ECLI:NL:RBROT:2010:BP7035

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
86326 / HA ZA 97-2915
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid verhuurder voor schade door gebrek aan duwbak en onvoldoende verzekering

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, ging het om de aansprakelijkheid van de verhuurder van een duwbak, genaamd "Westtrag 101", voor schade die was ontstaan door een gebrek aan de duwbak en onvoldoende verzekering. De rechtbank deed uitspraak op 1 september 2010 in de zaak met rolnummer 86326 / HA ZA 97-2915. De eiseres, gevestigd te Sliedrecht, had de duwbak gehuurd van de gedaagde, gevestigd te Maasbracht. Tijdens het gebruik van de duwbak, die was verhuurd met verzekeringsdekking, is de bak gezonken. De rechtbank oordeelde dat de verhuurder aansprakelijk was voor de schade, omdat uit deskundigenrapporten bleek dat het plooien van de duwbak niet was veroorzaakt door een verkeerde belading door de huurder. De rechtbank stelde vast dat de verhuurder verplicht was om een geldige verzekering te bieden en dat de huurder mocht verwachten dat de duwbak verzekerd was tegen de gebruikelijke risico's voor het werk bij Vlieland. De rechtbank veroordeelde de gedaagde tot betaling van een schadevergoeding van € 129.974,-, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten aan de zijde van de eiseres. De vorderingen in reconventie van de gedaagde werden afgewezen. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak- / rolnummer: 86326 / HA ZA 97-2915
Uitspraak: 1 september 2010
Vonnis van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiseres],
gevestigd te Sliedrecht,
eiseres,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.F. van der Stelt,
- tegen -
[gedaagde],
gevestigd te Maasbracht,
gedaagde,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.J. van Steenderen.
Eiseres in conventie, verweerster in reconventie wordt hierna aangeduid als “[eiseres]”, gedaagde, tevens eiseres in reconventie als “[gedaagde]”.
1 Het verdere verloop van het geding
De rechtbank verwijst voor het procesverloop tot en met 23 juni 2004 naar het tussenvonnis van die datum. Bij dat tussenvonnis heeft de rechtbank [deskundige 1] en [deskundige 2] tot deskundigen benoemd.
Gevolg gevende aan dat tussenvonnis heeft de deskundige [deskundige 2] op 6 juni 2005 zijn rapport ter griffie neergelegd en zijn declaratie ingediend. Daarop heeft de rechtbank bij beschikking van 21 juni 2005 de schadeloosstelling en het loon van die deskundige bepaald.
Ingevolge dat tussenvonnis heeft de deskundige [deskundige 1] zijn rapport op 15 juli 2008 ter griffie neergelegd en zijn declaratie ingediend. Daarop heeft de rechtbank bij beschikking van 21 juli 2008 de schadeloosstelling en het loon van die deskundige bepaald.
Naar aanleiding van de brief van mr. G.J.W. Smallegange namens partij [eiseres] van 16 juli 2008 heeft de deskundige [deskundige 1] bij brief van 24 juli 2008 bladzijde 22 van zijn rapport door een nieuw exemplaar vervangen.
Vervolgens heeft partij [eiseres] een conclusie na deskundigenberichten genomen en daarbij drie producties in het geding gebracht.
Ten aanzien van partij [gedaagde] is akte van niet-dienen verleend.
Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd.
2 De verdere beoordeling
in conventie
2.1
In het tussenvonnis van 15 oktober 2003 heeft de rechtbank (in rov. 7.2 en 7.3) overwogen dat de schade die [eiseres] heeft geleden als gevolg van een gebrek van de verhuurde duwbak “Westtrag 101” in beginsel valt toe te rekenen aan [gedaagde], maar dat deze haar stelling dat [eiseres] de duwbak verkeerd heeft beladen mag bewijzen. De rechtbank heeft [gedaagde] dat bewijs opgedragen.
Voorts heeft de rechtbank in genoemd tussenvonnis (in rov. 7.5 tot en met 7.9) overwogen dat ingevolge de overeenkomst [gedaagde] als verhuurder jegens [eiseres] als huurder verplicht was te zorgen voor een geldige verzekering van de duwbak tijdens de huurperiode tegen de gebruikelijke risico’s voor het werk bij Vlieland, dat het voor rekening van [gedaagde] komt dat de verzekeraar van de duwbak dekking weigert, maar dat nog onvoldoende duidelijk is welke verzekeringscondities c.q. welk dekkingsbeloop [eiseres] als huurder in het onderhavige geval voor de duwbak had mogen verwachten. Daartoe heeft de rechtbank voorlichting door een deskundige bepaald.
