4.1. Partijen zijn alleen nog verdeeld over de door [eiseres] aan gedaagden te betalen schadevergoeding. Partijen zijn uitdrukkelijk overeengekomen dat de ontbinding van de huurovereenkomst en daarmee ook de te bepalen schadeloosstelling dienen te worden gebaseerd op het bepaalde in artikel 7:310 BW. Nu [eiseres] het gehuurde op 17 november 2006 in eigendom heeft verworven, kennelijk met het oog op de uitvoering van een bestemmingsplan, wordt voldaan aan de eisen die in het artikel worden gesteld aan haar toepassing. Er is dan ook geen beletsel om artikel 7:310 BW te hanteren bij het vaststellen van de schadevergoeding.
4.2. Op grond van artikel 7:310 BW kunnen zowel de huurder als de, bevoegde, onderhuurder aanspraak maken op schadeloosstelling. Daarbij geldt op grond van de parlementaire geschiedenis van de wet dat sprake is van een volledige schadeloosstelling. Daarbij is aangesloten op de schadeloosstelling zoals die in de Onteigeningswet wordt toegekend. Dit impliceert dat alle bedrijfsrisico’s die er zouden zijn geweest bij ongewijzigde voortzetting van de onderneming moeten worden verdisconteerd in de schadeloosstelling. Alleen de schade die een rechtstreeks en noodzakelijk gevolg is van de ontbinding komt voor vergoeding in aanmerking.
4.3. Als peildatum voor het vaststellen van de schade dient formeel de dag na de uitspraak van de kantonrechter, te weten 9 april 2008, te worden gehanteerd. Er zijn echter goede argumenten om als peildatum voor het berekenen van een schadeloosstelling 1 juli 2007 te hanteren. Deze datum is de eerste dag van de maand die volgt op het bereiken van overeenstemming over de ontbinding van de huurovereenkomsten tussen partijen, terwijl op dat moment de winkel al gesloten was. Omdat partijen zich over de peildatum niet hebben uitgelaten, zal de kantonrechter hen in de gelegenheid stellen dat alsnog te doen. Hij zal daartoe een comparitie van partijen gelasten. Tijdens deze comparitie kunnen ook de hierna aan de orde te stellen punten besproken kunnen worden.
4.4. Voor het vaststellen van de schade overweegt de kantonrechter één of meer deskundigen te benoemen. Het ligt voor de hand dat een op het gebied van onteigeningen deskundige persoon zal worden benoemd, gelet op de aard van de schadeloosstelling die is gebaseerd op artikel 7:310 BW. Tijdens de comparitie van partijen kunnen partijen zich uitlaten over het aantal deskundigen en de vraag wie als deskundige(n) benoemd moet(en) worden.
4.5. De kantonrechter is voornemens de deskundige(n) een zo duidelijk mogelijke opdracht mee te geven. Daartoe dienen diverse in aanmerking te nemen omstandigheden vooraf te worden vastgesteld, opdat de vraagstelling aan de deskundige zoveel als mogelijk kan worden beperkt en geconcretiseerd. Tijdens de comparitie van partijen kan daarover gesproken worden. Vooralsnog spelen de hierna te vermelden schadefactoren een rol.
4.6. De schadebepalende factoren
4.6.1. Alternatieve locatie?
De winkel is gesloten door [gedaagde sub 2]. Tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] is gesproken over een verplaatsing van de in het gehuurde gedreven avondwinkel. [gedaagde sub 1] heeft daarbij melding gemaakt van de locatie aan [locatie 2] en een locatie in de nieuwbouwwijk [y-wijk]. De laatste locatie is door [gedaagde sub 1] verworven. De vraag die zich daarbij voordoet is of deze locatie als een vervanging van de locatie aan de [locatie] kan gelden of dat deze locatie als een volledig nieuwe, als uitbreiding te kwalificeren, supermarkt moet worden aangemerkt. Daarbij is van belang of [eiseres] [gedaagde sub 1] in een andere positie heeft gebracht in verband met het sluiten van de [locatie]. Voor de schadeloosstelling aan [gedaagde sub 1] acht de kantonrechter dit van belang, omdat niet kan worden uitgesloten dat [gedaagde sub 1] daarmee haar schade heeft kunnen beperken. Gelet op het feit dat de nieuwe locatie waarschijnlijk niet vergelijkbaar is met het gehuurde is het feit dat [gedaagde sub 1] een tender moest aangaan met andere gegadigden niet uitzonderlijk te noemen. Dat zij een bedrag heeft moeten betalen om de locatie te verwerven is dan al evenmin van belang voor het bepalen van een schadeloosstelling. Hoewel dit niet met zoveel woorden wordt gesteld, meent de kantonrechter te moeten vaststellen dat de locatie in [y-wijk] op geen enkele wijze vergelijkbaar is met het gehuurde. De indruk bestaat dat in [y-wijk] een grote moderne supermarkt kan worden geëxploiteerd, die op geen enkele wijze vergelijkbaar is met de avondwinkel die in het gehuurde werd geëxploiteerd. Daarmee doet zich ook de vraag voor of de locatie in [y-wijk] als alternatieve locatie heeft kunnen gelden voor [gedaagde sub 2]. De kantonrechter wenst daarover nader te worden geinformeerd.
4.6.2. Schade tengevolge van verpaupering en leegstand.
Partijen zijn het erover eens dat vanaf 2004 sprake is geweest van een toenemende leegstand en verpaupering van de wijk. [gedaagde sub 2] stelt dat daardoor zijn omzet is afgenomen. Niet alleen waren er minder mensen in de wijk die potentieel klant konden zijn, maar door de verpaupering bleven ook de avondklanten uit de regio weg. In een lege, deels dichtgetimmerde, wijk is het immers niet aantrekkelijk om een boodschap te gaan doen. [gedaagde sub 2] geeft voorts aan dat hij schade heeft geleden door de toenemende verpaupering omdat meer inbraken, vernielingen en bedreigingen plaatsvonden. Uiteindelijk kon [gedaagde sub 2] deze omstandigheden niet meer de baas, zodat hij de winkel gesloten heeft. Daarbij lijkt ook een rol te spelen dat [gedaagde sub 2] de winkel heeft gesloten omdat hij op stel en sprong naar Suriname is afgereisd in verband met de moord op een naast familielid. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat deze omstandigheden geen rol behoren te spelen bij het vaststellen van de schade, omdat deze omstandigheden tot het bedrijfsrisico van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] behoren. [gedaagde sub 2] stelt dat deze ontwikkelingen een gevolg zijn van de ontwikkelingen in de wijk die een gevolg zijn van de uitvoering van de herstructurering op grond van het bestemmingsplan. De kantonrechter stelt vast dat het sluiten van de winkel per 1 maart 2007 een deel is van een keten van gebeurtenissen die hebben geleid tot de overeenkomst van juni 2007. Uit de stellingen van partijen blijkt dat geruime tijd voor 1 maart 2007 al sprake was van gesprekken die onder meer tot doel hadden de winkel te sluiten. In die omstandigheden is het sluiten van de winkel niet een besluit dat enkel en alleen voor rekening en risico van [gedaagde sub 2] behoort te komen. Er is een duidelijk verband tussen de ontwikkelingen in het kader van de herstructurering, de gesprekken tussen partijen en de uiteindelijk overeengekomen ontbinding van de huurovereenkomst. Dat partijen ook hebben beoogd de sluiting van de winkel op 1 maart 2007 geen gevolgen te laten hebben voor het bepalen van de schadeloosstelling blijkt duidelijk uit de vaststellingsovereenkomst. De vraag is wel vanaf welk moment deze schade in aanmerking kan worden genomen, gelet op de eliminatieregel. Het is de vraag of en in hoeverre de omzet na 2004 is gedaald met het oog op de te verwachten ontbinding van de huurovereenkomst, door de gevolgen van de herstructurering, dan wel door andere factoren of een combinatie van factoren. De kantonrechter vraagt zich af of en zo ja vanaf wanneer sprake is van schade die voor vergoeding in aanmerking komt. Daarbij zal ook aan de orde kunnen komen of rekening moet worden gehouden met de bijzondere omstandigheden die de winst van 2000 hebben bëinvloed. De kantonrechter wenst met partijen te spreken over deze omstandigheden en de vraag in hoeverre dat invloed zal hebben op de schadeberekening.
