Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/1551 WWB-T1
Uitspraak in het geding tussen
Eisers, wonende te Rotterdam, eisers,
gemachtigde: mr. M.J. Hüsen, advocaat te Rotterdam,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij een viertal besluiten, gedateerd 13 november 2008, heeft verweerder het recht van eisers op bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (hierna: Abw) en de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) over diverse perioden, gelegen in het tijdvak van 1 september 1999 tot en met 31 juli 2008, ingetrokken en de over deze perioden ten onrechte verleende uitkering ten bedrage van € 33.710,35 van eisers teruggevorderd.
Tegen deze besluiten (hierna: de primaire besluiten) hebben eisers bij afzonderlijke brieven van 19 november 2008, aangevuld bij brief van 25 februari 2009, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 6 april 2009 heeft verweerder de bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) hebben eisers bij brief van 11 mei 2009 beroep ingesteld.
Bij brief van 7 december 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2010. Van eisers is verschenen eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoor-digen door mr. L.A. Bouter.
Aan eisers werd sinds 1 december 1996 bijstand verstrekt naar de norm voor gehuwden, laatstelijk op grond van de WWB.
Naar aanleiding van een tip dat eiser (hierna: eiser) zwart werkt - volgens de melding haalt eiser oude auto’s op - heeft verweerders dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SoZaWe) nader onderzoek ingesteld. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat in de periode van 7 december 1998 tot en met 11 juli 2008 tientallen kentekens van motor-voertuigen (36 auto’s en 3 bromfietsen) op eisers naam en op naam van zijn echtgenote,
eiseres, hebben gestaan of nog steeds staan, waarbij een aantal kentekens van de een naar de ander is overgeschreven. Volgens gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: RDW) is een deel van de voertuigen geëxporteerd of naar de sloop gebracht.
Op 21 mei 2008 heeft SoZaWe eiser met de bevindingen van het onderzoek geconfronteerd. Eiser heeft vervolgens onder meer verklaard dat:
- de bromfietsen op zijn naam staan, maar aan zijn zoon toebehoren;
- een tweetal auto’s met kentekens kenteken en kenteken aan zijn zwager respectievelijk
aan zijn neef toebehoren, maar dat hij deze mag gebruiken;
- de voertuigen met kentekens kenteken en kenteken zijn uitgevoerd en cadeau gegeven
aan zijn zwager;
- de aanhangwagen met kenteken kenteken is weggedaan, omdat deze kapot was. Eiser
heeft de aanhangwagen destijds van zijn (vroegere) werkgever op zijn naam moeten zetten;
- een zestal andere auto’s is verkocht, afgedankt of naar de sloop gebracht.
Eiser heeft de door hem afgelegde verklaring ondertekend.
Verweerder heeft eisers diverse hersteltermijnen geboden om nadere bewijsstukken en informatie te overleggen met betrekking tot de verkoop en - in het geval van schenking -
de waarde van de motorvoertuigen. Eisers hebben de gevraagde gegevens niet verstrekt.
Bij besluiten van 13 oktober 2008 en 29 oktober 2008 heeft verweerder de bijstands-uitkering met ingang van 7 oktober 2008 respectievelijk 29 oktober 2008 opgeschort, waarbij eisers nogmaals een hersteltermijn hebben gekregen. Bij besluit van 13 november 2008 heeft verweerder het recht op uitkering met ingang van 1 november 2008 ingetrokken, omdat eisers tot twee maal toe niet op een oproep hebben gereageerd.
Voorts heeft verweerder de primaire besluiten genomen. Verweerder heeft daartoe overwogen, dat eisers geen recht hadden op een uitkering ingevolge de WWB. Eisers zijn de op hen rustende inlichtingenverplichting niet of niet voldoende nagekomen. Uit onderzoek is gebleken dat zij inkomsten/middelen uit handel met voertuigen hebben verzwegen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder - in navolging van het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van de gemeente Rotterdam van 3 maart 2009 - de bezwaren van eisers gedeeltelijk gegrond verklaard in die zin dat de herziening (lees: intrekking) en terugvordering worden beperkt tot de volgende perioden:
- september 1999, november 1999 en april 2000 tot een bedrag van € 4.055,14 (primair
besluit 1);
- april 2002, januari 2004, juni 2004, september 2004, oktober 2004 en december 2004 tot
een bedrag van € 4.844,48 (primair besluit 2);
- mei 2005 tot een bedrag van € 1.335,71 (primair besluit 3) en
- de intrekking en terugvordering over de maand juli 2007 vervalt (primair besluit 4).
De terugvordering wordt aldus verlaagd tot een bedrag van € 10.235,33.
Verweerder volgt eisers niet in hun stelling dat alle auto’s voor eigen gebruik waren. Gelet op het grote aantal, acht hij het aannemelijk dat eisers in verband met de overdracht van de voertuigen inkomsten hebben verworven of redelijkerwijs hebben kunnen verwerven in de maanden waarin de registraties zijn beëindigd. Verweerder heeft hierbij - anders dan de gemachtigde van eisers, die een termijn van één maand redelijk acht - gekeken naar auto’s die drie maanden of korter op naam van eisers geregistreerd hebben gestaan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers in de maanden waarin de registraties zijn beëindigd van auto’s die drie maanden of korter op hun naam hebben gestaan, hun inlichtingenverplichting niet zijn nagekomen. Nu van de transacties ook geen administratie of boekhouding is bijgehouden, kan het recht op uitkering over deze maanden niet worden vastgesteld. Het recht op bijstand in de maanden waarin de transacties hebben plaatsgevonden dient te worden ingetrokken en de ten onrechte verleende bijstand teruggevorderd.