2.2
Nadat [gedaagde] had medegedeeld het haar opgedragen bewijs door een deskundigenbericht te willen leveren en partijen zich over de te benoemen deskundigen en de aan deze voor te leggen vraagpunten hadden uitgelaten, heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 23 juni 2004 de hiervoor onder 1 genoemde personen tot deskundigen benoemd en hen de in dat tussenvonnis bepaalde vragen voorgelegd.
2.3
In zijn rapport beantwoordt de deskundige [deskundige 1] de vraag “is het plooien van de “Westtrag 101” op 29 augustus 1995 veroorzaakt door een verkeerde belading van die bak door [eiseres]? ” als volgt:
“De belading in termen van beladingverdeling is waarschijnlijk niet optimaal geweest, maar vrijwel zeker gebleven binnen de grenzen die door de gebruiker mochten worden verwacht.
De belading in termen van manier van beladen zou hebben kunnen leiden tot stoten van de grijper op de dennenboom of tot lading die uit de grijper gevallen is; een dergelijk incident zou makkelijk tot het ongeluk geleid kunnen hebben; volgens getuigenis van de kraandrijver is alles normaal verlopen en er is geen directe aanwijzing dat dit gebeurd zou zijn[s]”.
Uit het deskundigenrapport blijkt niet (bij de beantwoording van de vragen en evenmin elders) dat [eiseres] de “Westtrag 101” op 29 augustus 1995 verkeerd heeft beladen.
Geen van partijen heeft in het kader van het onderzoek door deskundige [deskundige 1] of na het deponeren van zijn deskundigenbericht bezwaar gemaakt tegen deze bevindingen van de deskundige of tegen de afwezigheid van een vaststelling dat [eiseres] de duwbak verkeerd heeft beladen.
2.4
Nu [gedaagde] overigens geen bewijsmiddelen heeft bijgebracht waaruit blijkt dat [eiseres] de “Westtrag 101” op 29 augustus 1995 verkeerd heeft beladen, moet geconcludeerd worden dat het opgedragen bewijs niet is geleverd. Zoals in het tussenvonnis van 15 oktober 2003 is overwogen, is de consequentie daarvan dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] heeft geleden als gevolg van het gebrek van de verhuurde duwbak waardoor deze is geplooid en gezonken.
2.5
In zijn rapport beantwoordt de deskundige [deskundige 2] de hem voorgelegde vragen – voor zover voor de beoordeling van de vordering van belang – als volgt:
“1. wat mocht de huurder [eiseres] verwachten van "huur met verzekering" gelet op de (juridische) persoon van de verhuurder respectievelijk huurder, hun beider Nederlandse nationaliteit en het gegeven dat de te (ver)huren bak Duits was en zou worden gebruikt voor vletwerkzaamheden bij Vlieland?;
Nu de bak, hoewel onder Duitse vlag varende, door een Nederlandse Huurder van een Nederlandse Verhuurder werd gehuurd met verzekering voor werkzaamheden binnen Nederland mocht de Huurder verwachten dat de bak tenminste op in Nederland te doen gebruikelijke voorwaarden verzekerd zou zijn voor cascoschaden, schaden derden, opruimingskosten en dergelijke. Tevens mocht de huurder verwachten dat het verzekerde vaargebied eveneens de Waddenzee zou omvatten, daar de Waddenzee in Nederland als binnenwater beschouwd wordt en het de Verhuurder tevens bekend was dat de bak voor werkzaamheden bij Vlieland gebruikt zou worden.
2. welke zijn de gebruikelijke risico's waartegen een bak als de onderhavige pleegt te worden verzekerd?;
Schade aan casco, aanvaringsschade derden, averij grosse, hulpverlening, wrakopruiming, ladingaansprakelijkheid, etc.
3. op welke condities wordt de betreffende verzekering doorgaans gesloten, in het bijzonder voor wat betreft de kosten van wrakopruiming?;
Nederland:
In de Nederlandse markt wordt een dergelijke bak over het algemeen op de Nederlandse Beurs-Cascopolis voor de Binnenvaart 1991 verzekerd met daarbij diverse aanvullende clausules, waaronder Clausule B17, B21 (deze wordt gebruikt als de duwbak is voorzien van een kopschroef) en B23. Het verzekerde vaargebied omvat ook de Waddenzee.
Daarnaast wordt over het algemeen een P & I verzekering gesloten, welke onder meer dekking geeft voor aansprakelijkheid voor aanvaringsschade derden voorzover niet gedekt onder de cascopolis zoals persoonlijk letsel en dood, aansprakelijkheid voor de lading, opruimingskosten wrak voorzover niet onder de cascopolis verzekerd, etc.
