ECLI:NL:RBROT:2010:BO8449

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/700459-09
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Asscheman-Versluis
  • mr. De Geus
  • mr. Verweij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord op ex-partner met vuurwapen; verdachte ontkent; 15 jaar gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 november 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot moord op zijn ex-partner. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank oordeelde dat wettig en overtuigend bewezen was dat hij op 15 december 2009 met een vuurwapen meerdere schoten op zijn ex-partner heeft afgevuurd, waardoor zij zwaar gewond raakte. De rechtbank baseerde haar oordeel op diverse bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen, telefoongegevens en forensisch onderzoek naar schotresten. De verdachte had een problematische relatie met het slachtoffer, die enkele maanden voor het schietincident was beëindigd. Ondanks de beëindiging bleef de verdachte de vrouw terroriseren en bedreigen, wat leidde tot de fatale gebeurtenis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, wat de ernst van de feiten vergrootte. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 15 jaar op, rekening houdend met de impact van de daad op het slachtoffer en haar omgeving, en de psychische gevolgen voor de kinderen van het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die ook immateriële schade had geleden door de gebeurtenissen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/700459-09
Datum uitspraak: 26 november 2010
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren [geboortedatum en geboorteplaats] 1966,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting [plaatsnaam],
raadsman mr. A. Ong Sien Hien, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het (opnieuw aangevangen) onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op
23 september 2010 en 12 november 2010.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Baars heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar, met
aftrek van voorarrest.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1 primair.
hij op 15 december 2009 te [plaatsnaam], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, met een vuurwapen een of meerdere kogel(s) heeft afgevuurd in de borst en het hoofd van die [slachtoffer], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hij in de periode van 06 juni 2009 tot en met 15 december 2009 te [plaatsnaam] en/of [plaatsnaam], wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], met het oogmerk die [naam slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte,
- meermalen die [naam slachtoffer] achtervolgd naar haar woning of werkplek of
school of het huis van haar ouders of de school van de kinderen van
die [naam slachtoffer] en
- meermalen voor de woning of werkplek of school van die [naam slachtoffer]
of het huis van haar ouders of de school van de kinderen van die
[naam slachtoffer] gestaan en
- meermalen een of meer collega('s) van die [naam slachtoffer] ondervraagd of
vragen gesteld over die [naam slachtoffer] en
- meermalen die [naam slachtoffer] of de ouders van die [naam slachtoffer] gebeld en
- meermalen de kinderen van die [naam slachtoffer] of de oppas van die kinderen in
de gaten gehouden of begluurd en
- meermalen die [naam slachtoffer] en/of de ouders van die [naam slachtoffer] bedreigd en- op 28 september 2009 die [naam slachtoffer] gevolgd naar haar werkplek en naar het
huis van de ouders van die [naam slachtoffer] en die [naam slachtoffer] een vuurwapen getoond en
- op 1 oktober 2009 die [naam slachtoffer] telefonisch medegedeeld: "Ik zoek je op
bij je werk, bij je huis en bij de metro, ik laat je echt niet meer met
rust", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en
- op 9 oktober 2009 die [naam slachtoffer] opgewacht bij metrostation [plaatsnaam] en
die [naam slachtoffer] aangesproken en gezegd dat hij, verdachte, van die [naam slachtoffer]
houdt en dat die [naam slachtoffer] de kinderen laat lijden door de relatie met
hem, verdachte, te verbreken en
- op 12 oktober 2009 de moeder van die [naam slachtoffer] opgebeld en aangegeven dat
hij, verdachte, een vuurwapen had en dat hij, verdachte, de ouders en
broer van die [naam slachtoffer] en die [naam slachtoffer] zou doodschieten en
- op 14 oktober 2009 die [naam slachtoffer] en een collega van die [naam slachtoffer]
uitgescholden en de telefoon van die [naam slachtoffer] afgepakt en
- op 15 oktober 2009 (in het bijzijn van de kinderen van die [naam slachtoffer]) een
broer van die [naam slachtoffer] geschopt;
3.
hij op 12 oktober 2009 te [plaatsnaam] [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers
heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd:
"Ik schiet jullie dood".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal indien hoger beroep wordt ingesteld worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud van de bewijsmiddelen.
NADERE BEWIJSMOTIVERING
t.a.v. het onder 1 tenlastegelegde
tijdstip schietincident
Het slachtoffer [naam slachtoffer] is op 15 december 2009 omstreeks 19.35 uur in haar woning [adres], [plaatsnaam] zwaar gewond aangetroffen. Zij had schotverwondingen in de borst en het hoofd.
[naam slachtoffer] beschikte over een vaste en een mobiele telefoon.
Op 15 december 2009 uiterlijk omstreeks 9.10 uur heeft [naam slachtoffer] voor het laatst gebeld met haar mobiele telefoon. Zij heeft toen telefonisch contact gehad met een collega van haar genaamd [naam getuige]. Tijdens het telefoongesprek heeft gezegd dat zij bang was. Hoewel [naam getuige] aan [naam slachtoffer] had geadviseerd om hulp te bellen en [naam slachtoffer] daarop heeft geantwoord dat ze ging kijken wie ze kon bereiken, is niet gebleken dat [naam slachtoffer] nog met iemand heeft gebeld. Tijdens het telefoongesprek is voorts afgesproken dat [naam slachtoffer] later op de dag weer met [naam getuige] zou bellen, wat evenmin is gebeurd.
