ECLI:NL:RBROT:2011:1055

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 maart 2011
Publicatiedatum
27 april 2013
Zaaknummer
AWB-10_01501
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering parkeervergunning voor hulpverleners door gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 maart 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een tandarts gevestigd in Rotterdam, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Eiser had een aanvraag ingediend voor een parkeervergunning voor hulpverleners, welke door verweerder op 29 oktober 2009 werd geweigerd. Eiser maakte bezwaar tegen deze weigering, maar het bezwaar werd op 12 maart 2010 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 26 januari 2011 is eiser niet verschenen, terwijl verweerder vertegenwoordigd was door mr. S. el Fizazi.

De rechtbank overwoog dat de weigering van de parkeervergunning terecht was, omdat eiser niet voldeed aan de criteria zoals vastgesteld in artikel 8 van het Uitvoeringsbesluit Parkeren Rotterdam 2010 (UPR 2010). Dit artikel bepaalt dat alleen bepaalde categorieën hulpverleners in aanmerking komen voor een parkeervergunning. Eiser betoogde dat hij, als tandarts, gelijkgesteld zou moeten worden aan een huisarts vanwege de spoedeisendheid van zijn werkzaamheden. De rechtbank oordeelde echter dat de regeling doelbewust beperkt was en dat eiser niet tot de in artikel 8 genoemde categorieën behoorde.

De rechtbank benadrukte dat bij de toetsing van algemeen verbindende voorschriften terughoudendheid moet worden betracht. Eiser had geen bewijs geleverd dat de gemeente buiten haar bevoegdheid was getreden bij het opstellen van de regeling. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van eiser terecht was afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een termijn van zes weken gesteld voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/1501 GEMWT-T1
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], gevestigd te Rotterdam, eiser,
gemachtigde mr. D.A. Wahid-Manusama,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder.

1.Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 29 oktober 2009 heeft verweerder geweigerd aan eiser een parkeervergunning voor hulpverleners te verlenen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 7 december 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 12 maart 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 22 april 2010 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 22 september 2010 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2011. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. el Fizazi.

2.Overwegingen

Eiser heeft een parkeervergunning voor hulpverleners aangevraagd. Verweerder heeft deze vergunning geweigerd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat gelet op artikel 8 van het Uitvoeringsbesluit Parkeren Rotterdam 2010 (hierna: UPR 2010) eiser niet behoort tot de één van de in dit artikel genoemde categorieën van hulpverleners die in aanmerking kunnen komen voor een parkeervergunning voor hulpverleners.
Eiser acht artikel 8 van het UPR 2010 te beperkt. Eiser stelt dat hij gelet op bijvoorbeeld spoedeisendheid gelijkgesteld zou kunnen worden met een huisarts.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag terecht is afgewezen. Redengevend hiervoor is dat eiser niet voldoet aan de criteria voor de afgifte van een hulpverleningsvergunning, zoals vastgesteld in artikel 8 UPR 2010. Er is sprake van een afgeperkte afgifteregeling van de hulpverleningsvergunningen. De bedoeling van de regeling is dat alleen doelgroepen die gekenmerkt worden door criteria van spoedeisendheid en grote voertuigen/zware materialen in aanmerking komen voor een hulpverleningsvergunning. Alle andere doelgroepen worden, los van hun maatschappelijke relevantie, uitgesloten van de betreffende parkeervoorzieningen.
De rechtbank overweegt het volgende
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2010 (hierna: de verordening) kan het college van burgemeester en wethouders op schriftelijke aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren op parkeerplaatsen bij parkeerapparatuur of parkeerplaatsen voor belanghebbenden. Het vierde lid van dit artikel geeft de gemeenteraad verweerder de bevoegdheid nadere voorschriften en beperkingen vast te stellen met betrekking tot onder meer het verlenen, het intrekken en het weigeren van vergunningen. Verweerder heeft van die bevoegdheid gebruik gemaakt met het opstellen van het UPR 2010.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van het UPR 2010 verleent het college een hulpverleningsvergunning aan een bedrijf, indien het bedrijf behoort tot een van de hierna vermelde categorieën:
huisartsen met praktijk in Rotterdam;
verloskundigen met praktijk in Rotterdam;
vereniging Dierenambulance Rotterdam ten behoeve van ambulances;
Stichting Dierenambulance Rotterdam en Omstreken ten behoeve van ambulances;
thuiszorgorganisaties met als verzorgingsgebied Rotterdam, bekostigd vanuit AWBZ ten behoeve van acute thuiszorg;
Politie Rotterdam-Rijnmond ten behoeve van de niet herkenbare politievoertuigen;
Gemeentelijke Gezondheidsdienst ten behoeve van de Röntgenbus;
Stichting zwerfkatten ten behoeve van de motorvoertuigen die zwaar materiaal vervoeren;
Dienstenbus Ontmoeting;
wijkbussen en wijkauto’s.
De rechtbank stelt vast dat om in aanmerking te komen voor een parkeervergunning voor hulpverleners, het blijkens de tekst van artikel 8 UPR 2010 noodzakelijk is dat de aanvrager onder één van de in dat artikel genoemde categorieën valt. Eisers betoog dat artikel 8 van de regeling te beperkt is, kan niet slagen. Bij het toetsen van algemeen verbindende voorschriften van democratisch gecontroleerde organen dient de rechter terughoudendheid te betrachten. Niet is gebleken dat verweerder bij het opstellen van deze regeling buiten zijn bevoegdheid is getreden of anderszins de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels onjuist heeft aangewend.
Niet in geschil is dat eiser als tandarts niet tot één van de in het artikel genoemde categorieën behoort. Het betoog van eiser dat hij als tandarts gelijk gesteld zou moeten worden met een huisarts omdat hij vergelijkbare spoedeisende medische verrichtingen uitvoert, kan niet slagen, nu blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 8 UPR 2010 verweerder weloverwogen tot de keuzen van de categorieën is gekomen. Het oogmerk van de regeling is om een zeer beperkte groep hulpverleners in aanmerking te laten komen voor een parkeervergunning voor hulpverleners. Dit uit zich in de tekst van de bepaling (een limitatieve, nauwkeurige opsomming) en ook in de omstandigheid dat in de UPR 2010 een hardheidsclausule ontbreekt. Verweerder heeft dan ook geen beleidsvrijheid om buiten de genoemde categorieën tot verlening van een parkeervergunning voor hulpverleners over te gaan. Dat eiser in beroep, zoals hij ook in bezwaar heeft gedaan, ter staving van het spoedeisende karakter van de door hem verrichte behandelingen een overzicht overgelegd van 37 door hem buiten reguliere openingstijden behandelde gevallen heeft overgelegd, doet hier niet aan af.
Verweerder heeft de aangevraagde parkeervergunning dan ook terecht geweigerd.
Het beroep is ongegrond.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.

3.Beslissing

De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. C.A. Schreuder, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. H. van der Waal - de Vries, griffier.
De griffier: De rechter:
Uitgesproken in het openbaar op: 3 maart 2011.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: