vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 346408 / HA ZA 10-165
Vonnis in verzet van 22 december 2010
de besloten vennootschap INTERNATIONAL CARD SERVICES B.V.,
voorheen genaamd V.S.B. International B.V., mede handelend onder de naam Visa Card Services, alsmede onder de naam Mastercard,
gevestigd te Diemen,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. A.D. Lindenbergh,
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. M. Kortekaas.
Partijen zullen hierna “ICS” en “[gedaagde]” genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding d.d. 18 augustus 2005;
- het door deze rechtbank op 14 mei 2005 onder zaak-/rolnummer 244781 / HA ZA 05-2394
bij verstek gewezen vonnis;
- de verzetdagvaarding (aan te merken als de conclusie van antwoord) d.d. 7 december 2009, met producties;
- het tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 31 maart 2010, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de akte exceptie van niet-ontvankelijkheid d.d. 1 juli 2010, met producties;
- de akte na exceptie niet-ontvankelijkheid d.d. 25 augustus 2010, met productie;
- de akte na exceptie, d.d. 8 september 2010, met producties;
- de antwoordakte na exceptie niet-ontvankelijkheid d.d. 6 oktober 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1. Op 6 juli 2009 is ten verzoeke van ICS en uit kracht van het door deze rechtbank op 14 mei 2005 onder zaak-/rolnummer 244781 / HA ZA 05-2394 bij verstek gewezen vonnis (verder te noemen: het verstekvonnis) executoriaal beslag gelegd op het loon dat de toenmalige werkgever van [gedaagde], te weten de besloten vennootschap Vreugdetours B.V., gevestigd te Maasdijk, aan hem verschuldigd was. De deurwaarder Jongejan Wisseborn (verder te noemen: deurwaarder) heeft op 8 juli 2009 het exploot betekening derdenbeslag onder vermelding van dossiernummer 9031165 in een gesloten envelop op het adres [adres] te Rotterdam bij [gedaagde] achtergelaten.
2.2. [gedaagde] heeft vervolgens op 9 juli 2009 een e-mail verzonden aan de deurwaarder. Daarin is onder meer – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
Dossiernummer: 9031165
Geachte heer,
een aantal weken geleden heb ik u verzocht voor een betalingsregeling. Ik heb u de bescheiden opgestuurd. Hier heeft u gebruik van gemaakt om bij het bedrijf loonbeslag te leggen. Dit heeft u gebruikt terwijl ik een regeling met u wilde regelen. (…) Ik wil alsnog een regeling treffen (…).
2.3. Op 7 oktober 2009 is wederom ten verzoeke van ICS en uit kracht van het verstekvonnis executoriaal beslag gelegd op het loon dat een andere toenmalige werkgever van [gedaagde], te weten de besloten vennootschap RMC Tours, gevestigd te Rotterdam, aan hem verschuldigd was. De deurwaarder heeft vervolgens op 9 oktober 2009 het exploot betekening derdenbeslag onder vermelding van dossiernummer 9031165 in een gesloten envelop op het adres [adres] te Rotterdam bij [gedaagde] achtergelaten.
2.4. [gedaagde] heeft daarna op 14 oktober 2009 wederom een e-mail aan de deurwaarder verzonden. Daarin is onder meer – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
Dossiernummer: 9031165
Geachte heer,
naar aanleiding van uw loonbeslag wil ik u vragen of het bedrag niet verlaagd kon worden. (…) Als een bedrag van ruim ¾ 800 moet betalen is het voor mij onmogelijk om andere kosten te betalen. Daarom wil ik een regeling treffen. Ook wil ik u vragen als het loonbeslag doorgaat ik weer zonder werk komt te staan. Dus als u dit kan stoppen ben ik daar erkentelijk voor. Graag zou ik u mijn kosten per maand willen opsturen.
2.5. Op 15 oktober 2009 heeft [gedaagde] nog een e-mail naar de deurwaarder verzonden. Daarin is onder meer – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
Geachte heer,
naar aanleiding van mijn schrijven via uw mailadres wil ik graag weten of uw de mail heef gelezen, omdat ik er geen antwoord heb ontvangen. Dit naar aanleiding van mijn toekomstig ontslag bij mijn werkgever. Ik kan onmogelijk de gewenst bedrag betalen zonder in de moeilijkheden te komen met mijn andere kosten. (…) Ik had ook gevraagd vanwege mijn baan om een regeling met mij te treffen om het verlies van mijn baan te vermijden. De werkgever heeft mij te kennen gegeven dat hij niet met deze zaak van mij wil bemoeien.
Mijn naam is [gedaagde]
Dossiernummer 9031165
2.6. ICS heeft van [gedaagde] een ongedateerde en aan haar geadresseerde brief ontvangen waarin onder meer – voor zover hier van belang – het volgende is vermeld:
Naar aanleiding van een inbeslagneming wil ik u vragen om een aantal inlichtingen. Mijn naam is [gedaagde], wonend aan de [adres] te Rotterdam.
Dossiernummer: 9031165. gerechtdeurwaarder Jongejan Wisseborn.
Klaar blijkend is er op mijn naam een kaart aangevraagd maar (…) kan ik onmogelijk een kaart hebben aangevraagd omdat ik in die tijd gedetineerd was (…). Ik heb van 12 december 1993 tot en met 12 juli 1997 vastgezeten. Nu heb ik het vermoeden dat mijn ex echtgenote deze kaart heeft aangevraagd met mijn gegevens. (…) Als het bedrag klopt zoals de deurwaarder het van mij eist € 21.297,16 dan moet er ten minste in die tijd met de pas een bedrag van fl. 50.000,00 zijn geïnd en dat lijkt mij onwaarschijnlijk. Ik lees uw advertenties over de visa card en zie regelmatig dat het maximum bedrag € 2500,00 is.
Mijn vraag is daarom kan u mij de documenten verstrekken en als het zou zijn dat mijn ex dit heeft aangevraagd is dan alsnog met u een regeling wil treffen voor de terugbetaling.
2.7. De deurwaarder heeft brief aan [gedaagde] opgesteld, die gedateerd is op 26 oktober 2009 en waarin onder meer – voor zover hier van belang – het volgende is vermeld:
Inzake: ICS/[gedaagde]
Dossiernummer: 9031165
Mijnheer,
naar aanleiding van uw ongedateerde brief die wij via onze cliënte ontvingen delen wij u mede dat de creditcard pas in 2003 is verstrekt.
Voor de goede orde delen wij u mede dat u reeds bent veroordeeld voor de volledige vordering van onze cliënte en u kunt hiertegen geen inhoudelijke bezwaren meer aanvoeren.
Uw verzoek tot aanpassing van de beslagvrije voet wordt in behandeling genomen en u krijgt hiervan binnenkort bericht.
3. De ontvankelijkheid van het verzet
3.1. ICS heeft aangevoerd dat [gedaagde] ingevolge artikel 143 lid 3 jo 144 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzet, aangezien het bij verstek gewezen vonnis tussen 6 juli 2009 en 21 oktober 2009 middels (afgedragen) loonbeslagen onder de werkgevers van [gedaagde] ten uitvoer is gelegd en [gedaagde] daarna niet binnen de wettelijke termijn van 4 weken in verzet is gekomen. De verzetsdagvaarding is immers op 7 december 2009 aan ICS betekend.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij binnen de wettelijke termijn in verzet is gekomen. Door hem is subsidiair aangevoerd dat toepassing van de regeling van artikel 143 lid 3 Rv in de gegeven omstandigheden in strijd is met het beginsel van hoor en wederhoor en dat hem derhalve alsnog de gelegenheid moet worden geboden gebruik te maken van het recht van verzet. [gedaagde] doet hierbij een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2004 (NJ 2005, 191). Ten aanzien van de omstandigheden voert hij aan dat hij niet eerder dan op 10 november 2009 kennis heeft genomen van het bij verstek gewezen vonnis en dat hij ook niet kon weten dat aan het loonbeslag een verstekvonnis ten grondslag lag. Immers heeft de overbetekening van de loonbeslagen nimmer in persoon plaatsgehad. Daarnaast hebben zijn werkgevers hem nimmer bericht dat er loonbeslag werd gelegd.
Volgens ICS doet [gedaagde] ten onrechte een beroep op het beginsel van hoor en wederhoor. Aan de in genoemd arrest geformuleerde voorwaarde dat de veroordeelde niet bekend was met de omstandigheid dat de executant doende was om het vonnis ten uitvoer te leggen, is volgens ICS niet voldaan. Tussen [gedaagde] en de deurwaarder is namelijk over de loonbeslagen en de beslagvrije voet gecorrespondeerd. ICS heeft daarvoor de in dit vonnis onder 2.2. en 2.4. tot en met 2.7. vermelde e-mails en brieven in het geding gebracht.
[gedaagde] heeft hierop gereageerd met de aanvullende stelling dat hij weliswaar op de hoogte was van de loonbeslagen, maar dat hij niet bekend was met de reden daarvan. Aanvullende informatie van de deurwaarder omtrent de reden van beslag heeft hij nooit gekregen, ondanks dat hij daar wel herhaaldelijk om heeft gevraagd. Ook de werkgevers van [gedaagde] hebben hem nimmer bericht omtrent de reden van het loonbeslag. [gedaagde] kan zich met betrekking tot de correspondentie met de deurwaarder evenmin herinneren de door ICS in het geding gebrachte brief van 26 oktober 2009 van de deurwaarder (zie 2.7.) te hebben ontvangen.
3.2. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. In geschil is de kwestie of [gedaagde] tijdig in verzet is gekomen tegen het verstekvonnis. Ingevolge artikel 143 lid 2 Rv vangt de verzettermijn van vier weken in beginsel aan met de betekening van het verstekvonnis aan gedaagde in persoon, dan wel met een door gedaagde in persoon gepleegde daad van bekendheid met het verstekvonnis, dan wel met de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis.
Ten aanzien van deze daad van bekendheid geldt bovendien dat het moet gaan om een handeling waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat gedaagde over voldoende gegevens met betrekking tot (de inhoud van) zijn veroordeling beschikt om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten (vgl. HR 9 oktober 2009, NJ 2009, 491).
Buiten de hiervoor gevallen om vangt de verzettermijn ook aan op de dag waarop het vonnis is ten uitvoer gelegd (artikel 143 lid 3 Rv). Daarnaast blijft de toepassing van de hoofdregel van artikel 143 lid 2 Rv achterwege wanneer dit onder omstandigheden tot een resultaat leidt dat strijdig is met het beginsel van hoor en wederhoor zoals neergelegd in artikel 6 EVRM (vgl. HR 16 januari 2004, NJ 2005, 191). Daartoe behoort in ieder geval de omstandigheid dat de veroordeelde nimmer bekend was met de omstandigheid dat de executant doende was het vonnis ten uitvoer te leggen.
In het licht van de hiervoor onder 2 beschreven vaststaande feiten concludeert de rechtbank dat [gedaagde] reeds met zijn onder 2.2., 2.4. en 2.5. vermelde e-mails aan de deurwaarder en met zijn onder 2.6. vermelde ongedateerde brief aan ICS herhaaldelijk de hiervoor genoemde daad van bekendheid met de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis heeft gepleegd. De deurwaarder heeft immers tweemaal ten behoeve van ICS executoriaal beslag gelegd door middel van loonbeslagen en daaraan is door haar telkens het dossiernummer 9031165 gekoppeld. In de daartoe uitgebrachte exploten staat bovendien uitdrukkelijk vermeld dat deze beslagen worden uitgevoerd uit kracht van het verstekvonnis in kwestie. [gedaagde] heeft vervolgens in de voornoemde e-mails telkens de deurwaarder aangeschreven onder vermelding van het voornoemde dossiernummer en daarbij herhaaldelijk terzake van de loonbeslagen verzocht een (betalings)regeling te treffen. Ook in de onder 2.6. genoemde ongedateerde brief van [gedaagde] aan ICS is hiervan sprake.
De rechtbank overweegt verder ten aanzien van die brief dat [gedaagde] deze in ieder geval vóór 26 oktober 2009 moet hebben opgemaakt en verzonden, omdat daarop door de deurwaarder namens ICS is gereageerd met de in dit vonnis onder 2.7. vermelde brief van genoemde datum. [gedaagde] heeft zich naar aanleiding daarvan weliswaar op het standpunt gesteld dat hij zich niet kan herinneren de laatstgenoemde brief te hebben ontvangen, maar de rechtbank ziet daarin evenwel geen voldoende gemotiveerde betwisting. Als [gedaagde] bovendien meende dat hij zijn ongedateerde brief aan ICS op een moment ná 26 oktober 2009 heeft verzonden, dan had het op zijn weg gelegen om dat uitdrukkelijk te stellen. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat [gedaagde]s ongedateerde brief vóór 26 oktober 2009 is verzonden.
Uit de hiervoor genoemde correspondentie van [gedaagde] volgt dan ook ondubbelzinnig dat hij al op 9 juli 2009, en zo niet dan toch wel op 14 oktober 2009, en in ieder geval vóór 26 oktober 2009 kennis had van het verstekvonnis en de tenuitvoerlegging daarvan en dat hij derhalve op die momenten over voldoende gegevens met betrekking tot (de inhoud van) zijn veroordeling beschikte en de aangevangen executie om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten.
Dit betekent dat de verzettermijn van vier weken op 9 juli 2009, en zo niet dan toch wel op 14 oktober 2009, en in ieder geval op enig moment vóór 26 oktober 2009, is gaan lopen en dat [gedaagde] vanaf dat moment vier weken de tijd heeft gehad om in verzet te komen. [gedaagde] is echter pas op 7 december 2009 in verzet gekomen en dus te laat. Van omstandigheden die nopen tot het achterwege laten van toepassing van artikel 143 lid 2 Rv is niet, althans onvoldoende, gebleken. [gedaagde] kan derhalve niet worden ontvangen in zijn verzet.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het verzet aan de zijde van ICS.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1. bevestigt het door deze rechtbank op 14 mei 2005 onder zaaknummer / rolnummer 244781 / HA ZA 05-2394 gewezen verstekvonnis,
4.2. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van ICS tot op heden begroot op € 904,- aan salaris voor de advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Vlaswinkel en in het openbaar uitgesproken op
22 december 2010.?