De omstandigheid dat het telefoongesprek tussen [naam slachtoffer] en [naam getuige] uiterlijk omstreeks 9.10 uur heeft plaatsgevonden wordt afgeleid uit het overzicht met de historische gegevens van het telefoonverkeer van de mobiele telefoon van [naam slachtoffer] op 15 december 2009. Dit overzicht houdt in dat de laatste twee (uitgaande) telefoongesprekken plaatsvonden met het telefoonnummer dat in gebruik was bij [naam getuige]. De starttijd van die gesprekken was op respectievelijk 9.09.28 en 9.10.46 uur. Voorts draagt tot het bewijs bij het proces-verbaal relaterende het onderzoek van het mobiele telefoontoestel van [naam slachtoffer]. Dit proces-verbaal houdt in dat het laatst ingetoetste nummer het telefoonnummer van [naam getuige] was en dat dit nummer werd ingetoetst op 15 december 2009, tijdstip 9.10 uur. Met betrekking tot de vermelding in dit proces-verbaal, dat op 16 december 2009 omstreeks 18.14 uur de datum en de tijd van het toestel van [naam slachtoffer] stonden ingesteld op 16 december 2009 te 18.16 uur, heeft de op de terechtzitting gehoorde [naam getuige-deskundige], een collega van de verbalisant die vorenbedoeld proces-verbaal heeft opgemaakt, verklaard dat bij onderzoek van telefoontoestellen de instructie geldt om de tijdstippen te vermelden die in het display van het onderzochte telefoontoestel staan vermeld. Omdat de tijd die was ingesteld op het telefoontoestel van [naam slachtoffer] afweek van de werkelijke tijd heeft het telefoongesprek dat zij met [naam getuige] voerde mogelijk iets (maximaal 2 minuten) eerder dan 9.10 uur plaatsgevonden.
Op 15 december 2009 omstreeks 9.00 uur heeft [naam slachtoffer] gebeld met [naam getuige]. Hij heeft toen met [naam slachtoffer] afgesproken dat hij naar haar woning zou komen. [naam slachtoffer] vertelde hem dat zij eerst naar de apotheek moest. Op 15 december 2009 omstreeks 10.00 uur en omstreeks 10.30 uur heeft [naam getuige] van [naam slachtoffer] tevergeefs geprobeerd haar telefonisch te bereiken. De moeder van [naam slachtoffer] heeft daarna ook diverse malen tevergeefs getracht telefonisch contact met [naam slachtoffer] te krijgen, totdat aan het begin van de avond bleek dat [naam slachtoffer] zwaar gewond in haar woning lag.
Op grond van het vorenstaande wordt aangenomen dat het schietincident waarvan [naam slachtoffer] het slachtoffer is geworden heeft plaatsgevonden op 15 december 2009 tussen omstreeks 9.10 uur en omstreeks 10.00 uur.
betrokkenheid verdachte bij schietincident
1.
De verdachte en [naam slachtoffer] hebben een relatie gehad en samengewoond. Zij hebben samen drie kinderen. Aan de relatie en samenwoning is enige maanden voor 15 december 2009 een einde gekomen. [naam slachtoffer] woonde op 15 december 2009, gescheiden van de verdachte, samen met hun kinderen op het adres aan de [adres].
De verdachte heeft in de periode voorafgaand aan 15 december 2009 [naam slachtoffer] en haar omgeving op diverse manieren lastig gevallen. Hij heeft [naam slachtoffer] daarbij onder meer gedreigd haar dood te zullen schieten, door dit tegen haar te zeggen en door haar een vuurwapen te tonen. De verdachte kon niet accepteren dat [naam slachtoffer] de relatie met hem had beëindigd en dat hij daardoor niet meer met haar en de kinderen in gezinsverband samenwoonde.
De periode onmiddellijk voorafgaand aan 15 december 2009 kende in dit opzicht voor de verdachte emotionele momenten. Op het Sinterklaasfeest waarvoor de verdachte kaarten had gekocht, zodat hij daar samen met de kinderen kon zijn, zijn de kinderen niet verschenen. Verder is rond die tijd tegen de verdachte gezegd dat [naam slachtoffer] een serieuze relatie had met een andere vriend in de hoop dat de verdachte dan zou stoppen met het lastig vallen van [naam slachtoffer].
2.
De verdachte was in de periode voorafgaand aan 15 december 2009 vrijwel iedere dag bij de school van de kinderen. Op 15 december 2009 is hij daar niet geweest.
De verdachte had op 15 december 2009 dus een ander dagpatroon dan gewoonlijk.
3.
De bewoonster van de woning [adres], [naam getuige], heeft op 15 december 2009 omstreeks 6.30 uur een man in de tuin van de woning van de buurvrouw van nummer […], derhalve van [naam slachtoffer], zien lopen. De man was geheel in het zwart gekleed en had een muts op met daarop witte letters of witte blokjes. Over de muts droeg de verdachte een capuchon. [naam getuige] heeft gezien dat de man over de schutting klom die tussen de tuinen van de panden […] en […] stond en daarna wegrende. Ze wist dat de ex-vriend van haar buurvrouw een niet zo grote tengere man is en dacht daarom dat het de ex-vriend van de buurvrouw van nummer […] was. Ze kende de ex-vriend van haar buurvrouw. Ze zag hem iedere dag bij haar woning en wist dat hij een auto van het [merk] had. Ze dacht hem die dag te herkennen aan zijn postuur.
4.
Een man, genaamd [naam getuige], die op 15 december 2009 op het adres [adres] verbleef heeft die dag even na 9.00 uur, toen hij de woning van zijn zus verliet, een man op straat zien staan, die hij van gezicht kent en die familie is van zijn vriendin. Die man stond tegen het flatgebouw dat is gelegen naast het flatgebouw waarin zich de woning van zijn zus bevindt. De man was ongeveer 1.70 meter lang en had een slank postuur. De man had een zwarte gebreide muts op en droeg een zwarte jas, driekwart lang. [naam getuige] had de indruk dat de man aan het wachten was. Toen hij verder liep kwam hij in de buurt van de school een vrouw tegen. Hij kende die vrouw omdat hij haar vroeger – die zomer nog - altijd samen zag met de man die hij even daarvoor bij het andere flatgebouw had zien staan. Hij had hen ook wel eens samen op een feest bij de familie van zijn vriendin gezien. De vrouw woont in hetzelfde flatgebouw als zijn zus, in een huis met een tuin. Hij weet dat de man een groene [auto] heeft en hij zag die man en die vrouw en kinderen er altijd in rijden.
5.
Tijdens het hiervoor aangehaalde telefoongesprek dat [naam slachtoffer] op 15 december 2009 omstreeks uiterlijk 9.10 uur met [naam getuige] heeft gevoerd heeft [naam slachtoffer] tegen [naam getuige] gezegd dat zij de kinderen naar school had gebracht. Voorts vertelde zij dat ze bang was omdat de hombre, met wie zij, zoals [naam getuige] wist, haar ex-vriend [verdachte] bedoelde, weer in de buurt was. Hij liep rond haar woning. Hij had ook aangebeld en daar had [naam slachtoffer] niet op gereageerd. [naam getuige] had de indruk dat [naam slachtoffer] zich in haar woning bevond tijdens het telefoongesprek.
6.
De verdachte is op 15 december 2009 omstreeks 9.20.40 uur met zijn auto, een groene [auto], gesignaleerd bij het begin van de Beneluxtunnel te [plaatsnaam], komend uit de zuidelijke richting, rijdend in noordelijke richting. De verdachte heeft over zijn aanwezigheid aldaar tot aan de terechtzitting op 23 september 2010 geen verklaring willen afleggen; hij heeft zich op dit punt steeds beroepen op zijn zwijgrecht. De verklaring die de verdachte op de terechtzitting van 23 september 2010 heeft afgelegd houdt in dat hij op 15 december 2009 vanaf zijn woning [adres], via de Beneluxtunnel, op weg was naar zijn vroegere werkgever te [plaatsnaam], zonder dat hij daarvoor een afspraak had gemaakt. Omdat hij in de Beneluxtunnel merkte dat er te weinig benzine in zijn auto zat en hij ook geen portemonnee bij zich had, heeft hij zijn weg richting [plaatsnaam] niet vervolgd maar is hij teruggereden naar huis. Nadat hij thuis zijn portemonnee had gepakt is hij gaan tanken bij het Esso tankstation [straatnaam] te [plaatsnaam]. Hij heeft verklaard de kosten van de getankte benzine te hebben betaald met gebruikmaking van zijn pinpas. Deze pinbetaling blijkt echter niet uit de afschriften van de bankrekening van de verdachte. Deze afschriften vermelden op 15 december 2009 uitsluitend twee andere mutaties: een betaling bij Bas van der Heijden van euro 6,59 om 10.13 uur en een geldopname bij de ING [plaatsnaam] van euro 100,--. Daar komt bij dat de verdachte over het moment waarop hij op 15 december 2009 heeft getankt wisselend heeft verklaard. Aanvankelijk heeft hij verklaard dat hij onmiddellijk nadat hij thuis zijn portemonnee had gepakt benzine is gaan tanken. Nadat de verdachte was geconfronteerd met het feit dat dit niet klopt met de route en tijdlijn die is samengesteld aan de hand van de door de politie verzamelde Vialis-gegevens, tussen Beneluxtunnel en het tijdstip van de betaling bij Bas van der [adres] te [plaatsnaam], heeft de verdachte verklaard dat hij, nadat hij zijn portemonnee thuis had opgehaald, mogelijk eerst naar Bas van der Heijden aan het [adres] is gereden en pas daarna benzine heeft getankt. Gelet op het feit dat het [adres], bezien vanuit de woning van de verdachte, veel verder weg ligt dan het tankstation aan de [adres] waar hij zou hebben getankt, en veel verder dan diverse supermarkten vlakbij verdachtes woning, verdraagt deze lezing zich niet met het feit dat de verdachte naar zijn zeggen nog maar weinig benzine in zijn auto had. Voorts betreft de route die verdachte zou hebben genomen van zijn huis [adres] naar [plaatsnaam] – langs de zuidkant van [plaatsnaam] – een zeer onlogische route, want het is zeker niet de kortste of snelste route. Gelet op dit alles wordt aan de verklaring die verdachte geeft voor zijn aanwezigheid in de Beneluxtunnel in de ochtend van 15 december 2009, rijdend van zuidelijke naar noordelijke richting, geen geloof gehecht.
De politie heeft op 5 januari 2009 onderzocht hoeveel de reistijd per auto bedraagt vanuit de woning van [naam slachtoffer] aan de [adres] tot aan de Beneluxtunnel. Daarbij zijn 4 verschillende routes gereden. De reistijd tot aan het moment dat de Beneluxtunnel werd ingereden bedroeg respectievelijk 7 minuten en 46 seconden, 8 minuten en 27 seconden, 8 minuten en 5 seconden en 7 minuten en 36 seconden. De reistijd tot aan het moment dat de Beneluxtunnel werd uitgereden bedroeg respectievelijk 8 minuten en 20 seconden, 8 minuten en 58 seconden, 8 minuten en 41 seconden en 8 minuten en 8 seconden. Bij deze onderzoeken heeft de politie zich steeds aan de maximaal toegestane snelheid en aan de ter plaatse geldende verkeersregels gehouden.
