ECLI:NL:RBROT:2010:BR6537

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/959 BC-T2
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking vergunning voor bemiddelen in levensverzekeringen door AFM

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 september 2010 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, Makelaardij [A], tegen de intrekking van zijn vergunning door de Autoriteit Financiële Markten (AFM). De intrekking vond plaats op basis van artikel 2:80, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft), waarbij de AFM de bevoegdheid heeft om nadere bepalingen te verbinden aan de intrekking van een vergunning. Eiser was werkzaam als zelfstandige en bemiddelde in levensverzekeringen en schadeverzekeringen met een looptijd van langer dan vijf jaar. De rechtbank oordeelde dat de AFM in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om de vergunning in te trekken en dat de aan de intrekking verbonden verplichtingen niet onredelijk waren. Eiser had aangevoerd dat deze verplichtingen zijn beroepsbezigheden zouden beperken en inbreuk zouden maken op de privacy van zijn cliënten, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij hierdoor benadeeld was. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de vergunning rechtmatig was en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kan tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/959 BC-T2
Uitspraak in het geding tussen
[A], h.o.d.n. Makelaardij [A], te [B], eiser,
en
de stichting Stichting Autoriteit Financiële Markten, verweerster (hierna: AFM),
gemachtigden mr. H.J. Sachse en mr. P.L. Reeser Cuperus.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 11 februari 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft AFM het bezwaar van eiser tegen het besluit van 4 september 2008 (hierna: het primaire besluit) tot intrekking van de aan eiser verleende vergunning als bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft) ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2010. Eiser was aanwezig. AFM heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. den Hamer. Het beroep van eiser is ter zitting gevoegd behandeld met eisers beroepen, bij deze rechtbank geregistreerd onder de nummers AWB 09/3205 BC-T2 en AWB 10/315 BC-T2. Na sluiting van het onderzoek zijn de beroepen met de nummers AWB 09/3205 BC-T2 en AWB 10/315 BC-T2 afgesplitst en wordt daarin afzonderlijk uitspraak gedaan.
2 Overwegingen
2.1 Eiser is werkzaam als zelfstandige, handelend onder de naam Makelaardij [A].
2.2 Bij het primaire besluit heeft AFM op eisers verzoek de vergunning van eiser voor het onderdeel bemiddelen in levensverzekeringen met ingang van 3 april 2008 ingetrokken. Daarbij heeft AFM er onder meer op gewezen dat eiser de bestaande overeenkomsten dient af te wikkelen, in die zin dat de portefeuille moet worden overgedragen aan een andere financiële dienstverlener en dat alle voorwaarden van de lopende overeenkomsten gedurende de afwikkeling ongewijzigd dienen te blijven. Daarbij gaat AFM ervan uit dat eiser zelf alle betrokken partijen op de hoogte brengt. Bij het bestreden besluit heeft AFM het primaire besluit gehandhaafd.
2.3 Ter zitting heeft eiser nader toegelicht dat zijn beroep zich niet richt tegen de intrekking van de vergunning voor het onderdeel bemiddelen in levensverzekeringen, maar dat zijn beroep is gericht tegen de door AFM aan de intrekking van de vergunning verbonden verplichtingen. Eiser is van mening dat hij door het overdragen van de verzekeringsportefeuille in zijn beroepsbezigheden en de zorgplicht tegenover zijn cliënten dreigt te worden beperkt en gedwongen wordt inbreuk te moeten maken op de privacy van zijn cliënten. Hij heeft verder aangevoerd dat het niet mogen wijzigen van de lopende verzekeringen eveneens in strijd is met de zorgplicht. Bij wetswijzigingen en dergelijke is eiser immers genoodzaakt zijn cliënten daaromtrent te adviseren.
2.4 Ingevolge artikel 2:80, eerste lid, van de Wft is het verboden in Nederland zonder een daartoe door de AFM verleende vergunning te bemiddelen.
Ingevolge artikel 1:104, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wft kan de toezichthouder een door hem verleende vergunning wijzigen, geheel of gedeeltelijk intrekken of beperken, dan wel daaraan nadere voorschriften verbinden, indien de vergunninghouder daartoe een aanvraag heeft ingediend.
Ingevolge het derde lid van dit artikel kan - voor zover hier van belang - de toezichthouder bij het besluit tot intrekking van een vergunning tevens bepalen dat de financiële onderneming binnen een door de toezichthouder te stellen termijn het bedrijf geheel of gedeeltelijk afwikkelt.
2.5 Gelet op het bepaalde in artikel 1:104, derde lid, van de Wft heeft AFM de bevoegdheid bij het besluit tot intrekking van een vergunning nadere bepalingen op te nemen ten aanzien van de afwikkeling van het bedrijf. De rechtbank stelt voorts vast dat, gelet op het bepaalde in artikel 2:80, eerste lid, van de Wft geen bemiddelingsactiviteiten meer mogen worden uitgeoefend vanaf het moment dat de vergunning is ingetrokken. Daaronder is begrepen het verrichten en doorgeven aan verzekeraars van mutaties en het adviseren van cliënten. Nu dit tot een onredelijke uitkomst zou leiden, namelijk onmiddellijke overtreding van het bemiddelingsverbod, heeft de wetgever de mogelijkheid geschapen tot gehele of gedeeltelijke afwikkeling van het bedrijf binnen een bepaalde termijn.
2.6 Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij door de aan de intrekking van de vergunning verbonden verplichtingen is benadeeld.
2.7 Gelet op het vorenstaande en nu eiser niets heeft aangevoerd dat tot een ander oordeel kan leiden, is de rechtbank van oordeel dat AFM in redelijkheid van de bevoegdheid om de hiervoor vermelde verplichtingen aan de intrekking van de vergunning te verbinden gebruik heeft kunnen maken.
2.8 In het verlengde van het voorgaande heeft eiser aangevoerd dat hij voor het bemiddelen in levensverzekeringen geen vergunning nodig heeft. Volgens eiser heeft AFM ten onrechte artikel 1:21 van de Wft niet op hem van toepassing geacht en heeft hij voldoende onderbouwd dat de verzekeringsactiviteit waarvoor de vergunning is ingetrokken slechts een nevenactiviteit is, die eiser bij het uitoefenen van zijn adviespraktijk is gestart. Eiser is van mening dat hij voldoet aan de vereisten van art. 1:21, onder a, onderdeel 1° tot en met 5° en bestrijdt het standpunt van AFM dat de vereisten cumulatief zijn.
2.9 Artikel 1:21 van de Wft luidt als volgt:
“Deze wet is niet van toepassing op:
a. bemiddelen in verzekeringen, voorzover:
1° het bemiddelen slechts kennis vergt van de verzekeringsdekking die geboden
wordt;
2° het een verzekering betreft die geen levensverzekering is en geen
aansprakelijkheidsrisico's dekt;
3° de betreffende bemiddelaar een andere hoofdberoepswerkzaamheid heeft dan
bemiddelen in verzekeringen;
4° het een verzekering betreft die een aanvulling is op de levering van een zaak of
de verlening van een dienst door de betreffende bemiddelaar, hetgeen het geval is
indien de betreffende verzekering het risico dekt van defect, verlies, of
beschadiging van door die bemiddelaar geleverde zaken dan wel het risico dekt
van beschadiging of verlies van bagage of andere risico's die verband houden met
een bij die bemiddelaar geboekte reis, ook indien de verzekering
levensverzekering- of aansprakelijkheidsrisico's dekt indien dat een bijkomende
dekking is ten opzichte van de hoofddekking betreffende de met die reis verband
houdende risico's; en
5° het een verzekering betreft waarvan het bedrag van de jaarlijkse premie niet
hoger is dan € 500 en de volledige looptijd van de verzekering, met inbegrip van
eventuele verlengingen, niet langer is dan een periode van vijf jaar; en
b. financiële diensten met betrekking tot verzekeringen met betrekking tot risico's en
verplichtingen die zijn gelegen in een staat die geen lidstaat is. “
2.10 De rechtbank stelt voorop dat de in artikel 1:21, aanhef en onder a, van de Wft opgesomde voorwaarden geen alternatieve voorwaarden, maar vijf cumulatieve voorwaarden vormen. In dit verband wijst de rechtbank er op dat die bepaling als verbinding tussen onderdeel 4° en 5° het woord ‘en’ bevat. Voor zover hier al enige twijfel mogelijk is wijst de rechtbank voorts op hetgeen is bepaald in artikel 1, tweede lid, van Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling. Een richtlijnconforme uitleg van artikel 1:21 van de Wft, die bovendien in overeenstemming is met de tekst van die bepaling, moet aldus leiden tot het oordeel dat eiser aan alle vijf de opgesomde voorwaarden dient te voldoen, teneinde aanspraak te kunnen maken op de uitzondering dat de Wft en de bijbehorende regelgeving niet van toepassing moeten worden geacht op eiser.
In het geval van eiser is sprake van levensverzekeringen, alsmede van schadeverzekeringen met een looptijd van langer dan vijf jaar. Dat betekent dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 1:21, aanhef, onder a, sub 2° en 5° van de Wft en dat dit artikel derhalve niet op eiser van toepassing is. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat uit de parlementaire behandeling van de Wet financiële dienstverlening met betrekking tot dit onderwerp blijkt (Kamerstukken II 2003/04, 29 507, nr. 3, p. 73; het artikel is met enkel redactionele wijzigingen overgenomen in de Wft) dat de uitzondering met name zal gelden voor bepaalde reis- en fietsverzekeringen.
2.11 Nu ook uit hetgeen eiser overigens naar voren heeft gebracht niet kan volgen dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden, moet het beroep ongegrond worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. J. Bergen, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. E. Kleingeld-Top, griffier.
De griffier: De rechter:
Uitgesproken in het openbaar op: 9 september 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.