Voor wat betreft de wrakopruiming is van de cascopolis artikel 8 van Clausule B17 van belang. Deze luidt:
"Indien, na totaal verlies of afkeuring van het schip, verzekerde op grond van wet of overeenkomst tot lichting en/of opruiming verplicht is, dan wel lichting en/of opruiming redelijkerwijs nodig oordeelt, zal de verzekeraar, mits bedoelde schade te zijnen laste komt, tevens de lichtingskosten respectievelijk de opruimingskosten vergoeden en zulks tot een maximum gelijk aan de verzekerde som. Deze vergoeding komt boven die, welke uit andere hoofde onder deze polis verschuldigd is."
Opgemerkt dient te worden, dat sinds het eind van de tachtiger jaren in vrijwel alle cascopolissen de kosten van wrakopruiming worden beperkt tot NLG 50.000,00. Wat het verzekerde bedrag echter ook is, als de onder de cascopolis verzekerde som voor opruimingskosten wordt overtroffen, dan wordt het meerdere gewoonlijk door de P & I verzekeraars betaald.
De Nederlandse cascopolis volgt het belang, hetgeen wil zeggen, dat verzekerde is diegene die het moge blijken aan te gaan. Dit impliceert dat als er een duwbak wordt verhuurd inclusief verzekering de huurder meeverzekerd is.
Artikel 8 van Clausule B17 geeft duidelijk aan dat wanneer na totaal verlies of afkeuring het object gelicht of opgeruimd moet worden op basis van wet of overeenkomst dit voor rekening komt van verzekeraars, mits ook de schade ten laste van de verzekeraar komt. De huurder had hier volgens de stukken een verp1ichting uit overeenkomst om de duwbak te lichten/op te ruimen. Dit impliceert dat als het zinken van de bak een evenement onder de cascopolis is, de kosten voor opruiming door de huurder op grond van de overeenkomst met haar opdrachtgever onder de cascopolis geclaimd kunnen worden.”
2.6
Geen van partijen heeft in het kader van het onderzoek door de deskundige [deskundige 2] of na het deponeren van zijn deskundigenbericht bezwaar gemaakt tegen deze bevindingen van de deskundige.
De rechtbank vindt de hiervoor aangehaalde bevindingen van de deskundige overtuigend en neemt deze over.
2.7
De rechtbank neemt de volgende vaststaande omstandigheden in aanmerking:
- verhuurder [gedaagde] en huurder [eiseres] zijn in Nederland gevestigde partijen;
- de duwbak werd verhuurd/gehuurd voor gebruik binnen Nederland;
- [gedaagde] stelde de duwbak aan [eiseres] ter beschikking in Nederland (“vrij geleverd Berchseveld”);
- de duwbak was voorzien van een geldig Nederlands certificaat van deugdelijkheid;
- afgezien van het land van registratie van de duwbak en van vestiging van de eigenaar daarvan, welke eigenaar geen contractspartij van een van de partijen is, zijn er geen aanknopingen met Duitsland gesteld of gebleken.
Onder deze omstandigheden en gelet op hetgeen blijkens het eerste antwoord in het bericht van de deskundige [deskundige 2] kennelijk in de markt gebruikelijk is, mocht [eiseres] als huurder uit de bepaling in de briefovereenkomst van 15 juni 1995 “De “Westtrag 101” wordt geleverd met [..] verzekering” redelijkerwijs afleiden dat de duwbak haar ter beschikking zou worden gesteld met een verzekering op basis van in Nederland te doen gebruikelijke voorwaarden voor de risico’s van cascoschade, schade aan derden, opruimingskosten en dergelijke, die ook dekking zou bieden voor ongevallen op de Waddenzee. Onder deze omstandigheden, met name nu [gedaagde] haar daarover niets had medegedeeld bij het aangaan van de huurovereenkomst, hoefde [eiseres] geen rekening te houden met een verzekering op Duitse condities of een waarop Duits recht van toepassing zou zijn.
2.8
Uit de beantwoording door de deskundige [deskundige 2] van de eerste en de derde vragen blijkt dat een dergelijke bak over het algemeen verzekerd werd gehouden met een volledige dekking voor het risico en de kosten van wrakopruiming, deels onder de cascopolis, deels onder de P&I-dekking.