4.6.3. Kapitalisatiefactor
Een vrij algemeen uitgangspunt in het geval van onteigening in dit soort van gevallen is toepassing van kapitalisatiefactor 7. Het feit dat de huurovereenkomst per jaar opzegbaar was, vormt naar het oordeel van de kantonrechter op zichzelf geen reden om een lagere factor toe te passen, nu niet is gesteld of geleken dat er redenen zijn geweest voor een beëindiging van de huurovereenkomst, wanneer van herstructurering geen sprake zou zijn geweest. Of de psychische gesteldheid van [gedaagde sub 2] reden zou kunnen zijn geweest voor een voortijdige beëindiging van de exploitatie kan op dit moment niet worden beoordeeld. Daartoe zal op zijn minst nadere medische informatie in het geding gebracht moeten worden. Uit deze informatie kan wellicht blijken of de omstandigheden die hebben geleid tot de sluiting van de winkel, zich wellicht op enig moment ook zouden hebben voorgedaan wanneer van een herstructurering geen sprake zou zijn geweest. Het is niet uit te sluiten dat ook op dit punt een deskundig advies moet worden gevraagd. De kantonrechter zal ook dit punt bespreken. Daarbij kunnen ook andere omstandigheden die van belang kunnen zijn bij het bepalen van de kapitalisatiefactor bij een eventuele schadeloosstelling aan de orde komen.
4.6.4. Schadeposten, nader op te maken bij staat.
Wanneer een deskundige zal worden benoemd ligt het voor de hand alle schade mee te nemen. Het is proceseconomisch niet wenselijk om partijen naar de schadestaatprocedure te verwijzen met het risico dat in die procedure opnieuw een deskundige benoemd zal moeten worden. Een belangrijk deel van de nader op te maken schade kan, naar alle waarschijnlijkheid, thans wel in beeld worden gebracht. Niet alleen is veel tijd verstreken sinds het begin van dit geding, maar ook heeft [gedaagde sub 2] opnieuw € 50.000,-- ontvangen, zodat moet worden aangenomen dat hij inmiddels wel kan beschikken over de ontbrekende jaarcijfers. Het komt de kantonrechter voor dat [gedaagde sub 2] deze stukken in het geding moet kunnen brengen, waarna ook deze stukken bij de beoordeling betrokken kunnen worden. [gedaagde sub 1] is in de gelegenheid een specificatie van haar overige schade in het geding te brengen.
4.6.5. Voorzienbaarheid van de herstructurering.
Van belang is of gedaagden rekening konden en moesten houden met de herstructurering van de wijk. In 2002 werd al gesloopt en vanaf 2004 is sprake van een toenemende leegstand. [eiseres] stelt dat al in 1998 algemeen bekend was dat er een voornemen was om te gaan slopen. Uit de stukken blijkt dat de informatievoorziening vanuit de gemeente mogelijk te kort is geschoten, maar onduidelijk is gebleven waarom gedaagden niet op andere wijze wellicht wel op de hoogte hadden kunnen zijn van de plannen van de gemeente. Dat nog in 2006 door gedaagden geen rekening kon worden gehouden met een herstructurering acht de kantonrechter niet voor de hand liggen, nu gedaagden stellen dat in dat jaar sprake was van ernstige leegstand en verpaupering. Van gedaagden mag worden verwacht dat zij zich niet alleen afwachtend opstellen. In de gegeven omstandigheden mag worden verwacht van gedaagden dat zij ook actief op zoek gaan naar informatie. De kantonrechter wenst ook op dit punt nader te worden geinformeerd.