ECLI:NL:RBROT:2010:BP1040

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
334310 / HA ZA 09-1867
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig beslag op zeeschip in Algerije en de gevolgen voor betrokken partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 december 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen Delphis N.V. en Matrans Finance B.V. over een onrechtmatig gelegd beslag op het zeeschip 'Tokata', voorheen 'EWL West Indies', in Algerije. Delphis, de eiseres, stelde dat Matrans, de gedaagde, onterecht beslag had gelegd op het schip voor een vordering die voortvloeide uit brandstofleveranties aan EWL, een bedrijf dat inmiddels failliet was verklaard. De rechtbank oordeelde dat Matrans niet de juiste hoedanigheid had gepresenteerd bij het aanvragen van het beslag, aangezien de vordering niet uit brandstofleveringen maar uit financiering voortvloeide. Dit leidde tot de conclusie dat het beslag onrechtmatig was, omdat Matrans niet de eigenaar van de vordering was en bovendien niet de juiste feiten had gepresenteerd aan de Algerijnse rechter.

De rechtbank verklaarde voor recht dat Delphis niet aansprakelijk was voor de vordering van Matrans en dat Matrans haar acties in Algerije tegen het schip en de reder Limarko diende te staken. Daarnaast werd Matrans veroordeeld tot schadevergoeding aan Delphis voor de gevolgen van de beslaglegging en de juridische procedures die daaruit voortvloeiden. De rechtbank benadrukte dat de onrechtmatige daad van Matrans niet alleen schade toebracht aan Limarko, maar ook aan Delphis, die als voormalige eigenaar van het schip betrokken was bij de situatie. De uitspraak bevatte ook een proceskostenveroordeling ten laste van Matrans, die als grotendeels in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 334310 / HA ZA 09-1867
Vonnis van 29 december 2010
in de zaak van
de vennootschap naar vreemd recht
DELPHIS N.V.,
gevestigd te Antwerpen, België,
eiseres,
advocaat mr. M. Verhagen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MATRANS FINANCE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. O.E. Meijer.
Partijen zullen hierna “Delphis” en “Matrans” genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 29 juni 2009;
- akte houdende overlegging van vijf producties;
- het herstelexploot d.d. 2 juli 2009;
- het incidenteel vonnis d.d. 10 maart 2010, waarbij de onderhavige zaak is gevoegd met de zaak met zaak-/rolnummer 333688/HA ZA 08-1785, alsmede de (overige) aan dat vonnis ten grondslag liggende processtukken;
- de conclusie van antwoord, met vier producties, genummerd 1a, 1b, 1c, 2, 3 en 4;
- het tussenvonnis van 14 april 2010, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de vier ter gelegenheid van de comparitie door Matrans overgelegde producties;
- de ter gelegenheid van de comparitie door Delphis bij brief aan de rechtbank van 20 mei 2010 in het geding gebrachte verklaring van [X];
- het proces-verbaal van comparitie van partijen, gehouden op 3 juni 2010;
- akte uitlating tevens akte houdende producties van Matrans, met zes producties;
- het door Matrans bij brief aan de rechtbank van 3 augustus 2010 in het geding gebrachte arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 27 juli 2010 met zaaknummer 200.040.197/01 in de kort geding zaak van Delphis tegen Matrans;
- een door Matrans bij brief aan de rechtbank van 16 augustus 2010 in het geding gebrachte uitspraak van het gerechtshof Algiers, Algerije, en een vrije Nederlandse vertaling van deze uitspraak;
- de antwoordakte van Delphis, met vier producties;
- de akte uitlating producties van Matrans.
Voorts zijn in het geding gebracht de stukken die betrekking hebben op het op verzoek van Delphis en ten laste van Matrans op 1 juli 2009 gelegde beslag onder de Coöperatieve Rabobank Rotterdam U.A.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
De zaak met kenmerk 333688 / HA ZA 08-1785, waarmee de onderhavige zaak is gevoegd, bevindt zich niet in staat van wijzen, zodat in de beide zaken niet gelijktijdig kan worden beslist.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties waarop beroep is gedaan, staan tussen partijen – voor zover van belang – de volgende feiten vast:
2.1. Tot 3 juli 2008 was Delphis reder van de “EWL West Indies”. Delphis had het schip in tijdbevrachting gegeven aan Europa West Indië Lijnen B.V. (hierna: EWL). Op 12 juni 2008 heeft Delphis het schip verkocht aan Limarko Shipping Co. AB (hierna: Limarko), gevestigd te Litouwen, waarna de naam van het schip is gewijzigd in de “Tokata”. In de Bill of Sale verklaart Delphis dat het schip wordt geleverd vrij van “encumbrances … maritime liens, claims and any other debts whatsoever”.