2.9
Hetgeen is overwogen en geoordeeld in het tussenvonnis van 15 oktober 2003 en het vorenstaande voert tot de slotsom dat [gedaagde] ten opzichte van [eiseres] aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade voor zover die is ontstaan ten gevolge van het ter beschikking stellen van een duwbak met een gebrek en met onvoldoende verzekering.
2.1
Gesteld noch gebleken is dat enige van de gevorderde en op zichzelf niet betwiste schadeposten gespecificeerd in rov. 4.5 van het tussenvonnis van 15 oktober 2003 niet onder de door de deskundige [deskundige 2] beschreven gebruikelijke Nederlandse verzekeringen gedekt zouden zijn. Uit het vorenstaande volgt dat die posten, in totaal belopende (NLG 264.600,- + 20.000,- + 925,- + 900,- = NLG 286.425,- derhalve in euro) € 129.974,-voor toewijzing in aanmerking komen.
De gevorderde wettelijke rente zal als onweersproken worden toegewezen.
2.11
[gedaagde] heeft de overige gestelde schadeposten en de omvang daarvan gemotiveerd betwist.
Hoewel de schade in augustus 1995 is ontstaan, vordert [eiseres] (bij dagvaarding en conclusie van repliek) een specifiek bedrag “te vermeerderen met de hierboven genoemde en nog op te geven PM posten en/of vermeerdering van claimposten” c.q. “te vermeerderen met posten die er nog bij mogen komen, met de PM posten” en heeft zij die schadeposten niet gespecificeerd, ook niet in haar conclusie na deskundigenbericht. Daarom zal de rechtbank zodanige overige schade toewijzen als op te maken bij staat.
2.12
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] in de aan de zijde van [eiseres] gevallen proceskosten worden verwezen. Van zodanige proceskosten maken deel uit de in het kader van het voorlopig getuigenverhoor gemaakte kosten (€ 205,34) en die van het onderzoek door de deskundige [deskundige 2] (€ 3.867,50).
Het salaris voor de advocaat zal worden bepaald op basis van vijf punten in het bij het aan hoofdsom toe te wijzen bedrag behorende Liquidatietarief V.
2.13
Aangezien [gedaagde] daartegen geen verweer heeft gevoerd, zal de rechtbank de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
in reconventie
2.14
[eiseres] verweert zich tegen de vordering tot doorbetaling van de huur c.a. met de opmerkingen (a) dat huur ingevolge artikel 7A:1589 (oud) BW afliep bij het teniet gaan van de gehuurde duwbak, (b) dat de duwbak is teniet gegaan door een omstandigheid waarvoor [gedaagde] verantwoordelijk is en (c) dat [gedaagde] haar vanaf 29 augustus 1995 geen huurgenot meer heeft verschaft.
2.15
Gelet op hetgeen in conventie is overwogen en geoordeeld, treffen de verweren dat het gehuurde is teniet gegaan door een aan [gedaagde] toe te rekenen oorzaak en dat [gedaagde] vanaf 29 augustus 1995 aan [eiseres] geen huurgenot meer heeft verschaft doel, zodat [eiseres] vanaf die datum geen verplichting tot huurbetaling meer heeft.
2.16
Nu niet is gesteld dat de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten los staat van de vordering tot huurbetaling, treft de eerstgenoemde vordering het lot van de laatstgenoemde.
2.17
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] in de aan de zijde van [eiseres] gevallen proceskosten worden verwezen.
Het salaris voor de advocaat zal worden bepaald op basis van twee punten in het bij de onbepaalde hoofdsom behorende Liquidatietarief II.
2.18
Aangezien [gedaagde] daartegen geen verweer heeft gevoerd, zal de rechtbank de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
3 De beslissing
De rechtbank,
in conventie
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen het bedrag van € 129.974,- (eenhonderdnegenentwintigduizendnegenhonderdvierenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 september 1995 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de aan de zijde van [eiseres] gevallen proceskosten, tot deze uitspraak bepaald op € 7.287,76 aan verschotten (waarvan € 3.160,58 aan griffierecht) en € 7.105,- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [gedaagde] tot vergoeding van de door [eiseres] geleden schade die is ontstaan ten gevolge van het ter beschikking stellen van de duwbak “Westtrag 101” (a) met een gebrek waardoor deze op 29 augustus 1995 is gezonken en (b) met onvoldoende verzekering, voor zover die schade niet begrepen is in het voornoemde bedrag van € 129.974,-, op te maken bij staat;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [gedaagde] in de aan de zijde van [eiseres] gevallen proceskosten, tot deze uitspraak bepaald op nihil aan verschotten en € 904,- aan salaris voor de advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2010.
1928