ECLI:NL:RBROT:2010:BO9806

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
368338 / HA RK 10-241
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak tegen verzoeker

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 december 2010 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verdachte in een strafzaak. De wraking was gericht tegen de rechters die de beslissing hadden genomen om bepaalde getuigen niet opnieuw te horen. De rechtbank oordeelde dat het aan haar is om te beslissen over verzoeken tot het (opnieuw) horen van getuigen en dat een dergelijke beslissing in beginsel geen grond vormt voor wraking, tenzij er sprake is van een onbegrijpelijke beslissing die wijst op vooringenomenheid van de rechters. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor een dergelijke vooringenomenheid en dat de verzoeken van de verdediging niet voldoende waren onderbouwd. Het verzoek om uitstel van de behandeling van het wrakingsverzoek werd eveneens afgewezen, omdat dit te laat was ingediend. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor wrakingszaken, waarbij de voorzitter en de oudste rechter afwezig waren, waardoor de jongste rechter de beslissing met de griffier heeft ondertekend. De zaak benadrukt het belang van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van rechters in het strafproces, en dat wraking niet kan dienen als een middel om inhoudelijke beslissingen aan te vechten.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 23 december 2010
Zaaknummer: 368338
Rekestnummer: HA RK 10-241
Parketnummer: 10/750006-10
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
thans verblijvende in P.I. Rotterdam-Rijnmond, locatie Noordsingel,
verzoeker,
strekkende tot wraking van [namen van de drie gewraakte rechters], rechters in de rechtbank Rotterdam, sector strafrecht (hierna: de rechters).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 8 december 2010 is door de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, welke kamer werd gevormd door de rechters, de behandeling voortgezet van de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak met opgemeld parketnummer.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de raadsman van verzoeker de rechters gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de strafzaak tegen verzoeker als verdachte, in welk dossier zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting van 8 december 2010.
Verzoeker, zijn advocaat, de rechters, alsmede de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechters zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechters hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Ter zitting van 15 december 2010, alwaar de gedane wraking is behandeld, is verschenen: officier van justitie mr. D. Woei-A-Tsoi.
Van verzoeker is een schriftelijke verklaring ontvangen, gedateerd 21 december 2010, inhoudende dat hij afstand doet van zijn recht aanwezig te zijn bij de zitting van de wrakingskamer.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer kennis genomen van de pleitaantekeningen van de advocaat van verzoeker, mr. M. van Stratum, die deze met het oog op de behandeling van dit wrakingsverzoek heeft opgesteld en, voorzien van een handgeschreven verzoek tot aanhouding, kort na het aanvangstijdstip van de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting naar de rechtbank heeft gefaxt.
2. Het verzoek om uitstel
2.1
De advocaat van verzoeker heeft op de hiervoor omschreven wijze en kort daarvoor telefonisch via de dienstdoende gerechtsbode verzocht de behandeling van het wrakingsverzoek aan te houden in het belang van de verdediging, aangezien een zitting in Leeuwarden, waarbij de advocaat van verzoeker aanwezig is, uitloopt en de advocaat geen waarnemer heeft doch prijs stelt op aanwezigheid ter zitting.
Via de ter zitting dienstdoende bode heeft de advocaat van verzoeker voorts meegedeeld dat hij niet meer in staat is op 21 december 2010 ter zitting van de wrakingskamer te verschijnen.
2.2
De officier van justitie heeft zich ter zitting verzet tegen uitstel van de behandeling van het wrakingsverzoek.
2.3
De rechtbank heeft het verzoek tot uitstel van de behandeling van het wrakingsverzoek afgewezen. Daartoe is overwogen dat verzoeker en zijn advocaat reeds bij brief van de griffier van 10 december 2010 op de hoogte zijn gesteld van de datum en het tijdstip van de behandeling van het wrakingsverzoek. Het verzoek om uitstel is echter eerst een halfuur voor aanvang van de zitting van de wrakingskamer ingekomen, terwijl moet worden aangenomen dat de raadsman eerder in de gelegenheid is geweest te reageren op de bekendmaking van de datum en tijdstip van de behandeling van het verzoek. Onder die omstandigheden moet het verzoek tot uitstel van de behandeling worden beschouwd als te laat gedaan.
Een en ander is door de griffier bij aanvang van de behandeling van het verzoek ter zitting telefonisch meegedeeld aan de advocaat van verzoeker, met de mededeling dat de wrakingskamer bij de behandeling van het verzoek ter zitting de inmiddels ontvangen pleitaantekeningen van de advocaat van verzoeker zal betrekken.
3. Het verzoek en het verweer daartegen
3.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
3.1.1
Ter zitting van 8 december 2010 heeft de verdediging verzocht [namen van vier getuigen] als getuigen te horen, alsmede [namen van vier reeds gehoorde getuigen] nogmaals als getuigen te horen, waarbij het de verdediging zal worden toegestaan deze getuigen zonder beperking te ondervragen. Volgens de verdediging zijn er aanwijzingen dat het opsporingsonderzoek reeds eerder werd aangevangen dan naar aanleiding van een controle van een container met een speurhond op 2 januari 2010, zoals het Openbaar Ministerie stelt. Dit blijkt volgens de verdediging met name ook uit het verhoor van de getuige [naam van een van de reeds gehoorde getuigen], dat inmiddels heeft plaatsgevonden. Volgens zijn verklaring beschikte de getuige [naam van een tweede, reeds gehoorde getuige] al over specifieke voorkennis, iets waarover [naam van een tweede, reeds gehoorde getuige] zelf als getuige niet repte. Omdat nu aannemelijk is dat ook de getuige [naam van een tweede, reeds gehoorde getuige] al eerder wetenschap van de aanwezigheid van drugs in de container had dienen alle genoemde getuigen (opnieuw) te worden gehoord. Het betreft hier getuigen die moeten worden gehoord ten aanzien van de integriteit van het opsporingsonderzoek en de bewijsmiddelen.