2.2. EWL is op 14 juli 2008 in staat van faillissement verklaard.
2.3. Op of omstreeks 21 juni 2009 heeft Matrans beslag laten leggen op het schip in Algerije voor een vordering wegens aan het schip tijdens de periode dat EWL het schip in tijdbevrachting had geleverde brandstoffen. Aan dit beslag ligt ten grondslag een beslagverzoek van Matrans aan de president van het gerecht (“tribunal”) dat in een vrije Franse vertaling die Delphis als productie 2 in het geding heeft gebracht voor zover relevant als volgt luidt:
“La Société [Matrans]
A l’honneur d’exposer:
Que [Matrans] a fourni au navire “[EWL West Indies]” du fioul suivant quittance signée par l’officier mécanicien de ce navire (pièces n° 1 à 6).
Que les factures d’un montant de 792.964,40 Euros (pièce nº 7 à 15) n’ont pas été réglé à ce jour, par le propriétaire de ce navire.
Attendu que le navire “[EWL West Indies]”, a depuis changé de nom et est devenu “TOKATA” (pièce n° 16) dont le propriétaire est la Société Limarko Shipping Company ayant son siège social à en Litouanie.
Attendu que ce navire ce trouve actuellement au port d’Alger.
Que conformément à l’article 3 de la Convention de Bruxelles portant saisie des navire publiée au Journal Officiel du 28/07/1964 (pièce n° 17) et l’article 154 du Code Maritime Algérien, tout demandeur peut saisir soit le navire auquel la créance maritime se rapporte, soit tout autre navire appartenant à celui qui était, au moment où est née la créance maritime, propriétaire du navire auquel cette créance se rapporte.
Attendu que conformément à l’article 6 de la Convention de Bruxelles et l’article 156 du Code Maritime Algérien le demandeur provoquant la saisie est responsable du préjudice causé à la suite de la saisie injustifiée du navire.
Attendu qu’en vertu d’une ordonnance n° 1594/09 du 16/06/2009, le Président du Tribunal de Sidi M’hamed a autorisé la saisie du navire “TOKATA” et a ordonné à la requête de déposer une caution de 5% du montant de la créance et ce conformément à l’article 6 de la Convention de Genève de 1999.
Mais attendu que la Convention de Genève publiée au journal official en date du 10/12/2003 n’est pas encore applicable au motif que 7 pays uniquement dont l’Algérie ont ratifié cette Convention alors que l’article 14 prévoit que cette Convention ne sera applicable que si elle est ratifiée par 10 pays.
Que pour cette raison, la requérante sollicite de Monsieur le Président d’Ordonner la saisie conservatoire du navire “TOKATA” et ce en sûreté d’une créance estimée à 792.964 Euros.
[..]
Pièces jointes
Pièces 1 et 2: Quittance du 16/06/2008 et sa traduction
Pièces 3 et 4: Quittance du 22/05/2008 et sa traduction
Pièces 5 et 6: Quittance du 22/05/2008 et sa traduction
Pièces 7 et 8: facture de Matrans et sa traduction
Pièces 9 et 10: facture de Matrans et sa traduction
Pièces 11 et 12: facture de Matrans et sa traduction
Pièces 13 et 14: facture de Matrans et sa traduction
Pièce n° 15: ensemble de factures
Pièces n° 17: Convention de Bruxelles
[..]”.
2.4. Het beslag is inmiddels opgeheven tegen afgifte van een garantie door Limarko. Delphis heeft op haar beurt een contra-garantie afgegeven ten behoeve van Limarko, omdat zij het schip, als gezegd, vrij van “encumbrances … maritime liens, claims and any other debts whatsoever” aan Limarko had verkocht.
2.5. Matrans is tegen Limarko een bodemprocedure begonnen in Algerije tot het verkrijgen van (het equivalent van) een van-waarde-verklaring van het beslag en een beslissing met betrekking tot de verhaalbaarheid van de vorderingen van Matrans op het schip. In deze procedure heeft de Algerijnse rechter in eerste aanleg in januari 2010 vonnis gewezen. Daarin is overwogen dat het recht van Algerije geen actio in rem kent. De vordering van Matrans is toegewezen. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Het gerechtsdof van Algiers heeft op 18 mei 2010 uitspraak gedaan. In deze uitspraak heeft dat hof het vonnis vernietigd en een deskundige benoemd.