Bij een op 28 december 2009 uitgevoerd onderzoek naar de reistijd tussen de woning van [naam slachtoffer] en de Beneluxtunnel is een van de routes twee keer gereden, een maal werd gereden op een manier die paste in het op dat moment passende verkeersbeeld, de tweede maal werd er geen aanpassing gedaan aan het verkeersbeeld. De gemeten tijdsduur bedroeg in het eerste geval tot aan het moment dat de Beneluxtunnel werd ingereden: 7 minuten en 37 seconden en tot aan het moment dat de Beneluxtunnel werd uitgereden: 8 minuten en 10 seconden.
De gemeten tijdsduur bedroeg in het tweede geval tot aan het moment dat de Beneluxtunnel werd ingereden: 5 minuten en 4 seconden en tot aan het moment dat de Beneluxtunnel werd uitgereden: 5 minuten en 31 seconden.
Op grond van het tijdstip dat de verdachte met zijn auto in de Beneluxtunnel reed, bezien in samenhang met de berekende reistijd tussen de Beneluxtunnel en de woning van [naam slachtoffer], wordt vastgesteld dat de verdachte op 15 december 2009 in ieder geval tot ongeveer 9.12 uur maar mogelijk zelfs later in of in de nabijheid van de woning van [naam slachtoffer] kan zijn geweest.
De raadsman heeft aangevoerd dat vorenstaande gegevens juist ontlastend voor de verdachte zijn, aangezien de tijdsduur tussen enerzijds de aanvang van het telefoongesprek tussen [naam slachtoffer] en [naam getuige] en anderzijds het moment waarop de verdachte in de Beneluxtunnel is gesignaleerd slechts 10 minuten bedraagt. De raadsman schat - bij gebreke van betrouwbare gegevens daarover in het dossier - dat het telefoongesprek tussen [naam slachtoffer] en [naam getuige], gelet op wat zij hebben besproken, ongeveer 5 minuten zal hebben geduurd. Indien tevens in aanmerking wordt genomen dat de reistijd tussen de Beneluxtunnel en de woning van [naam slachtoffer] volgens het onderzoek van de politie minimaal 7 minuten bedraagt, kan de verdachte, nog steeds volgens de raadsman, niet bij de woning van [naam slachtoffer] zijn geweest tijdens en na het telefoongesprek dat zij met [naam getuige] voerde.
Dit verweer wordt verworpen nu het op een aantal punten feitelijke grondslag mist.
In de eerste plaats gaat het verweer er van uit dat het telefoongesprek met [naam getuige] 5 minuten heeft geduurd, terwijl daarvoor geen steun is te vinden in het dossier. Uit wat er volgens [naam getuige] tijdens het gesprek is gezegd kan die tijdsduur niet worden afgeleid. Evenmin kan de tijdsduur worden aangenomen op grond van de schatting van [naam getuige] van de duur van het gesprek. Hoewel [naam getuige] aanvankelijk heeft verklaard dat het gesprek met [naam slachtoffer] ongeveer 10 minuten heeft geduurd, is zij daar later op teruggekomen en heeft de tijdsduur toen op 1 minuut geschat. Bovendien heeft het gesprek volgens de gegevens van de provider van de telefoon van [naam slachtoffer] slechts hooguit enkele seconden geduurd.
Voorts miskent het verweer dat volgens het onderzoek van de politie de reistijd tussen de Beneluxtunnel en de woning van [naam slachtoffer] ook slechts ongeveer 5 minuten kan hebben bedragen.
Tevens is buiten beschouwing gelaten dat het telefoongesprek tussen [naam slachtoffer] en [naam getuige] uiterlijk omstreeks 9.10 uur en derhalve ook eerder dan dat tijdstip kan zijn aangevangen.
7.
De verdachte is op 15 december 2009 omstreeks 10.11.07 uur het filiaal van Bas van der [adres] te [plaatsnaam] binnengegaan. Hij heeft daar bier gekocht dat was verpakt in een kartonnen verpakking. De kassabon vermeldt dat het bier, dat 6,50 euro kostte, elektronisch is betaald en dat het tijdstip van de betaling was om 10.12.09 uur. De verdachte droeg tijdens zijn bezoek aan Bas van der Heijden een donkerkleurige broek en een donkerkleurige driekwart jas. Op zijn hoofd had hij een zwarte muts met aan de voorzijde een wit embleem van Calvin Klein, bestaande uit een kleine letter c en een grote letter K met tamelijk forse schreef. Dit embleem op de muts van de verdachte ondersteunt de hiervoor onder 2 aangehaalde verklaring van [naam getuige] dat de door haar gesignaleerde man die zij meende te herkennen als de verdachte, een zwarte muts droeg onder een zwarte capuchon, met op de muts witte letters of witte blokjes.
8.
De verdachte heeft zich na thuiskomst van de winkel van Bas van der Heijden omgekleed. Hij heeft de donkere kleding die hij droeg omgewisseld voor witte kleding en was vanaf dat moment helemaal gekleed in het wit. Tijdens zijn eerste verhoor door de politie op 17 december 2009, aanvang 15.20 uur, heeft de verdachte op de vraag wat hij die dag voor kleding en schoenen droeg uitsluitend gezegd dat hij op 15 december 2009 geheel witte kleding en witte schoenen heeft gedragen. Niet wetend dat op camerabeelden die op 15 december 2009 zijn gemaakt in de door hem bezochte winkel van Bas van der Heijden [adres] te zien was dat hij eerder die dag donkere kleding droeg, heeft hij niet over die donkere kleding gesproken. De verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat hij heeft verzwegen dat hij op 15 december 2009 aanvankelijk donkere kleding droeg en daarna van kleding is gewisseld.
