet. De keuring op 29 juli 2009 heeft maar zeer kort geduurd, waarbij de keurmeester is afgegaan op de verklaringen van eiser. Voorts heeft eiser bij de keuring niet voldoende afstand gehouden. Hij was tijdens de keuring aanwezig in de werkplaats en heeft samen met [vriendin] en de keurmeester tijdens of direct na de keuring onder het voertuig gekeken. Het is toegestaan aan medewerkers van de RDW om de eigen auto in het werkgebied aan te bieden voor een APK-keuring, maar een RDW-medewerker in het algemeen en een steekproefcontroleur, die een toezichthoudende functie op het gebied van apk’s heeft, in het bijzonder, dient zich bewust te zijn van zijn functie en hier zorgvuldig mee om te gaan en de schijn van belangenverstrengeling tegen te gaan. Door de onofficiële voorkeuring en de wijze waarop de apk-keuring heeft plaatsgevonden, bij een bedrijf waar eiser regelmatig als toezichthouder komt, heeft eiser van deze zorgvuldigheid geen blijk gegeven.
4.3.2 De uitlatingen die eiser op 25 augustus 2009 naar de bij de verkeerscontrole betrokken functionarissen heeft gedaan getuigen van een bemoeienis die ongepast was en zijn door verweerder eveneens terecht als plichtsverzuim aangemerkt. Eiser had zich er als RDW-medewerker bewust van moeten zijn dat hij zich in een situatie bevond waarin hij zich terughoudend had moeten opstellen. Gelet op de eerdergenoemde verklaringen van de bij de verkeerscontrole betrokken functionarissen is de rechtbank van oordeel dat eiser dit niet heeft gedaan.
4.3.3 Ook de door eiser niet betwiste feiten met betrekking tot het privégebruik van de door verweerder verstrekte mobiele telefoon, heeft verweerder terecht als plichtsverzuim aangemerkt, nu dit in strijd is met de vastgestelde regels daaromtrent. Hieruit blijkt eveneens dat eiser privé en werk niet op een juiste wijze kan scheiden, waardoor de schijn van belangenverstrengeling kan ontstaan.
4.4 Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de bevoegdheid had om over te gaan tot disciplinaire strafoplegging. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan verweerder in redelijkheid niet van deze bevoegdheid gebruik had kunnen maken.
4.5.1 In geschil is of de door verweerder opgelegde disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag evenredig is aan het door eiser begane plichtsverzuim. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank het volgende.
4.5.2 De rechtbank stelt voorop dat het controleren van bij keuringsinstanties door de keurmeester verrichte apk-keuringen tot de kerntaak van een steekproefcontroleur van de RDW behoort. Het aan eiser verweten plichtsverzuim raakt deze kerntaak zowel inhoudelijk als qua integriteit en is om die reden zeer ernstig. Dat eiser het voertuig heeft laten goedkeuren, terwijl hij wist dat het niet aan de gestelde keuringseisen voldeed, is in strijd met zijn controlerende functie als steekproefcontroleur. Daarbij heeft hij ook de keurmeester bewogen om tegen diens plicht in te handelen. Voorts brengt hij hiermee de verkeersveiligheid in gevaar, terwijl de functie van steekproefcontroleur juist de sleutelfunctie is die de veiligheid van auto’s op de weg waarborgt. Het systeem van apk-keuringen valt of staat met een goed werkend controlemechanisme op de keuringsinstanties.
Voorts is eiser als steekproefcontroleur in het kader van de apk-keuringen de schakel tussen de RDW en het publiek. Om die reden heeft eiser met zijn gedragingen de integriteit van de RDW ernstig geschaad. Voorts heeft eiser het vertrouwen van de RDW in hem als toezichthouder beschaamd.
4.5.3 Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de opgelegde maatregel van onvoorwaardelijk disciplinair ontslag niet onevenredig is aan het door eiser gepleegde plichtsverzuim.
5 Het beroep is ongegrond.
6 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A. van ‘t Laar, voorzitter, en mr. E.R. Houweling en mr. C. Laukens, leden, in tegenwoordigheid van M.C. Snel-van den Hout, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 13 januari 2011.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA te Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: