ECLI:NL:RBROT:2010:BO9898

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
365494 / HA RK 10-202
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek tegen rechters in een strafzaak

In deze zaak heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Rotterdam op 6 december 2010 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door de verzoekster, die op dat moment gedetineerd was, naar aanleiding van een eerdere zitting op 29 oktober 2010. Tijdens deze zitting had de raadsvrouw van verzoekster betoogd dat de voorlopige hechtenis van haar cliënte moest worden opgeheven of geschorst. De rechtbank had echter de verzoeken tot opheffing en schorsing afgewezen met een standaardmotivering, wat leidde tot de vrees bij verzoekster dat de rechters vooringenomen waren.

De wrakingskamer heeft het dossier van de strafzaak tegen verzoekster bestudeerd en de betrokken partijen uitgenodigd voor de zitting op 22 november 2010. Tijdens deze zitting heeft de advocaat van verzoekster het standpunt toegelicht, terwijl de officier van justitie haar verweer heeft gepresenteerd. De rechters hebben schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en hebben aangegeven dat er geen sprake was van vooringenomenheid.

De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat de standaardmotivering voor de afwijzing van de verzoeken tot opheffing van de voorlopige hechtenis niet voldoende was om te concluderen dat de rechters vooringenomen waren. De vrees van verzoekster werd niet als objectief gerechtvaardigd beschouwd, en daarom werd het verzoek tot wraking ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 6 december 2010
Zaaknummer: 365494
Rekestnummer: HA RK 10-202
Parketnummer: 10/600031-09
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoekster],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in [naam van de P.I.],
verzoekster,
strekkende tot wraking van [namen van de gewraakte rechters], rechters in de rechtbank Rotterdam, sector strafrecht (hierna: de rechters).
1. Het procesverloop en de processtukken
Bij de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken is in behandeling de tegen verzoekster als verdachte aanhangig gemaakte strafzaak onder parketnummer
10/600031-09.
Laatstelijk op 29 oktober 2010 werd in die zaak het onderzoek ter terechtzitting geschorst voor bepaalde tijd, te weten tot 27 januari 2011, waarbij de gedane verzoeken tot opheffing subsidiair schorsing van de voorlopige hechtenis zijn afgewezen.
Bij faxbericht van 29 oktober 2010 heeft de advocaat van verzoekster de rechters gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van vorenomschreven strafzaak tegen verzoekster als verdachte, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de terechtzitting van 29 oktober 2010.
Verzoekster, haar advocaat, de officier van justitie alsmede de rechters zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechters zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechters hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt door middel van een e-mailbericht, gericht aan de secretaris van de wrakingskamer.
Ter zitting van 22 november 2010, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen verzoekster, de advocaat van verzoekster, alsmede de officier van justitie mr. G.C.Bos.
De advocaat van verzoekster heeft, namens verzoekster, het standpunt nader toegelicht.
De officier van justitie heeft haar standpunt toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Verzoekster heeft ter terechtzitting van 29 oktober 2010 gemotiveerd betoogd waarom de gronden, die aan de voorlopige hechtenis ten grondslag zijn gelegd, niet langer redengevend kunnen zijn voor het voortduren van de voorlopige hechtenis. Tevens is aan de rechtbank verzocht om ingeval van afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopig hechtenis die beslissing nader te motiveren en niet te volstaan met de standaardmotivering dat de bezwaren en gronden nog aanwezig zijn, omdat verzoekster moet kunnen begrijpen waarom de rechtbank tot de afwijzende beslissing is gekomen en dit kan alleen als die beslissing van enige motivering is voorzien.
Na de uitspraak van de rechtbank op de gedane verzoeken, waarbij het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis met een standaardmotivering werd afgewezen, heeft de raadsvrouw van verzoekster de rechtbank gevraagd of dit de enige motivering van de beslissing was, waarop de voorzitter vroeg "wat zou u willen horen?". Daarop heeft de raadsvrouw nogmaals gevraagd om een nadere motivering. Hierop heeft de voorzitter te kennen gegeven dat de rechtbank het wilde laten bij de reeds gegeven korte motivering.
Door deze gang van zaken is bij verzoekster de vrees ontstaan dat de rechtbank, zonder eigen inhoudelijke afweging, het standpunt van het Openbaar Ministerie volgt en dat deze vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.2
De rechters hebben niet in de wraking berust. De rechters hebben te kennen gegeven dat geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. De rechters hebben hieraan toegevoegd dat niet valt in te zien dat de rechters door de motivering van de beslissing, zoals deze is gegeven, vooringenomen zouden zijn, of de schijn daartoe zouden hebben gewekt. Volgens de rechters is de gebezigde motivering algemeen geaccepteerd. De rechters hebben overigens te kennen gegeven dat geen sprake is van enige omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren.
2.3
De officier van justitie heeft ter zitting geconcludeerd dat het verzoek tot wraking ongegrond moet worden verklaard nu in het handelen van de rechters geen aanleiding te vinden is voor twijfel aan de onpartijdigheid van de rechters.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechters. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechters dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van rechters dient voorts vooropgesteld te worden dat de wrakingskamer van de rechtbank niet een appèlinstantie is waaraan grieven tegen een inhoudelijke beslissing van een rechter ter beoordeling kunnen worden voorgelegd.
3.3
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechters - subjectief - niet onpartijdig waren. Zulks is ook niet gesteld.
3.4
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de - beweerdelijk - bij verzoekster bestaande vrees dat de rechters jegens verzoekster een vooringenomenheid koesteren - objectief - gerechtvaardigd is. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
3.5
De rechtbank stelt voorop dat voor het afwijzen van een verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis, veelal gebruik wordt gemaakt van een standaardmotivering. Zo ook op 29 oktober 2010 in de strafzaak tegen verzoekster als verdachte.
Ook al is door de raadsvrouw van verzoekster ter zitting van 29 oktober 2010 met klem betoogd dat de voorlopige hechtenis van verzoekster moet worden opgeheven dan wel geschorst, dit brengt niet met zich mee dat de afwijzing van de opheffing dan wel schorsing met gebruikmaking van een standaardmotivering, een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechters jegens verzoekster een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoekster bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Dit wordt niet anders doordat de rechters, nadat die afwijzende beslissing was gegeven met de motivering als hiervoor bedoeld, geweigerd hebben om, zoals de raadsvrouw heeft verzocht, een nadere toelichting op die beslissing te geven.
Dat de rechters de bedoelde verzoeken hebben afgewezen met de hiervoor bedoelde standaardmotivering duidt er tenslotte niet op dat de rechters het standpunt van het Openbaar Ministerie blind hebben gevolgd en niet een eigen beoordeling van de gedane verzoeken aan de afwijzing ten grondslag hebben gelegd.
3.6
Op grond van het voorgaande is de wraking ongegrond. Het verzoek moet worden afgewezen.
4. De beslissing
Wijst af het verzoek tot wraking van [namen van de gewraakte rechters].
Deze beslissing is gegeven op 6 december 2010 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. P.H. Veling en mr. P. Vrolijk, rechters.
Deze beslissing is door de oudste rechter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. S.A. Commandeur, griffier.
De voorzitter is afwezig, om welke reden deze beschikking door de oudste rechter en de griffier is ondertekend.