9.
Bij de doorzoeking van de woning van de verdachte op 16 december 2009, aanvang omstreeks 3.20 uur, werden op of in de nabijheid van de radiator in de woonkamer onder andere aangetroffen de donkerkleurige spijkerbroek, zwarte trui en zwarte wollen muts met het Calvin Klein embleem, die de verdachte op de ochtend van 15 december 2009 droeg. Deze kledingstukken waren op het moment van aantreffen nog vochtig. De verdachte heeft deze kleding na zijn bezoek aan de winkel van Bas van der Heijden thuis uitgetrokken en gewassen. De verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat hij toen van kleding is gewisseld. Er zouden modderspatten op zijn broek hebben gezeten, maar dat verdraagt zich moeilijk met het feit dat uit de eigen verklaring van de verdachte volgt dat zijn bezigheden op de ochtend van 15 december 2009, voorafgaande aan het moment dat hij zich omkleedde, eigenlijk uitsluitend hebben bestaan uit autorijden en een supermarkt bezoeken. Bovendien valt niet goed te begrijpen waarom de verdachte vanwege modderspatten op zijn broek zijn hele outfit in de was heeft gedaan.
10.
Bij de doorzoeking van de woning van de verdachte is op het balkon de kartonnen verpakking aangetroffen van het bier dat verdachte op 15 december 2009 in de winkel van Bas van der Heijden kocht.
Het handvat van deze kartonnen verpakking is onderzocht op de aanwezigheid van schotresten. De binnenzijde van het handvat is daartoe bemonsterd met gebruikmaking van een schiethandenset. Het NFI heeft deze schiethandenset onderzocht en daarop schotrestdeeltjes of deeltjes die overeenkomsten vertonen met die van schotrestdeeltjes aangetroffen. Het NFI heeft geconcludeerd dat het onderzoek een vrijwel zekere (zijnde de hoogste gradatie uit de waarschijnlijkheidstrap) relatie heeft aangetoond tussen de bemonsteringen en een schietproces.
11.
De Mitsubishi personenauto van de verdachte, die op 16 december 2009 in beslag is genomen en welke auto volgens de verklaring van de verdachte uitsluitend bij hem in gebruik was, is eveneens onderzocht op de aanwezigheid van schotresten. Daartoe zijn verschillende plaatsen aan de binnenzijde van de auto bemonsterd. LGC Forensics heeft deze monsters onderzocht en op het stuur, de vergrendeling van de veiligheidsgordel, de handgreep van de deur links, de vergrendelknop van de deur links, de voorzijde van de klep van het dashboardkastje en de handel van de handrem schotrestdeeltjes aangetroffen. De conclusie van LGC Forensics luidt dat de schotrestdeeltjes die in de Mitsubishi zijn aangetroffen een gemiddeld, grenzend aan hoog, aantal betreffen. Een dergelijke hoeveelheid schotrestdeeltjes kan worden verklaard doordat deze zijn overgebracht door iemand die recent met een vuurwapen heeft geschoten of een wapen dat munitie verbruikt of andere items die ernstig besmet zijn met schotrestdeeltjes heeft gehanteerd. De aanwezigheid van de getroffen hoeveelheid schotrestdeeltjes wordt niet verwacht in een auto zonder associatie met het gebruik van vuurwapens.
12.
De verdachte heeft op 15 december 2009 omstreeks 10.30 uur met zijn auto zijn neef [naam getuige] opgehaald en is later rond 11.00 uur samen met [naam getuige] naar diens woning gegaan op [plaatsnaam], waar hij ook de vrouw van [naam getuige] heeft ontmoet. Toen de verdachte [naam getuige] had opgehaald zei hij al vrij snel nadat ze waren weggereden dat hij zijn auto aan [naam getuige] wilde geven. In de buurt van een postkantoor stelde de verdachte voor om te stoppen om de auto meteen op naam van [naam getuige] te laten zetten. [naam getuige] wilde dit niet, waarna de verdachte tegen hem zei: ‘’Als we het nu niet doen is het misschien te laat”.
Deze mededelingen van de verdachte aan zijn neef [naam getuige] worden aldus begrepen dat de verdachte er kennelijk rekening mee hield dat hij mogelijk zelf niet zo lang meer gebruik kon maken van zijn auto, wat het geval zou kunnen zijn bij een arrestatie door de politie.
Toen de verdachte bij [naam getuige] thuis was heeft hij aan [naam getuige] vrouw gevraagd of zij misschien zwarte kleding had. Toen zij aan hem vroeg waarom hij dat wilde weten heeft de verdachte gezegd:’’ Nou, voor als je naar aan begrafenis zou moeten.’’
Deze mededelingen van de verdachte worden aldus begrepen dat de verdachte er die dag kennelijk rekening mee hield dat er iemand in hun naaste omgeving was overleden of zou overlijden.
13.
De afgevuurde munitie(delen) die zijn aangetroffen in het lichaam van [naam slachtoffer] en in de zitbank en de vloerbedekking in haar woning zijn onderzocht en vergeleken met de munitie die op 29 september 2009 is aangetroffen in de auto van de verdachte.
De munitie die is aangetroffen in de auto van de verdachte betreft 10 kogelpatronen voorzien van zogenaamde wadcutterkogels, vervaardigd van lood, en 9 kogelpatronen voorzien van zogenaamde rondneuskogels, eveneens vervaardigd van lood. Deze 19 kogelpatronen zijn alle van het kaliber .38 special.
