ECLI:NL:RBROT:2010:BO7252

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
340265 / HA ZA 09-2864
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid van een professionele bewaarder voor onverzekerd bewaren van sieraden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 november 2010 uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van een bestuurder van een professionele bewaarder voor de diefstal van sieraden. De eiser, die zijn sieraden in pand had gegeven aan [bedrijf 1], stelde dat de gedaagde, als bestuurder van [bedrijf 1], een ernstig persoonlijk verwijt treft voor het onverzekerd bewaren van de sieraden. De rechtbank overwoog dat de gedaagde feitelijk de leiding had over [bedrijf 1] na een overval in 2003, waarbij de bedrijfsleider om het leven kwam. De eiser betoogde dat de gedaagde de sieraden zonder adequate beveiliging had overgebracht naar haar taxatiebureau en dat zij nalatig was in het afsluiten van een verzekering voor de sieraden na de overval.

De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet persoonlijk aansprakelijk was voor de wijze waarop de sieraden in het taxatiebureau werden bewaard, omdat er voldoende beveiligingsmaatregelen waren getroffen. Echter, de beslissing om de sieraden na 2003 niet meer te verzekeren, werd als ernstig verwijtbaar beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld door geen verzekering af te sluiten, wat leidde tot aansprakelijkheid voor de schade die de eiser had geleden door de diefstal van de sieraden.

De rechtbank gaf de eiser de gelegenheid om een nadere conclusie te nemen over de hoogte van de vordering, waarbij ook rekening gehouden moest worden met eerdere betalingen door de gedaagde aan de eiser. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank de partijen uitnodigde om hun standpunten verder toe te lichten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 340265 / HA ZA 09-2864
Uitspraak: 24 november 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats 1],
eiser,
advocaat mr. P.A. Ellenbroek ,
- tegen -
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. A. Quispel.
Partijen blijven aangeduid als "[eiser]" respectievelijk "[gedaagde]".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 21 april 2010 met de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- conclusie na tussenvonnis aan de zijde van [eiser], met producties;
- antwoordconclusie met producties;
- akte uitlating producties.
2 De verdere beoordeling
2.1 In deze zaak gaat het om de vraag of [gedaagde] jegens [eiser] aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van de diefstal van zijn sieraden die hij in pand had gegeven aan [bedrijf 1] te [woonplaats 1] (hierna: [bedrijf 1]), waarvan [gedaagde] (indirect) bestuurder is. Bij tussenvonnis heeft de rechtbank beslist dat [gedaagde] ten aanzien van de sieraden van [eiser] heeft gehandeld in haar hoedanigheid van (indirect) bestuurder van [bedrijf 1]. De rechtbank heeft partijen gelegenheid gegeven zich uit te laten over de vraag of in dit geval sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde].
2.2 [eiser] heeft in zijn conclusie na tussenvonnis voorop gesteld dat [gedaagde] in de hier relevante periode (namelijk na de overval op het pand van [bedrijf 1] in 2003 en het bij die gelegenheid om het leven komen van de bedrijfsleider, tevens echtgenoot van [gedaagde]) feitelijk de leidinggevende is geweest van [bedrijf 1] en ook het beleid en de dagelijkse gang van zaken heeft bepaald. Voorts heeft [eiser] gewezen op de omstandigheid dat [gedaagde] ervoor heeft gekozen de sieraden over te brengen van het pand van [bedrijf 1] te [woonplaats 1] naar haar taxatiebureau in [woonplaats 2], zonder zorg te dragen voor een kluis om die sieraden in te bewaren. Ten slotte heeft [eiser] naar voren gebracht dat [gedaagde] de sieraden na de afwikkeling van [bedrijf 1] niet heeft verzekerd. In deze omstandigheden moet [gedaagde] in de visie van [eiser] een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt van de diefstal van de sieraden, zodat zij in haar hoedanigheid van bestuurder aansprakelijk is. [gedaagde] heeft dit betoog gemotiveerd bestreden.
2.3 Om persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap voor gedragingen van die vennootschap te kunnen aannemen moet die bestuurder van de gedragingen een persoonlijk verwijt gemaakt kunnen worden. Als al sprake is van een verwijt, dan hangt het van de concrete omstandigheden van het geval af of dat verwijt voldoende ernstig is om hem persoonlijk aansprakelijk te houden. Daarvan is in elk geval sprake als de bestuurder wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat de door hem bewerkstelligde handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.
2.4 Niet ter discussie staat dat [gedaagde] degene is geweest die zich feitelijk met de sieraden van [eiser] heeft bemoeid sinds de overval op [bedrijf 1] in 2003. [gedaagde] heeft er namens [bedrijf 1] voor gekozen de sieraden over te brengen naar het pand van haar taxatiebureau. Van die beslissing als zodanig kan [gedaagde] geen verwijt worden gemaakt, nu zij onbetwist heeft gesteld dat het pand van [bedrijf 1] werd ontruimd en verkocht en dus een ander onderkomen voor de sieraden moest worden gezocht. Het komt aan op de vraag op welke wijze [gedaagde] de sieraden vervolgens in het pand van haar taxatiebureau heeft bewaard. Vast staat dat zij aldaar niet over een kluis beschikte. Vast staat echter ook dat het taxatiebureau in ieder geval beveiligd was met rampalen, overvalknoppen, rolluiken en camera’s (zie onder 2.7 van het tussenvonnis). Gelet op die beveiligingsmaatregelen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat [gedaagde] persoonlijk een ernstig verwijt treft voor de wijze waarop de sieraden in het taxatiebureau werden bewaard. Het enkele feit dat het pand van [bedrijf 1] wel beschikte over een kluis (en de daarin opgeborgen sieraden van [eiser] bij de overval in 2003 gespaard zijn gebleven), is daarvoor onvoldoende. De rechtbank wijst erop dat gesteld noch gebleken is dat het pand van [bedrijf 1] behalve over een kluis ook nog beschikte over vergelijkbare beveiligingmaatregelen als waarover het taxatiebureau beschikte. Het lag op de weg van [eiser] (als de partij met de stelplicht) daartoe feiten te stellen, te meer nu [gedaagde] al ter comparitie had verklaard dat een kluis weinig zin heeft “als een overvaller een pistool op je hoofd zet en vraagt om de sleutel”.
2.5 Het tweede verwijt dat [eiser] [gedaagde] maakt is dat [bedrijf 1] de sieraden na 2003 niet meer heeft verzekerd. Dit verwijt treft wel doel. Naar het oordeel van de rechtbank mag van een professionele bewaarder van sieraden – en niet ter discussie staat dat [bedrijf 1] als zodanig moet worden beschouwd – verwacht worden zorg te dragen voor een deugdelijke verzekering tegen diefstal van de in bewaring gegeven sieraden, zodat langs die lijn in elk geval een voorziening zou zijn getroffen voor het geval de bewaarder als gevolg van diefstal niet zou kunnen voldoen aan zijn verplichting de sieraden terug te geven. Dat de overeenkomst tussen [eiser] en [bedrijf 1] niet met zoveel woorden spreekt van een verplichting van laatstgenoemde om een verzekering tegen schade door overvallen af te sluiten, doet hieraan niet af. Van haar beslissing de sieraden na 2003 niet meer te verzekeren kan [gedaagde] daarom een verwijt worden gemaakt. Dit verwijt is ernstig, omdat vastgesteld moet worden dat [gedaagde] welbewust tot deze beslissing is gekomen. Uit haar verklaring ter comparitie (en ook uit haar overige processtukken) blijkt immers dat zij wel heeft overwogen de verzekering na 2003 voort te zetten, maar daarvan vanwege de hoge kosten heeft afgezien. Daarbij komt nog dat voor [gedaagde] redelijkerwijs voorzienbaar moet zijn geweest dat [bedrijf 1] in voorkomend geval geen verhaal zou bieden voor eventuele schade door diefstal. Het bedrijf van [bedrijf 1] is immers – op de belening van [eiser] na – vanaf 2003 geheel afgewikkeld en feitelijk opgehouden te bestaan.
2.6 Het voorgaande betekent dat [gedaagde] een persoonlijk ernstig verwijt moet worden gemaakt van de beslissing om de sieraden van [eiser] na 2003 niet meer te verzekeren. De omstandigheid dat [eiser] wellicht ook een verwijt moet worden gemaakt van het niet tijdig aflossen van zijn lening, doet aan het verwijt aan het adres van [gedaagde] op zichzelf niet af. Dat zou wellicht anders zijn als zij [eiser] tevoren zou hebben gewezen op de beëindiging van de verzekering in geval van niet tijdige aflossing. Dat is echter gesteld noch gebleken. [gedaagde] heeft dus onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. Zij is aansprakelijk voor de schade.
2.7 Bij antwoordconclusie na tussenvonnis (onder 16) heeft [gedaagde] betoogd dat [bedrijf 1] op het moment van de diefstal van de sieraden van [eiser] niet langer verplicht was die sieraden terug te geven, omdat [eiser] nalatig was de lening af te lossen en [bedrijf 1] als gevolg daarvan bevoegd was de sieraden te verkopen. De rechtbank verwerpt dit betoog. Vast staat dat [bedrijf 1] de sieraden op het moment van de diefstal nog onder zich had. Aldus rustte op haar nog onverminderd de verplichting de sieraden terug te geven in het geval [eiser] tot voldoening van zijn verplichtingen overging. Dat [bedrijf 1] inmiddels de bevoegdheid had de verpande sieraden te verkopen (zie artikel 3:248 BW), staat aan die verplichting jegens [eiser] in geval van lossing niet in de weg.
2.8 Voorts heeft [gedaagde] betoogd (onder 29 e.v. van haar antwoordconclusie) dat [eiser] tot voor kort [bedrijf 1] niet in gebreke had gesteld. Daaruit leidt [gedaagde] af dat zij niet aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad. Ook dit betoog treft geen doel. De vordering jegens [gedaagde] strekt tot betaling van schadevergoeding wegens een door haar gepleegde onrechtmatige daad. Een ingebrekestelling is niet vereist. Dat [bedrijf 1] ten tijde van de aanvang van deze procedure mogelijk nog niet in verzuim verkeerde, staat los van de aansprakelijkheid van [gedaagde]. Overigens rijst de vraag of voor de eventuele schadeplichtigheid van [bedrijf 1] nodig is dat zij (in gebreke gesteld en dus) in verzuim is, gelet op de omstandigheid dat zij haar verbintenis tot teruggave van de sieraden op het moment van de diefstal niet meer kon nakomen (artikel 6:74 lid 2 BW).
2.9 Bij tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat [eiser] de hoogte van zijn vordering heeft gebaseerd op de waarde van de sieraden, dat [gedaagde] die waarde noch de omvang van de vordering heeft betwist en dat aldus de vordering toewijsbaar is in het geval geoordeeld moet worden dat [gedaagde] persoonlijk aansprakelijk is.
2.10 Bij antwoordconclusie heeft [gedaagde] (alsnog) verschillende stellingen ingenomen die betrekking hebben op de hoogte van de vordering:
1. [eiser] heeft eigen schuld aan de schade, nu [bedrijf 1] de sieraden alleen nog onder zich had omdat [eiser] nalatig was met zijn verplichting tot aflossing (onder 19);
2. [eiser] heeft zijn vordering gebaseerd op de nieuwwaarde van de sieraden, terwijl de (veel lagere) executiewaarde het uitgangspunt moet zijn (onder 32);
3. de schade van [eiser] is lager dan het gevorderde bedrag omdat hij al een bedrag van € 8.000,= van [gedaagde] heeft uitbetaald gekregen (sub 35), omdat een deel van de sieraden teruggevonden is bij een heler en aan [eiser] is teruggegeven (sub 36) en omdat [bedrijf 1] een vordering op [eiser] heeft ter zake renteverplichtingen (sub 37 e.v.).
2.11 Bij akte uitlating producties heeft [eiser] op deze stellingen gereageerd, maar hij heeft die reactie vooraf laten gaan door het standpunt dat de in 2.9 bedoelde beslissing van de rechtbank een eindbeslissing is waarop de rechtbank niet zou mogen terugkomen. Gelet op dit uitgangspunt kan niet worden uitgesloten dat [eiser] zich in zijn reactie op de in 2.10 bedoelde stellingen heeft beperkt.
2.12 De rechtbank ziet aanleiding [eiser] gelegenheid te geven een nadere conclusie te nemen. In deze conclusie kan [eiser], uitgaande van zijn standpunt dat de in 2.9 bedoelde beslissing een bindende eindbeslissing is, zijn visie geven op de mogelijkheid dat de rechtbank aanleiding ziet op die eindbeslissing terug te komen, zulks in het licht van de geldende rechtspraak op dit punt en (bijvoorbeeld) het gegeven dat de rechtbank bij de in 2.9 bedoelde beslissing geen rekening heeft gehouden met het vaststaande feit dat [gedaagde] al een bedrag van € 7.950,= aan [eiser] heeft betaald (zie het proces-verbaal van de comparitie van partijen). Voorts heeft [eiser] bij deze conclusie gelegenheid in te gaan op de in 2.10 bedoelde stellingen van [gedaagde] en zijn reactie in de akte uitlating producties desgewenst nader inhoud te geven. Vervolgens zal [gedaagde] gelegenheid krijgen bij antwoordconclusie te reageren, waarbij zij ook zal kunnen ingaan op de vraag of de in 2.9 bedoelde beslissing in haar visie heeft te gelden als een bindende eindbeslissing.
2.13 In afwachting van deze conclusies zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.
3 De beslissing
De rechtbank,
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 22 december 2010 voor het nemen van de conclusie na tussenvonnis als bedoeld in 2.12 door [eiser], waarna [gedaagde] kan reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling.
Uitgesproken in het openbaar.
1980/548