Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/1648 MEDED – T1
Uitspraak in het geding tussen
de vereniging Familia Maxima, gevestigd te ‘s-Gravenhage, eiseres,
gemachtigde J.A.M. Hendriks,
de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 12 maart 2010 heeft verweerder een verzoek om herziening van het besluit op bezwaar van 14 juni 2002 afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt, met het verzoek om, met toepassing van artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de rechtbank.
Verweerder heeft ingestemd met het verzoek en het bezwaarschrift doorgezonden naar de rechtbank.
Verweerder heeft bij brief van 28 juni 2010 een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2010. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.K.S. Mollen.
2 Overwegingen
2.1 Namens eiseres is ter zitting aangegeven dat ook beoogd was beroep (bezwaar) in te stellen namens de stichting Stedebouw & Stadsherstel, de stichting Stichting Vill’ABB, de besloten vennootschap Familia Maxima B.V. en de stichting Stichting ’t Hollandsch Huys.
Nu binnen de daarvoor geldende termijn voor het instellen van bezwaar op geen enkele wijze kenbaar is gemaakt dat ook namens deze rechtspersonen bezwaar dan wel beroep werd ingesteld, kan in onderhavige procedure slechts het beroep van eiseres aan de orde zijn.
2.2 In 2001 heeft Stichting Vill’ABB een klacht bij verweerder ingediend betreffende een kartel waar de gemeente Den Haag, de stichting Centrale voor Kinderopvang Triodus, de stichting 2Samen en de stichting Kinderopvang DAK in betrokken zouden zijn en verweerder verzocht met toepassing van de Mededingingswet (hierna: Mw) handhavend op te treden.
2.2.1 Bij besluit van 14 december 2001 heeft verweerder het verzoek om toepassing van de Mw afgewezen. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de gemeente Den Haag handelde als overheidsorgaan en daarom buiten de reikwijdte van de Mw viel. Voorts heeft verweerder een kartel, waarbij de overige genoemde partijen betrokken zouden zijn, niet aannemelijk geacht.
2.2.2 Bij besluit van 14 juni 2002 zijn de bezwaren van Vill’ABB ongegrond verklaard, tegen welk besluit geen rechtsmiddelen zijn aangewend.
2.2.3 Bij brief van 13 november 2009 heeft eiseres verweerder verzocht het besluit van 14 december 2001 te herzien. Verweerder heeft het verzoek aldus uitgelegd dat het ziet op het besluit van 14 juni 2002.
2.2.4 Eiseres heeft in het kader van haar verzoek naar voren gebracht dat de gemeente Den Haag als een kartelondersteuner moet worden beschouwd. Voorts heeft eiseres er op gewezen dat er jarenlang informatie is verduisterd, welke informatie thans boven water is gekomen. Eiseres is nu ook gebleken dat de gemeente Den Haag onder de marktprijs panden verhuurt ten behoeve van kinderopvang en dat bij het kartel betrokken partijen planologische voordelen zouden genieten.
2.3 Ingevolge vaste jurisprudentie, zoals bijvoorbeeld de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 8 januari 2009, LJN BH0992, dient, indien het bestuursorgaan weigert op een definitief geworden besluit terug te komen, de bestuursrechter het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden van het oorspronkelijk besluit terug te komen. Daarbij ligt het op de weg van de indiener van het verzoek om nieuwe feiten of veranderde omstandigheden naar voren te brengen.
2.3.1 Van dergelijke nieuw gebleken feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval geen sprake.
2.3.2 De stelling dat de gemeente Den Haag als kartelondersteuner zou moeten worden aangemerkt, kan niet afdoen aan de constatering dat deze gemeente in het kader van de gewraakte gedragingen als overheidsorgaan heeft gehandeld.
2.3.3 De stelling dat de gemeente Den Haag onder de marktprijs panden zou verhuren, wordt door eiseres ondersteund door huurcontracten waarin de huurprijs is weggelakt. Deze stelling mist derhalve een voldoende concrete onderbouwing. Ook voor de gestelde planologische voordelen ontbreekt een voldoende concrete onderbouwing. Anders dan eiseres stelt, is verweerder in het kader van een herzieningsverzoek niet gehouden zelfstandig onderzoek te doen naar tussen de gemeente en kinderopvanginstellingen overeengekomen huurprijzen en mogelijk door de gemeente gegeven planologische voordelen.
2.3.4 Ook de overige in het kader van het herzieningsverzoek naar voren gebrachte stukken bevatten geen informatie die kunnen worden gekwalificeerd als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die verweerder hadden moeten nopen tot herziening.
2.3.5 Met hetgeen namens eiseres daarnaast nog in beroep ingebracht is, kon verweerder bij de beslissing op het verzoek geen rekening houden. De in beroep verstrekte aanvullende informatie dient derhalve door de rechtbank buiten beschouwing gelaten te worden.
2.4 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep van eiseres ongegrond verklaard te worden.
2.5 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. J.H. de Wildt, rechter, in tegenwoordigheid van R.P. Evegaars, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 9 december 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.