3. De vordering
3.1. Delphis vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
1. voor recht verklaart dat Delphis niet de debiteur is van de vordering van Matrans en daarvoor ook niet aansprakelijk is;
2. Matrans beveelt haar acties tegen het schip, de reder en/of Delphis in Algerije te staken en het schip te laten gaan;
3. Matrans veroordeelt om aan Delphis te voldoen de schade die Delphis lijdt en zal lijden, zijnde al hetgeen Delphis verschuldigd zal worden aan hetzij Matrans hetzij de reder van de “Tokata” uit hoofde van een Algerijns vonnis, een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding;
met veroordeling van Matrans in de kosten van deze procedure.
3.2. Delphis heeft aan haar vorderingen – kort gezegd – de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
- Matrans is (blijkens het Handelsregister) geen brandstofleverancier maar een bedrijf dat zich bezighoudt met holdingactiviteiten. Een van die activiteiten was het verstrekken van financiering aan EWL. De hierboven onder 2.3 bedoelde vordering tot zekerheid waarvan Matrans beslag heeft gelegd op het schip in Algerije vloeit niet voort uit brandstofleveranties maar uit financiering die Matrans aan EWL had verstrekt. Die vordering is dus geen zeerechtelijke vordering in de zin van het toepasselijke Brussels Verdrag tot het vaststellen van enige eenvormige regels betreffende het conservatoir beslag op zeeschepen van 10 mei 1952 (Trb. 1981, 165; hierna: Beslagverdrag). Door haar vordering te baseren op gestelde brandstofleveranties tracht Matrans, met voorbijgaan aan het faillissement van EWL, geld vanwege het schip en zijn eigenaar terug te krijgen.
- Een andere reden waarom Matrans haar vordering niet heeft voorgesteld als een vordering uit geldlening is dat Matrans zodoende een gunstige jurisdictie kon krijgen om het schip in beslag te nemen.
- Wat er ook zij van de (aard van de) vordering, Delphis is geen schuldenaar van die vordering.
- Naar het toepasselijke Nederlandse recht heeft Matrans ter zake van haar vordering bovendien geen verhaal op het schip; Matrans heeft bovendien zelf gestipuleerd dat zij geen verhaal op het schip heeft.
- Delphis is niet aansprakelijk voor de vordering van Matrans.
- Door haar beslaglegging op het schip handelt Matrans onrechtmatig, aangezien deze beslaglegging in strijd is (1) met het op grond van de door Matrans gehanteerde algemene voorwaarden toepasselijke Nederlandse recht, omdat naar dat recht de reder geen debiteur is van de vordering en Matrans naar Nederlands recht, als gezegd, geen verhaal heeft op het schip, (2) met de Nederlandse openbare orde en (3) met de bevoegdheidsregeling van het EEX, die immers zulk een duidelijk geval van forum shopping als het onderhavige beoogt tegen te gaan.
- Bovendien is het handelen van Matrans onrechtmatig omdat Matrans weigerde om te aanvaarden dat de eis in de hoofdzaak in Rotterdam of Litouwen aanhangig zou worden gemaakt in ruil voor een door Delphis ter opheffing van het beslag te stellen bankgarantie. Aangezien het niet mogelijk was voor Delphis om een bankgarantie te stellen in Algerije, wordt zij dan ook gedwongen lijdzaam toe te zien hoe Matrans in Algerije haar vordering op Limarko tracht te verhalen, terwijl Matrans weet dat Limarko vervolgens regres zal nemen op Delphis onder de door Delphis en Limarko gesloten koopovereenkomst met betrekking tot het schip.
4. Het verweer
4.1. De conclusie van Matrans strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Delphis in de kosten van de procedure.
4.2. Matrans voert hiertoe onder meer het volgende aan:
- Ten onrechte betwist Delphis dat Matrans brandstoffen heeft verkocht en geleverd aan EWL. Het gaat hier om een zeerechtelijke vordering in de zin van het Beslagverdrag.
- EWL is in gebreke gebleven met betaling van facturen van Matrans ter zake van brandstofleveranties tot een totaalbedrag van US$ 898.814,03 inclusief rente. Het betreft de volgeden facturen:
- factuur d.d. 22 mei 2008 ad US$ 465.198,89 ter zake van levering van 850,455 mt brandstoffen in Rotterdam;
- factuur d.d. 22 mei 2008 ad US$ 59.243,89 ter zake van levering van 99,236 mt brandstoffen in Rotterdam;
- factuur d.d. 15 juni 2008 ad US$ 268.314,40 ter zake van levering van 394,58 mt brandstoffen in Cartagena.
- Voor zover Matrans in strijd heeft gehandeld met haar eigen algemene voorwaarden, heeft zij daarbij niet onrechtmatig gehandeld jegens Delphis, omdat Delphis geen beroep toekomt op die voorwaarden.
- De vraag of Matrans vanwege het beslag onrechtmatig jegens Delphis heeft gehandeld wordt beheerst Algerijns recht, althans door een ander recht dan Nederlands recht, zodat van strijd met het Nederlandse recht geen sprake kan zijn.
- Matrans voert tegen Delphis geen procedure in Algerije. In zoverre heeft Delphis geen belang bij het door haar gevorderde bevel om acties in Algerije te staken.
- Aangezien de rechtmatigheid van het beslag beoordeeld moet worden naar Algerijns recht en in de appelprocedure in Algerije tussen Matrans en Limarko nog moet worden geoordeeld over de verhaalbaarheid van de vordering en over de rechtmatigheid van het beslag, staat thans nog niet vast of Matrans rechtmatig beslag heeft gelegd op het schip. Dat betekent dat nog niet kan worden beoordeeld of Matrans schadeplichtig is.
- Delphis heeft geen direct maar slechts een afgeleid belang bij de procedure die Matrans in Algerije heeft aangespannen tegen Limarko. Dat belang van Delphis is geen rechtens te respecteren belang. Daartegenover staat een groot belang van Matrans om een onherroepelijk vonnis in Algerije af te wachten; immers zou Matrans de garantie aan Limarko moeten teruggeven en haar acties moeten staken, dan zal zij naar verwachting geen verhaal meer kunnen nemen voor haar vordering. Daar komt nog bij dat in de door Limarko afgegeven garantie betaling afhankelijk is gesteld van een onherroepelijk vonnis.
5. De beoordeling
5.1. De grondslag van de vordering tot een verklaring voor recht strekt komt erop neer dat wordt vastgesteld dat Delphis niet heeft gecontracteerd met Matrans en evenmin op een later moment partij is geworden bij enige door Matrans gesloten overeenkomst ter zake waarvan deze de hierboven onder 2.3 en 4.2 genoemde facturen heeft laten uitgaan. Matrans heeft een en ander niet betwist. Matrans betwist evenmin dat Delphis niet haar schuldenaar is. Derhalve ligt de gevorderde verklaring voor recht voor toewijzing gereed.
5.2. Gesteld noch gebleken is dat Matrans in Algerije een (gerechtelijke) procedure heeft ingesteld of overweegt in te stellen tegen Delphis. Met Matrans is de rechtbank dan ook van oordeel dat Delphis geen belang heeft bij een bevel aan deze om haar acties tegen Delphis in Algerije te staken. Die vordering zal daarom worden afgewezen.
5.3. Anders is het gesteld met het gevorderde bevel aan Matrans om haar acties in Algerije tegen het schip “Tokata” en haar reder Limarko te staken, omdat het beslag op het schip weliswaar is opgeheven maar tegen zekerheidstelling vanwege Limarko, welke zekerheid in de plaats is gekomen van de door middel van het beslag verkregen zekerheid. Voorts lopen in Algerije nog een of meer procedures tussen Matrans en Limarko.
Hieronder wordt daarop en op de vordering tot schadevergoeding ingegaan.
5.4. In Algerije geldt het Beslagverdrag. Tussen partijen is niet in geschil dat een vordering uit geldlening, die niet gedekt is door een hypotheek, geen zeerechtelijke vordering is in de zin van het Beslagverdrag, maar een vordering ter zake van brandstofleverantie wel. Derhalve kan Matrans voor een vordering uit geldlening in Algerije geen beslag leggen op de “Tokata”.
Aan haar in Algerije ingediende verzoek tot verlof tot beslag op de “Tokata” heeft Matrans geen andere feiten ten grondslag gelegd dan dat zij een vordering heeft op EWL uit overeenkomsten tot leverantie van brandstoffen, zoals hierboven onder 2.3 beschreven.
Daarom dient voor het antwoord op de vraag of het door Matrans gelegde beslag jegens Delphis onrechtmatig is te worden onderzocht of de aan het beslag ten grondslag liggende vordering van Matrans op EWL voortvloeit uit brandstofleveranties dan wel uit geldlening.
5.5 Matrans heeft, zoals hiervoor is overwogen, aan haar verzoek tot beslagverlof geen andere feitelijke grondslag gelegd dan dat zij ter zake van brandstofleveranties van EWL te vorderen heeft. Als reactie op de stelling van Delphis bij dagvaarding (in de punten 5 tot en met 8 en 13) dat Matrans geen brandstofleverancier, maar een financier van EWL is, stelde Matrans in haar conclusie van antwoord (in de punten 2 tot en met 6, 16 en 17) dat wel degelijk sprake was van verkoop en levering door haar aan EWL van brandstoffen voor de “EWL West Indies” maar zweeg zij over haar financiering van EWL. Echter, toen (uit de stukken toegezonden voorafgaande aan en) ter comparitie van partijen bleek dat Matrans financier was van EWL, toen pas erkende Matrans dat zij achtergestelde leningen aan EWL had verstrekt en verklaarde zij: “Inderdaad was Matrans bij EWL betrokken als financier, niet als aandeelhouder. Matrans had haar leningen aan EWL achtergesteld. Matrans was niet bereid om in de periode dat EWL haar verplichtingen niet meer kon voldoen en er aan een doorstart werd gewerkt op basis van achterstelling verdere leningen te verschaffen. Om de schepen van EWL varende te houden heeft Matrans bewilligd in het inkopen van de benodigde brandstoffen in haar naam, waarbij zij ten opzichte van EWL als leverancier ging fungeren. De afspraken tussen Matrans en EWL zijn mondeling gemaakt. De afspraken betreffende verkoop en levering staan op de facturen van Matrans aan EWL.”.
Uit die verklaring blijkt dat Matrans van de hoed en de rand bij EWL wist en geen buitenstaande leverancier was. Daaruit blijkt ook dat Matrans, voor zover zij als leverancier van brandstoffen aan EWL is opgetreden, ten tijde van de leveranties wist dat EWL te krap bij kas zat.
Uit het verzoek van Matrans tot beslagverlof (zie 2.3 hierboven) en deze verklaring ter terechtzitting blijkt dat Matrans, anders dan van een procespartij – in Nederland mede in het licht van artikel 21 Rv – mag worden verwacht, niet de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan de rechter in Algiers en in de onderhavige procedure heeft voorgelegd.
5.6.1 Matrans stelt dat de koopovereenkomsten tussen haar en EWL betreffende de brandstofleveranties mondeling tot stand gekomen zijn. Matrans heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat de drie hierboven onder 4.2 genoemde factuurbedragen betrekking hebben op de verkoop en levering van brandstoffen door haar aan EWL onder meer de volgende bescheiden in het geding gebracht:
- een factuur van Oil Shipping d.d. 31 mei 2008 inzake genoemde brandstofhoeveelheden van 850,455 mt en 99,236 mt (producties 1c en 11 van Matrans);
- een op 28 mei 2008 aan de advocaat van Matrans doorgestuurd e-mailbericht van [Y] van Oil Shipping aan Matrans (productie 7 van Matrans);
- een (aan [Z] van Matrans en H. ter Horst van EWL doorgestuurd) e-mailbericht van [I] van Oil Shipping (WFSCorp) aan Matrans d.d. 11 juni 2008 (productie 11 van Matrans);
- een e-mailbericht van [Y] van Oil Shipping (WFSCorp) aan H. ter Horst van EWL d.d. 20 mei 2008 (productie 11 van Matrans).
5.6.2 Genoemd e-mailbericht d.d. 20 mei 2008 van Oil Shipping aan EWL heeft betrekking op de hoeveelheden brandstof van 850,455 mt en 99,236 mt. Dit bericht vangt aan met de woorden “Thank you for your order. Oil Shipping confirms having placed the following firm order:”. Hierna volgen diverse kenmerken van deze bestelling, waaronder de vermelding van Oil Shipping als verkoper (“SELLER”) en “MV EWL WEST INDIES AND/OR MASTER AND/OR OWNERS, MESSRS. EUROPA WEST INDIE LIJNEN B.V.” als koper (“BUYER”). Op die hoeveelheden brandstof heeft eveneens betrekking een e-mailbericht van Oil Shipping aan Matrans d.d. 21 mei 2008, dat deel uitmaakt van genoemd e-mailbericht d.d. 28 mei 2008. Dit e-mailbericht d.d. 21 mei 2008 vangt aan met de woorden “Thank you for your order. Oil Shipping confirms having placed the following firm order:”. Hierna volgen diverse kenmerken van deze bestelling, die exact dezelfde zijn als de kenmerken in genoemd e-mailbericht d.d. 20 mei 2008, met uitzondering van de identiteit van de koper. In het e-mailbericht d.d. 21 mei 2008 wordt namelijk als koper (“BUYER”) genoemd “MV EWL WEST INDIES AND/OR MASTER AND/OR OWNERS, MESSRS. MATRANS FINANCE B.V.”.
Genoemd e-mailbericht d.d. 11 juni 2008 van Oil Shipping aan Matrans heeft betrekking op de hoeveelheid van 394,58 mt brandstof. Dit bericht vangt aan met de woorden “Thank you for your order. Oil Shipping confirms having placed the following firm order:”. Hierna volgen diverse kenmerken van deze bestelling, waaronder de vermelding van Oil Shipping als verkoper (“SELLER”) en “MV EWL WEST INDIES AND/OR MASTER AND/OR OWNERS, MESSRS. MATRANS FINANCE B.V.” als koper (“BUYER”).
