ECLI:NL:RBROT:2010:BO9850

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
361178 / HA RK 10-156
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 december 2010 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen een kantonrechter. Het verzoek tot wraking was afgewezen voor zover het gegrond was op klachten over de gang van zaken tijdens de zitting van 23 augustus 2010. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek voor het overige. De rechtbank benadrukte dat ongeacht de uitkomst van de ontbindingsverzoeken, de procedures tussen partijen nog niet tot een einde zouden zijn en dat er voor beide partijen, en met name voor de verzoeker, een belang was om tot een schikking te komen, gezien de tijd en kosten van de procedure. De verzoeker had tijdens de zitting van 13 december 2010 aangegeven dat hij financieel niet in staat was om een bodemprocedure te voeren. De rechtbank concludeerde dat de kantonrechter geen vooringenomenheid jegens de verzoeker had en dat de klachten over de zitting van 13 augustus 2010 niet tijdig en tegelijk waren ingediend, waardoor deze buiten beschouwing moesten blijven. De beslissing van de rechtbank werd genomen na een zorgvuldige afweging van de ingediende stukken en de verklaringen van de betrokken partijen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak : 13 december 2010
Zaaknummer : 361178
Rekestnummer : HA RK 10-156
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van [naam kantonrechter], kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, sector kanton (hierna: de kantonrechter).
1. Het verdere procesverloop en de verdere processtukken
Bij beschikking van 4 oktober 2010 heeft de rechtbank de behandeling heropend een aangehouden op de wijze als in die beschikking is verwoord.
De kantonrechter heeft een schriftelijke toelichting ingezonden, gedateerd 6 oktober 2010.
Van de zijde van verzoeker zijn ingekomen:
- een brief, gedateerd 14 oktober 2010;
- een faxbericht, gedateerd 15 november 2010,
- een brief met bijlagen, gedateerd 25 november 2010 en
- een brief met bijlagen, gedateerd 1 december 2010.
De rechtbank heeft ontvangen een brief van de voorzitter van de sector kanton van deze rechtbank, gedateerd 25 oktober 2010.
Ter zitting van 6 december 2010, alwaar de behandeling van het wrakingsverzoek is voortgezet, zijn verschenen: verzoeker met zijn echtgenote, zijn advocaat mr. R.S.A. Essed, de kantonrechter, alsmede mr. T.J. van Veen, gemachtigde van [naam belanghebbende].
Verzoeker en de kantonrechter hebben - eerstgenoemde zowel persoonlijk en bij monde van zijn advocaat - hun standpunten nader toegelicht. De advocaat van verzoeker heeft daarbij een pleitnotitie voorgedragen en overgelegd.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts kennis genomen van de brief van de voorzitter van de sector kanton van deze rechtbank d.d. 3 november 2010, gericht aan de advocaat van verzoeker en aan mr. T.J. van Veen.
2. De verdere beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek
2.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.2
In het verlengde van hetgeen is overwogen in de beschikking van 4 oktober 2010 wordt ten aanzien van de door verzoeker aangevoerde grond voor wraking als volgt overwogen.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de directe aanleiding om alsnog een verzoek tot wraking te doen daarin is gelegen dat de kantonrechter ter zitting van 23 augustus 2010 heeft gezegd: "...Meneer [naam verzoeker], ik begrijp werkelijk niet waarom u geen schikking hebt getroffen, u hebt geen inkomsten en u hebt ook geen geld om verder te procederen...".
Ter zitting van de wrakingskamer van 6 december 2010 heeft de kantonrechter onder meer gezegd: "Mijn enige bedoeling was om [naam verzoeker] duidelijk te maken dat hij met mijn beschikking nog niet aan het einde van de zaak was. Ik weet niet meer hoe ik dat letterlijk heb gezegd - volgens mij niet zoals [naam verzoeker] stelt - maar het kwam kennelijk wel zo over. Tijdens de eerste zitting heeft de advocaat van [naam verzoeker] zelf gezegd dat [naam verzoeker] financieel niet in staat zou zijn om een bodemzaak te voeren. Dat heb ik aangehaald. Ik zou zo een beschikking hebben kunnen geven, maar dan was [naam verzoeker] nog niet van de bodemzaak af geweest. Daarom zou hij belang kunnen hebben bij een regeling, maar die mededeling werd mij niet in dank afgenomen."
Op grond van wat verzoeker daaromtrent heeft gesteld en toegelicht en hetgeen de kantonrechter daaromtrent heeft verklaard, is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de kantonrechter de woorden, als door verzoeker gesteld, in ieder geval woorden van die strekking, ter zitting van 23 augustus 2010 heeft gesproken. Derhalve bestaat geen aanleiding op dat punt nader onderzoek te doen, waaronder het horen van getuigen, waartoe verzoeker uitdrukkelijk een aanbod heeft gedaan.
2.3
Beoordeeld moet worden of die uitlating van de kantonrechter een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de kantonrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees dat de kantonrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
2.4
De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is.
De kantonrechter heeft - zo is ter zitting voldoende aannemelijk geworden - tot uitdrukking willen brengen dat ongeacht de uitkomst van de ontbindingsverzoeken, de procedures tussen partijen nog niet tot een einde zouden zijn en dat daarin voor de beide procespartijen en met name voor verzoeker een belang gelegen kan zijn wel tot een schikking te komen, gelet op de tijd en de kosten die met procederen gepaard gaan en de omstandigheid dat, zoals ook door verzoeker erkend, ter zitting van 13 december 2010 namens verzoeker is aangevoerd dat hij geen, of in ieder geval vooralsnog geen geld zou hebben voor een bodemprocedure. Dat partijen op 23 augustus 2010 - na schorsing van de behandeling op 13 augustus 2010 - juist naar zitting terug kwamen omdat geen schikking was bereikt, doet aan het voorafgaande niet af.
2.5
In het verlengde van hetgeen in de beschikking van 4 oktober 2010 onder 3.2 en 3.3 is overwogen en beslist, geldt verder nog het volgende.
Op grond van het bepaalde in artikel 37, lid 1 en lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient een wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die aanleiding vormen voor het verzoek bekend zijn geworden, en alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk worden voorgedragen.
Klachten van verzoeker die hij op 23 augustus 2010 heeft geuit en die betrekking hebben op de gang van zaken op de eerdere zitting van 13 augustus 2010 moeten buiten beschouwing blijven. Die klachten kunnen immers niet worden aangemerkt als tijdig en tegelijk voorgedragen.
2.6
Op grond van het vorenstaande is de wraking, voor zover deze haar aanleiding vond in hetgeen ter zitting van 23 augustus 2010 is voorgevallen ongegrond en voor het overige, waar het de klachten omtrent de zitting van 13 augustus 2010 betreft, is verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
3. De beslissing
De rechtbank:
Wijst af het verzoek tot wraking van kantonrechter [naam kantonrechter], voor zover dat verzoek is gegrond op een klacht omtrent de gang van zaken ter zitting van 23 augustus 2010;
Verklaart verzoeker voor het overige niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 13 december 2010 door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. O.E.M. Leinarts en mr. M.C. van Kolk, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van Faaij, griffier.