Het NFI heeft vastgesteld dat de kogel die is aangetroffen in het lichaam van [naam slachtoffer] van het type wadcutter is, vermoedelijk van het kaliber .38 special. De kogels die zijn aangetroffen in de zitbank en de vloerbedekking in de woning van [naam slachtoffer] zijn zogenaamde rondneuskogels, vermoedelijk eveneens van het kaliber .38 special.
Door het NFI is de vraag onderzocht of de kogel uit de borst van [naam slachtoffer] en de kogels uit de zitbank en de vloerbedekking afkomstig zijn uit de munitievoorraad waartoe de patronen behoren die zijn aangetroffen in de auto van de verdachte (hypothese 1a) dan wel afkomstig zijn uit een willekeurige andere munitievoorraad binnen een gedefinieerde populatie (hypothese 2a).
Daartoe zijn allereerst de uiterlijke kenmerken van de projectielen vergeleken. Daarbij is vastgesteld dat de uiterlijke kenmerken van de kogel die is aangetroffen in de borst van [naam slachtoffer] overeenkomen met die van de kogels in de 10 kogelpatronen (wadcutter) die in de auto van de verdachte zijn aangetroffen. Voorts is vastgesteld dat de uiterlijke kenmerken van de kogels die zijn aangetroffen in de zitbank en de vloerbedekking in de woning van [naam slachtoffer] overeenkomen met de 9 kogelpatronen (rondneus) die in de auto van de verdachte lagen.
Voorts is een zogenaamd populatieonderzoek naar de munitie ingesteld. Hierbij zijn 1425 patronen, afkomstig van inbeslagnemingen van bezitters van illegale munitie in de regio [plaatsnaam] gedurende de periode van 1 september 2009 tot en met 1 april 2010, afkomstig uit circa 85 partijen, onderzocht. Geen van de circa 85 partijen bevatte patronen met de uiterlijke kenmerken van de kogelpatronen die in de auto van de verdachte zijn aangetroffen. Hieruit is door het NFI met een betrouwbaarheid van 95 % afgeleid dat de beide patroontypen die in de auto van de verdachte zijn aangetroffen elk tussen de 0 en circa 5 % van de relevante populatie patronen deel uitmaken. Het werkelijk percentage is volgens het NFI vermoedelijk echter veel lager dan de genoemde bovengrens van 5 %.
Met betrekking tot het munitieonderzoek luidt de conclusie van het NFI daarom dat de bevindingen van dit onderzoek waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1a juist is dan wanneer hypothese 2a juist is.
Tevens is door het NFI een chemisch onderzoek gedaan waarbij het lood van de verschillende munitiedelen onderling is vergeleken. De conclusie van het NFI luidt dat de bevindingen van het chemisch onderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer de drie projectielen afkomstig zijn uit de munitievoorraad waartoe twee specifieke kogelpatronen uit de in verdachtes auto in beslag genomen voorraad behoren, dan wanneer ze afkomstig zijn van een willekeurige andere munitievoorraad met de kenmerken “kaliber .38 special, wandcutter [merk] ” of “kaliber .38 special, rondneus, herladen”.
Het chemisch onderzoek kan volgens het NFI worden gezien als een verfijning van het munitieonderzoek. Het chemisch onderzoek versterkt zodoende het munitieonderzoek. Het NFI concludeert daarom dat de gezamenlijke bevindingen van het munitieonderzoek en het chemisch onderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer de hiervoor vermelde hypothese 1a juist is dan wanneer hypothese 2a juist is. Deze
waarschijnlijkheidsconclusie is de hoogste graad van waarschijnlijkheid in de op dit punt door het NFI gebruikte conclusiereeks.
Door het NFI is voorts de vraag onderzocht of de kogels die in het lichaam en de woning van [naam slachtoffer] zijn aangetroffen uit een en dezelfde loop komen (hypothese 1) of uit meerdere lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken (hypothese 2) Met betrekking tot dit onderzoek luidt de conclusie van het NFI dat de bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
14.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, staat buiten iedere redelijke twijfel vast dat de verdachte op 15 december 2009 bij de woning van [naam slachtoffer] was en vervolgens in die woning met een vuurwapen op haar heeft geschoten. De omstandigheid dat niet kan worden vastgesteld hoe de verdachte de woning van [naam slachtoffer] is binnengekomen doet hieraan niet af.
Voorbedachte rade
De verdachte heeft, voordat hij op [naam slachtoffer] schoot, haar in de nabijheid van haar woning opgewacht. Hij was die dag al vroeg in de ochtend in de buurt van de woning. Hij had zijn vuurwapen bij zich toen hij naar de woning ging.
In de periode voorafgaande aan 15 december 2009 heeft de verdachte diverse malen gedreigd [naam slachtoffer] te zullen doodschieten. Zij heeft ook diverse aangiftes gedaan van stalking en bedreiging. Uit het dagboek van [naam slachtoffer] blijkt dat zij de angst had dat de verdachte die bedreigingen in daden zou omzetten.
De verdachte kon niet kon accepteren dat [naam slachtoffer] de relatie met hem had beëindigd en hij daardoor niet meer met haar en de kinderen in gezinsverband kon samenwonen. De periode onmiddellijk voorafgaand aan 15 december 2009 kende in dit opzicht voor de verdachte emotionele momenten.
Er zijn in de woning van [naam slachtoffer] geen sporen van een worsteling of afweerletsel aangetroffen.
Op grond van deze feiten en omstandigheden wordt bewezen geacht dat het schieten op [naam slachtoffer] niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling van de verdachte maar van een tevoren genomen besluit, waarbij voor hem de gelegenheid heeft bestaan om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1.
poging tot moord
2.
belaging
3.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft met een vuurwapen meerdere schoten gelost op zijn ex-partner. Dit vond plaats in de eigen woning van het slachtoffer. De verdachte heeft het slachtoffer, nadat hij haar had beschoten en zij zwaargewond was geraakt, hulpeloos in de woning achtergelaten waar zij pas na ongeveer 10 uur is aangetroffen. De problematische relatie van de verdachte met het slachtoffer was enkele maanden eerder definitief beëindigd. Ondanks de beëindiging van de relatie, en het feit dat het slachtoffer met haar drie kinderen in haar eigen woning, gelegen in een geheel andere wijk en op flinke afstand van verdachte woonde, bleef de verdachte haar maandenlang terroriseren, bedreigen en achtervolgen en viel hij ook anderen uit haar omgeving lastig, zoals haar familieleden en haar collega’s. Niet lang nadat het slachtoffer tegen de verdachte aangifte van bedreiging en stalking had gedaan vond het schietincident in de woning van het slachtoffer plaats. Het slachtoffer is daarbij zowel in het hoofd als in de borst getroffen. Dat het slachtoffer in leven is gebleven mag een wonder worden genoemd. Een volledig fysiek herstel lijkt echter uitgesloten. Eén van de kogels kon operatief niet verwijderd worden uit haar hoofd en het slachtoffer is op dit moment nog steeds opgenomen in een verzorgingstehuis. Haar drie kinderen wonen bij hun opa en oma. Zij zullen allen levenslang de psychische nadelige gevolgen van de opgelopen trauma's ondervinden. Een van de gevolgen is dat het slachtoffer nog slechts gebrekkig kan praten met haar familie en kinderen. De dingen die voor een gezond persoon normaal zijn en tot de dingen van alle dag behoren zijn haar afgenomen. Zij werkte, zij studeerde en zij had toekomstplannen voor haar en voor haar gezin. De verdachte heeft haar alle onafhankelijkheid en zelfstandigheid ontnomen. Bovendien heeft de verdachte ook zijn kinderen een onbezorgde jeugd en een vitale moeder afgenomen en heeft hij door zijn handelen de geborgenheid van een gezinsleven weggevaagd. Ook voor de naaste familieleden van het slachtoffer moet wat er is gebeurd een erg schokkende en zeer traumatische ervaring zijn. Dit soort feiten veroorzaakt tevens gevoelens van diepe geschoktheid en onveiligheid in de maatschappij.
Door dr. D.J. Vinkers, psychiater en gerechtelijk deskundige, en door drs. Zwegers, GZ-psycholoog, is over de verdachte gerapporteerd op respectievelijk 2 maart 2010 en 5 maart 2010. Beide deskundigen komen tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van lichte zwakzinnigheid en afhankelijke persoonlijkheidstrekken. Er is bij de verdachte nauwelijks autonomie tot ontwikkeling gekomen en er bestaat een zeer hoge onvolwassen steunbehoefte. De persoonlijkheidsstructuur wordt verder gekenmerkt door enig narcisme. De deskundigen hebben vanwege de ontkennende houding van de verdachte zich geen oordeel kunnen vormen omtrent de toerekenbaarheid van het ten laste gelegde aan verdachte. De rechtbank houdt het er daarom voor dat de feiten de verdachte volledig kunnen worden toegerekend.
Voorts is kennis genomen van een reclasseringsrapport omtrent de verdachte d.d. 14 april 2010. Hierin wordt onder andere vermeld dat de verdachte voornamelijk gefixeerd lijkt te zijn op zichzelf en niet zozeer op zijn omgeving. Hij lijkt zich niet te kunnen inleven in zijn kinderen of het slachtoffer. De conclusie van de reclassering is dat de verdachte een ander beeld van zichzelf heeft dan het beeld dat anderen van hem hebben. Door de ontkennende houding van de verdachte is geen inschatting van het recidiverisico mogelijk.
Alles afwegend dient op deze zeer ernstige feiten gereageerd te worden met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Daarbij wordt in de toedracht van de gepleegde feiten, de aard en de ernst van deze feiten, de persoon van de verdachte en zijn proceshouding aanleiding gezien om aan de verdachte een substantieel hogere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
[naam slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd door middel van een tweetal voegingsformulieren:
a) ter zake van feit 1 vordert de benadeelde partij vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 5.395,10 en immateriële schade tot een bedrag van € 55.000,00.
b) ter zake van feit 2 vordert de benadeelde partij vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 1.325,54.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid en gelet op algemene ervaringsregels worden vastgesteld op een bedrag van € 55.000,00. De vordering is in zoverre daarom toewijsbaar.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten ook rechtstreeks materiële schade is toegebracht de verdachte de hoogte van de gevorderde schadevergoeding niet heeft weersproken en de vordering op de wet is gebaseerd, zal deze worden toegewezen tot een bedrag van
€ 5.395,10 voor feit 1 en tot een bedrag van € 1.186,19 aan misgelopen salaris voor feit 2.
Over de toe te wijzen bedragen is de verdachte, zoals gevorderd, de wettelijke rente verschuldigd, wat betreft de toe te wijzen bedragen ter zake van feit 1 (€ 55.000,= en
€ 5.395,=) vanaf de dag waarop dit feit is gepleegd, te weten 15 december 2009 en wat betreft het toe te wijzen bedrag ter zake van feit (€1.186,19) vanaf de dag waarop verdachte is geconfronteerd met de aangifte ter zake van dit feit, te weten 2 december 2009.