3.1.2
Op de zitting van 8 december 2010 hebben de rechters deze verzoeken van de verdediging afgewezen. Door het afwijzen van deze getuigen is er niet langer sprake van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. De verdediging heeft er een groot belang bij de waarheid boven tafel te krijgen. De rechters hebben de indruk gewekt vooringenomen te zijn in de strafzaak tegen verzoeker. Als de verdediging de verzochte getuigen niet kan horen, is de schijn van partijdigheid gewekt.
3.2
De rechters hebben niet in de wraking berust.
De rechters hebben te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Daarbij hebben zij - verkort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de rechtbank de verzoeken van de verdediging tot het (opnieuw) horen van getuigen heeft afgewezen omdat de verdediging het verzoek daartoe niet dan wel in onvoldoende mate (nader) heeft onderbouwd. Dat is een inhoudelijk oordeel dat de verdediging in hoger beroep desgewenst kan aanvechten, maar dat geen grond kan vormen voor wraking. Niet valt in te zien dat de rechters, door het nemen van deze beslissing, de schijn van partijdigheid hebben gewekt.
3.3
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
4. De beoordeling
4.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van rechters. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van rechters dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechters dient voorts vooropgesteld te worden dat de wrakingskamer van de rechtbank niet een appelinstantie is waaraan grieven tegen een inhoudelijke beslissing van een rechter ter beoordeling kunnen worden voorgelegd.
4.3
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechters - subjectief - niet onpartijdig waren. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
4.4
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de - beweerdelijk - bij verzoeker bestaande vrees dat de rechters jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren - objectief - gerechtvaardigd is. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
4.5
De verdediging heeft op de zitting van 19 april 2010 verzoeken gedaan tot het horen van getuigen. Die verzoeken zagen op het onderzoek naar de rechtmatigheid van het opsporingsonderzoek.
4.6
Op de zitting van 19 april 2010 heeft de strafkamer van de rechtbank - waarin toen wel [naam van de gewraakte voorzitter], doch niet [namen van de gewraakte bijzitters] zitting hadden - de verzoeken met betrekking tot het horen van getuigen die betrekking hebben op de rechtmatigheid van het opsporingsonderzoek ([namen van getuigen]) afgewezen. In dit verband heeft de rechtbank toen overwogen dat verzoeker daardoor niet in zijn verdediging wordt geschaad. De rechtbank overwoog daartoe dat in hetgeen door de verdediging was aangevoerd en ook overigens in de stukken geen aanknopingspunten worden gevonden voor de stelling dat de opsporing in een eerder stadium is aangevangen dan op 2 januari 2010 of zich anderszins onregelmatigheden in de controle of opsporing hebben voorgedaan.
4.7
De rechters hebben op de zitting van 8 december 2010 het verzoek van de raadsman van verzoeker om de hiervoor onder 2.1.1 genoemde personen als getuigen te horen afgewezen. In dit verband heeft de rechtbank het volgende overwogen:
"Het verzoek van de verdediging tot het horen, dan wel nogmaals horen, van de door mr. Van Stratum genoemde getuigen wordt afgewezen. De rechtbank ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen aanleiding om terug te komen op haar eerdere beslissing van 19 april jl.. Ook thans kunnen in hetgeen door de verdediging is aangevoerd en in de bij de rechter-commissaris afgelegde getuigenverklaringen geen, althans onvoldoende aanknopingspunten worden gevonden voor de stelling dat de opsporing in een eerder stadium is aangevangen dan op 2 januari 2010, dan wel dat zich anderszins onregelmatigheden in de controle of opsporing hebben voorgedaan."
4.8
Het is aan de rechtbank om op een door de verdediging opgeworpen verzoek tot het (opnieuw) horen van zogenaamde rechtmatigheidsgetuigen te beslissen. Voorop staat dat een dergelijke processuele beslissing in beginsel geen grond vormt voor een wraking van de rechters die de beslissing hebben gegeven. Alleen indien die beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechters jegens verzoeker vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor, ook niet indien daarbij de verklaring wordt betrokken die onder anderen [naam van een van de reeds gehoorde getuigen] inmiddels als getuige bij de rechter-commissaris heeft afgelegd wordt betrokken.
4.9
Op grond van het voorgaande is de wraking ongegrond. Het verzoek moet worden afgewezen.
5. De beslissing
wijst af het verzoek tot uitstel van de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting.
wijst af het verzoek tot wraking van [namen van de drie gewraakte rechters].
Deze beslissing is gegeven op 23 december 2010 door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. P.H. Veling en mr. H. van Lokven-van der Meer, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van Faaij, griffier.
De voorzitter en de oudste rechter zijn afwezig, om welke reden deze beslissing door de jongste rechter met de griffier is ondertekend.