5.6.3 Delphis wijst op een e-mailbericht van A. Meeusen, bestuurder van EWL, van 3 juli 2008 (productie 8 van Delphis) – derhalve na afloop van de brandstofvoorzieningen – aan [X] van Delphis met als inhoud: “Hierbij een overzicht van de olielening van Matrans Finance en aangehecht wat er nog openstaat bij Olie Scheepvaart.”. Tussen partijen is niet in geschil dat met “Olie Scheepvaart” dezelfde partij wordt bedoeld als “Oil Shipping”. Delphis betoogt dat daaruit blijkt dat de verkrijger van de voorzieningen, EWL, deze als een lening beschouwde.
5.6.4 Tussen partijen is niet in geschil dat Oil Shipping telkens de brandstoffen aan de “EWL West Indies” heeft afgeleverd of door een derde doen afleveren. Voor het antwoord op de vraag wie als koper van Oil Shipping dient te worden aangemerkt is van belang wat tussen Oil Shipping en haar gesprekspartner ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten is afgesproken c.q. besproken. Daarom is de hiervoor besproken e-mailwisseling van belang.
Uit de e-mailwisseling met Oil Shipping blijkt dat deze bij elk van de brandstofleveranties de reder c.q. exploitant van het schip (“Master and/or Owners”) primair als haar koper beschouwde. Tussen partijen is niet in geschil dat Matrans niet valt aan te merken als exploitant van de “EWL West Indies”, maar EWL wel.
Ten aanzien van genoemde brandstofleveranties van 850,455 mt en 99,236 mt was het blijkens de e-mailwisseling van 20 mei 2008 aanvankelijk uitsluitend EWL die door Oil Shipping als haar koper werd beschouwd. Later werd in plaats van de naam van EWL die van Matrans vermeld, maar nog steeds noemde Oil Shipping als koper: “Master and/or Owners”. Uit de e-mailberichten van 20 en 21 mei 2008 volgt daarom niet overtuigend dat niet EWL, maar Matrans de koper van Oil Shipping was.
Het e-mailbericht van 11 juni 2008 met betrekking tot genoemde brandstofhoeveelheid van 394,58 mt bevat de onduidelijkheid over de vermelding van de naam niet, omdat daarin de naam van EWL niet voorkomt en die van Matrans wel, maar ook daarin noemde Oil Shipping als koper primair: “Master and/or Owners”.
Het e-mailbericht van 3 juli 2008 van A. Meeusen duidt erop dat EWL zichzelf als koper en Matrans als financier van de aankopen beschouwde.
In onderling verband beschouwd duiden deze bescheiden er daarom veeleer op dat Oil Shipping de partijen brandstof verkocht en leverde aan EWL maar (bedong dat zij) van Matrans betaald kreeg, dan dat sprake was van onafhankelijke aankopen door en in naam van Matrans en doorverkopen door deze aan EWL.
De onder 5.5 aangehaalde verklaring van Matrans ter comparitie spoort met deze uitleg.
De omstandigheid dat een of meer van de facturen van Oil Shipping aan het adres van Matrans zijn toegezonden maakt dat niet anders, te meer nu die facturen gericht zijn aan “M/V EWL WEST INDIES AND/OR HER OWNERS/OPERATRS AND MATRANS FINANCE B.V.”, zoals blijkt uit productie 7 zijdens Delphis en producties 1c en 11 zijdens Matrans. Het voegwoord “and” voor de naam van Matrans bevestigt dat Oil Shipping Matrans niet als haar enige schuldenaar zag.
5.6.5 Matrans had de hiervoor besproken onduidelijkheden in de correspondentie over de aankopen kunnen wegnemen door opening van zaken te geven. Gelet op haar hierboven in 5.5 besproken processuele opstelling lag het ook op de weg van Matrans om vanaf de comparitie alsnog volledig opening van zaken te geven. Dat heeft Matrans niet gedaan, al was het maar doordat zij niet volledige openheid heeft verschaft over de wijziging van de aanduiding van de koper in de opdrachtbevestigingen van 20 en 21 mei 2008, evenmin over de vermelding van “Master and/or Owners” als koper terwijl zij stelt dat zij de koper was. Daarom maakt de rechtbank met toepassing van artikel 21 Rv de gevolgtrekking dat inderdaad EWL de koper van Oil Shipping was en dat Matrans die aankopen financierde.
Derhalve stond het Matrans niet vrij om zich bij haar verzoek om beslagverlof in Algerije c.q. bij de daarop gevolgde procedure tot van-waarde-verklaring van dat beslag voor te doen in (geen andere hoedanigheid dan) hoedanigheid van brandstofleverancier.
5.7. Om de vraag te beantwoorden of deze gedraging van Matrans een onrechtmatige daad jegens Delphis oplevert, dient de vraag te worden beantwoord welk recht hierop van toepassing is. In dat verband overweegt de rechtbank het volgende.
Delphis legt aan het door haar gevorderde bevel aan Matrans tot het staken van acties tegen Limarko alsmede aan haar vordering tegen Matrans tot schadevergoeding ten grondslag dat Matrans aansprakelijk is wegens (het naar aanleiding van) haar beslagverzoek (gelegde beslag). Matrans bestrijdt die aansprakelijkheid. Er is dus sprake van een “geschil [..] met betrekking tot de aansprakelijkheid van de schuldeiser voor schade die door het beslag op het schip is veroorzaakt of voor kosten van het verschaffen van zekerheid teneinde het beslag op het schip op te heffen of te voorkomen” in de zin van artikel 6 Beslagverdrag. Ingevolge dat artikel wordt een dergelijk geschil beheerst door de wet van de verdragsluitende staat binnen welks rechtsgebied het beslag is gelegd of daartoe het verlof in gevraagd, derhalve in dit geval het recht van Algerije.
De onderhavige gedragingen van Matrans dateren van na 11 januari 2009. Dat betekent dat de Verordening EG nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (hierna: Rome II-Vo), dat conflictregels bevat voor onrechtmatige gedragingen, temporeel van toepassing is. Niettemin, aangezien het Beslagverdrag, waarbij ook niet-EU-lidstaten partij zijn, ingevolge artikel 28 Rome II-Vo door deze verordening onverlet wordt gelaten, staan in het onderhavige geval de conflictregels van Rome II-Vo niet in de weg aan de toepasselijkheid van het recht van Algerije ingevolge artikel 6 Beslagverdrag.
5.8. Naar het recht van Algerije – net als naar Nederlands recht – is het welbewust onjuist – in de zin van op halve waarheden gegrond – kwalificeren in een beslagrekest van de vordering tot zekerheid waarvan het verzochte beslag strekt, althans het zich bij het verzoeken om beslagverlof welbewust voordoen in een andere dan de werkelijke hoedanigheid, een en ander om zodoende grond voor een beslagverlof te verkrijgen die bij juiste c.q. volledige voorlichting aan de rechter niet zou bestaan, dan wel om zodoende bevoegdheid van de aangezochte rechter te creëren die anders niet zou bestaan, onrechtmatig.
5.9. Omdat enig relevant aanknopingspunt van het geschil tussen Matrans en Limarko met de rechtssfeer van Algerije gesteld noch gebleken is, moet de rechtbank ervan uitgaan dat de bevoegdheid van het (in eerste aanleg) aangezochte Algerijnse gerecht om kennis te nemen van de vordering van Matrans uitsluitend gebaseerd is op het binnen het rechtsgebied van dat gerecht gelegde beslag op de “Tokata”.
De in deze Algerijnse procedure door Matrans tegen Limarko ingestelde vordering strekt onder meer tot van-waarde-verklaring van het beslag op de “Tokata” ter zake van de vorderingen van Matrans wegens de gestelde brandstofleveranties aan EWL, althans tot het dulden dat deze vorderingen op de “Tokata” c.q. de ter opheffing van het beslag op dat schip gestelde garantie worden verhaald.
Niet in geschil is dat Limarko niet de schuldenaar is van Matrans en dat zij part noch deel heeft aan de vorderingen van Matrans. De wijze waarop Matrans het beslagverlof heeft verzocht, respectievelijk beslag heeft gelegd op de “Tokata” is, zoals gezegd, onrechtmatig. Dat Limarko door de beslaglegging schade heeft geleden ligt voor de hand, al was het maar de kosten tot betreffende opheffing van het beslag, garantiestelling en het voeren van de procedures in Algerije. Derhalve heeft Matrans door haar wijze van beslaglegging in ieder geval jegens Limarko een onrechtmatige daad gepleegd. Daarom is het aanhangig maken van de op dezelfde onjuiste – althans in de zin van halve waarheden bevattende – stellingen gebaseerde procedure tegen Limarko eveneens onrechtmatig, temeer nu de rechter in Algerije geen bevoegdheid zou hebben ten aanzien van de vorderingen van Matrans zonder dat beslag.
Gesteld noch gebleken is dat Matrans inmiddels de procedure tegen Limarko in Algerije heeft gestaakt en de garantie heeft teruggegeven.
Evenmin is tussen partijen in geschil dat Delphis in geval van toewijzing van Matrans’ vorderingen door de rechter in Algerije jegens Limarko aansprakelijk zal zijn ingevolge de koopovereenkomst betreffende het schip, respectievelijk dat Limarko zich in zodanig geval zal kunnen verhalen op de door Delphis ten behoeve Limarko gestelde contra-garantie.
Matrans, die naar haar eigen verklaring als financier betrokken was bij EWL, welke het destijds “EWL West Indies” genaamde schip van Delphis exploiteerde, en die wordt bijgestaan door in het zeerecht gespecialiseerde advocaten, behoort zich te hebben gerealiseerd dat haar acties in Algerije tegen dat inmiddels tot “Tokata” omgedoopte schip schadelijk zouden kunnen zijn niet alleen voor de huidige eigenaar Limarko, maar eveneens voor de toenmalige eigenaar Delphis. Nu door de beslaglegging en het instellen c.q. het voortzetten van die procedure in Algerije schade dreigt voor Delphis – in de vorm van aansprakelijkheid ten opzichte van Limarko c.q. in de vorm van het uitwinnen van de door Delphis gestelde contra-garantie – is de handelwijze van Matrans ook jegens Delphis onrechtmatig en bestaat aanleiding om het gevorderde bevel tot staking van acties in Algerije toe te wijzen.
5.10 Matrans voert aan dat de EEX-Vo blijkens de rechtspraak van het HvJ EG zich verzet tegen het opleggen van een verbod tot het aanhangig maken van een procedure of tegen een bevel tot het staken van een aanhangig gemaakte procedure (een zogenaamde anti suit injunction).
Weliswaar verzetten de EEX-Vo en het EVEX zich tegen het opleggen van een verbod tot het aanhangig maken van een procedure of het voortzetten van een aanhangig gemaakte procedure, maar dat betreft een procedure in een EU-lidstaat respectievelijk EVEX-staat. Aldus volgt uit HvJ EG 27 april 2004 (C-159/02) en HvJ EG 10 februari 2009 (C-185/07). Algerije is geen EU-lidstaat of EVEX-staat, zodat deze rechtspraak van het HvJ EG in het onderhavige geval niet van toepassing is.
Algerije is geen partij bij enig ander voor Nederland geldend verdrag inzake rechterlijke bevoegdheid in burgerlijke en handelszaken. Het Nederlandse interne (proces)recht verzet zich niet tegen het opleggen van een verbod tot het aanhangig maken van of tot doorgaan met een onrechtmatig aanhangig gemaakte procedure in Algerije.
Ten slotte is gesteld noch gebleken dat het recht van Algerije daartoe enig beletsel vormt.
Derhalve doen zich geen beletstelen voor om het gevorderde bevel aan Matrans om haar acties in Algerije tegen Limarko c.q. ten aanzien van het schip te staken toe te wijzen.
5.11. Vervolgens dient nader onderzocht te worden of Matrans aansprakelijk is jegens Delphis voor door deze geleden schade ten gevolge van haar hiervoor beschreven onrechtmatige gedragingen.
Herhaald zij dat wat dit betreft ingevolge artikel 6 Beslagverdrag het recht van Algerije van toepassing is.
Naar het recht van Algerije is een persoon die een onrechtmatige daad heeft gepleegd aansprakelijk tot vergoeding van de daardoor veroorzaakte schade.
Nu in deze procedure slechts een veroordeling op te maken bij staat wordt gevorderd, behoeft de rechtbank niet in te gaan op de omvang van de naar het recht van Algerije aan de onrechtmatige daad toerekenbare schade. Dat zal in de schadestaaprocedure aan de orde komen.
Daarom komt ook de vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat voor toewijzing in aanmerking.
5.12. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Matrans in de aan de zijde van Delphis gevallen proceskosten worden veroordeeld. Als gevorderd en niet bestreden zal de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
6. De beslissing
De rechtbank
verklaart voor recht dat Delphis niet de debiteur is van de vordering van Matrans en daarvoor ook niet aansprakelijk is;
beveelt Matrans haar acties in Algerije tegen het schip “Tokata” (destijds genaamd: “EWL West Indies”) en tegen Limarko te staken en dat schip te laten gaan;
veroordeelt Matrans om aan Delphis te vergoeden de schade die Delphis lijdt en zal lijden ten gevolge van de beslaglegging op de “Tokata” en het voeren van de procedures tussen Matrans en Limarko voor de gerechten van Algerije, een en ander op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding, 29 juni 2009;
veroordeelt Matrans in de aan de zijde van Limarko gevallen proceskosten, hierbij vastgesteld op € 673,77 aan verschoten, waarvan € 262,- aan griffierecht, en € 1.306 aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis voor zover het de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door W.P. Sprenger en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2010.
901/1928?