Eisers betwisten het door verweerder gehanteerde uitgangspunt dat auto’s niet voor consumptief gebruik kunnen zijn geweest wanneer deze korter dan drie maanden op naam van de betrokkenen hebben gestaan. Verweerder heeft de keuze voor deze termijn niet nader gemotiveerd. Indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat de termijn van drie maanden wel redelijk is, is het bestreden besluit onjuist voor zover de terugvordering over de maand januari 2004 in stand is gelaten, omdat deze auto langer dan drie maanden op naam van eisers heeft gestaan. Deze maand had derhalve buiten beschouwing gelaten moeten worden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij de beoordeling of eisers hebben gehandeld in auto's hecht de rechtbank betekenis aan de tot de gedingstukken behorende kentekengegevens afkomstig van de RDW. Uit deze gegevens blijkt dat in de periode van december 1998 tot en met juli 2008 tientallen kentekens op naam van eisers hebben gestaan. De tenaamstellingen zijn doorgaans van betrekkelijk korte duur geweest, soms niet langer dan een paar dagen. Voorts is gebleken dat een 13-tal auto’s na beëindiging van de tenaamstelling is geëxporteerd. Eiser heeft hierover ter zitting verklaard dat het om kapotte auto’s ging, die hij heeft doorverkocht. De auto’s brachten zo weinig op, dat hij de verkregen inkomsten niet aan verweerder heeft opgegeven, aldus eiser. Voorts acht de rechtbank van belang dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd met betrekking tot de bestemming van tenminste twee van de geëxporteerde voertuigen. Zo heeft eiser op
21 mei 2008 verklaard dat deze auto’s cadeau zijn gegeven aan zijn zwager, terwijl ter zitting is gesteld dat het defecte voertuigen betrof, die naar het buitenland zijn verkocht.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het aannemelijk dat met betrekking tot de op naam van eisers geregistreerde auto’s (handels)transacties hebben plaatsgevonden. Op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (onder meer de uitspraak van
29 november 2005, LJN AU7252) gaat de rechtbank ervan uit dat de datum met ingang waarvan een kenteken niet langer op naam van eisers staat, de datum is waarop de transactie heeft plaatsgevonden.
Door van de transacties en de uit deze transacties verkregen inkomsten geen mededeling aan verweerder te doen, zijn eisers de ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Abw en artikel 17, eerste lid, van de WWB op hen rustende inlichtingenverplichting niet naar behoren nagekomen. Nu eisers voorts geen gevolg hebben gegeven aan de herhaalde verzoeken van verweerder om met betrekking tot de verkoop en de waarde van de voertuigen nadere bewijs-stukken en informatie te overleggen en ook overigens van de transacties geen administratie of boekhouding bekend is, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand over de maanden waarin die transacties hebben plaatsgevonden niet kan worden vastgesteld. De rechtbank merkt in dit verband op dat de omstandigheid dat er - volgens de verklaring van eiser - sprake is geweest van meerdere defecte auto’s die niet veel hebben opgebracht, niet met zich meebrengt dat de transacties geen invloed op de bijstandsverlening (kunnen) hebben gehad.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder in beginsel gebruik heeft kunnen maken van de hem op grond van de artikelen 54, derde lid, aanhef en onder a, en 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB toekomende bevoegdheid om tot intrekking van het recht van eisers op bijstand en tot terugvordering van de ten onrechte verleende uitkering over te gaan.
De vraag die partijen verdeeld houdt is of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bijstand dient te worden ingetrokken en teruggevorderd over de perioden, waarin de auto’s drie maanden of korter op naam van eisers geregistreerd hebben gestaan, omdat deze voertuigen niet voor eigen ofwel consumptief gebruik zijn geweest.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden van deze zaak is het niet onredelijk te achten dat verweerder van een termijn van 3 maanden of korter is uitgegaan om aan te nemen dat er sprake was van (handels-)transacties. Eisers hebben ook geen gebruik gemaakt van de hen meerdere malen geboden mogelijkheid om aan te tonen dat het bij de bewuste voertuigen ging om consumptieve aankopen. De verklaring dat een aantal op naam van eiser gestelde voertuigen feitelijk aan anderen toebehoorde, hebben eisers evenmin met controleerbare gegevens onderbouwd. Onder de voornoemde omstandigheden acht de rechtbank de door verweerder gehanteerde termijn van maximaal drie maanden niet onredelijk.
Anders dan verweerder ziet de rechtbank geen aanleiding de door verweerder zelf gestelde termijn van drie maanden in dit geval zodanig op te rekken dat de intrekking en de terugvordering over de maand januari 2004 eveneens daaronder kunnen worden begrepen. De rechtbank acht daartoe van belang dat deze intrekking en terugvordering betrekking hebben op een registratie (van 11 oktober 2003 tot 21 januari 2004) die de door verweerder bepaalde grens van drie maanden met meer dan één of slechts enkele dag(en) overschrijdt. Het beroep dient in zoverre gegrond te worden verklaard.
Het vorenstaande geeft aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers redelijkerwijs in verband met de behandeling van hun beroep hebben moeten maken. Onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn deze kosten begroot op € 644,--.
verklaart het beroep gegrond voor zover dit gericht is tegen de intrekking en terugvordering over de maand januari 2004,
vernietigt het bestreden besluit in zoverre,
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen,
bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 41,-- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,--,
verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus gedaan door mr. P.C. Santema, voorzitter, en mr. P. Vrolijk, en mr. J.D.M. Nouwen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Joseph, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 20 april 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eisers worden begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
NB. In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. Als de rechtbank daarbij gronden van het beroep en/of (een deel van) de grondslag van het bestreden besluit uitdrukkelijk heeft verworpen en belanghebbende en/of verweerder daarin niet wil(len) berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.