Met betrekking tot de ter zake van tot feit 2 gevorderde - kosten register geboorte akte en kosten register GBA - is onvoldoende duidelijk geworden in welke relatie deze kosten staan tot dat feit. Het gevorderde bedrag voor kosten van rechtsbijstand is evenmin genoegzaam onderbouwd, zodat deze onderdelen van de vordering als niet van zo eenvoudige aard moeten worden aangemerkt dat zij zich lenen voor een behandeling in dit strafgeding.
De benadeelde partij zal in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard. Deze onderdelen van de vordering kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vorderingen van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 285, 285b en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 15 (vijftien) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer] toe tot een bedrag van € 61.581,29 (zegge: éénenzestigduizendvijfhonderdéénentachtig euro en negenentwintig eurocent) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan [naam slachtoffer] te betalen;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 december 2009 tot 15 december 2009 over een bedrag van € 1.186,19 en vanaf 15 december 2009 over een bedrag van € 61.581,29, telkens tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 61.581,29 (zegge: éénenzestigduizendvijfhonderdéénentachtig euro en negenentwintig eurocent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 200 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. De Geus en Verweij, rechters,
in tegenwoordigheid van Nederlof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 november 2010.
Bijlage bij vonnis van 26 november 2010:
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 15 december 2009 te [plaatsnaam], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, met een vuurwapen een of meerdere kogel(s) heeft afgevuurd in en/of in de richting van de borst en/of het hoofd, althans het lichaam, van die [naam slachtoffer] zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
[Artikel 289/287 jo 45 Wetboek van Strafrecht]
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en), op of omstreeks 15 december 2009 te [plaatsnaam], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, met een vuurwapen een of meerdere kogel(s) heeft afgevuurd in de richting van de borst, althans het lichaam, van die [naam slachtoffer] en/of (meermalen) met een scherp en/of puntig voorwerp in de borst, althans het lichaam, van die [naam slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid, welk feit hij, verdachte in of omstreeks de periode van 01 november 2009 tot en met 15 december 2009 te [plaatsnaam] en/of [plaatsnaam], in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen;
[Artikel 289/287 jo 45 jo 47 lid 1 sub 2 Wetboek van Strafrecht]
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven perso(o)n (en), op of omstreeks 15 december 2009 te [plaatsnaam], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, (meermalen) met een vuurwapen een of meerdere kogel(s) heeft/hebben afgevuurd in de richting van de borst, althans het lichaam, van die [naam slachtoffer] en/of met een scherp en/of puntig voorwerp in de borst, althans het lichaam, van die [naam slachtoffer] heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in de periode van 01 november 2009 tot en met 15 december 2009 te [plaatsnaam] en/of [plaatsnaam], althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest;
[Artikel 289/287 jo 45 jo 48 Wetboek van Strafrecht]
2.
hij in of omstreeks de periode van 06 juni 2009 tot en met 15 december 2009 te [plaatsnaam] en/of [plaatsnaam], in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [naam slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [naam slachtoffer], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte,
- (meermalen) die [naam slachtoffer] achtervolgd naar haar woning en/of werkplek en/of
school en/of het huis van haar ouders en/of de school van de kinderen van
die [naam slachtoffer] en/of
- (meermalen) voor de woning en/of werkplek en/of school van die [naam slachtoffer]
en/of het huis van haar ouders en/of de school van de kinderen van die
[naam slachtoffer] gestaan en/of
- (meermalen) een of meer collega('s) van die [naam slachtoffer] ondervraagd en/of
vragen gesteld over die [naam slachtoffer] en/of
- (meermalen) die [naam slachtoffer] en/of de ouders van die [naam slachtoffer] gebeld en/of
- (meermalen) de kinderen van die [naam slachtoffer] en/of de oppas van die kinderen in
de gaten gehouden en/of begluurd en/of
- (meermalen) die [naam slachtoffer] en/of de ouders van die [naam slachtoffer] bedreigd en/of
- in oktober en/of november 2009 een of meerdere e-mailberichten verzonden
naar die [naam slachtoffer] en/of
- op 28 september 2009 die [naam slachtoffer] gevolgd naar haar werkplek en/of naar het
huis van de ouders van die [naam slachtoffer] en/of die [naam slachtoffer] woordelijk met een
vuurwapen bedreigd en/of die [naam slachtoffer] een vuurwapen getoond en/of
- op 1 oktober 2009 die [naam slachtoffer] (telefonisch) medegedeeld: "Ik zoek je op
bij je werk, bij je huis en bij de metro, ik laat je echt niet meer met
rust", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- op 9 oktober 2009 die [naam slachtoffer] opgewacht bij metrostation [plaatsnaam] en/of
die [naam slachtoffer] aangesproken en/of gezegd dat hij, verdachte, van die [naam slachtoffer]
houdt en/of dat die [naam slachtoffer] de kinderen laat lijden door de relatie met
hem, verdachte, te verbreken en/of
- op 12 oktober 2009 de moeder van die [naam slachtoffer] opgebeld en/of aangegeven dat
hij, verdachte, een vuurwapen had en/of dat hij, verdachte, de ouders en/of
broers van die [naam slachtoffer] en/of die [naam slachtoffer] zou doodschieten en/of
- op 14 oktober 2009 die [naam slachtoffer] en/of een collega van die [naam slachtoffer]
uitgescholden en/of de/een telefoon van die [naam slachtoffer] afgepakt en/of
- op 15 oktober 2009 (in het bijzijn van de kinderen van die [naam slachtoffer]) een
broer van die [naam slachtoffer] geschopt;
[Artikel 285b Wetboek van Strafrecht]
3.
hij op of omstreeks 12 oktober 2009 te [plaatsnaam] [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam slachtoffer]dreigend de woorden toegevoegd:
"Ik schiet jullie dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking;
[Artikel 285 Wetboek van Strafrecht]