ECLI:NL:RBROT:2010:BO6779

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/3996, AWB 10/4000 en AWB 10/4004
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire ontslag van ambtenaar wegens plichtsverzuim bij indienen van Wob-verzoeken

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 november 2010 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een disciplinaire procedure tegen een ambtenaar van de gemeente Lansingerland. De verzoeker, werkzaam als secretaris van de bezwaarschriftencommissie, had Wob-verzoeken verzonden naar verschillende gemeenten, waarbij gebruik was gemaakt van gefingeerde namen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het versturen van deze verzoeken, zonder dat er een redelijk doel was gediend, ernstig plichtsverzuim opleverde. Dit plichtsverzuim had geleid tot een schending van het vertrouwen dat in een ambtenaar moet kunnen worden gesteld, vooral in juridische functies. De verzoeker had niet de nodige openheid van zaken gegeven over de redenen en context van de verzonden Wob-verzoeken, waardoor de gemeente Lansingerland niet in staat was om te beoordelen of er sprake was van malafide praktijken. De voorzieningenrechter concludeerde dat de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig was in verhouding tot de ernst van het plichtsverzuim. De verzoeken om voorlopige voorzieningen werden afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat de aard en ernst van het plichtsverzuim zodanig waren dat het ontslagbesluit naar verwachting in stand zou blijven. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nrs.: AWB 10/3996, AWB 10/4000 en AWB 10/4004
Uitspraak naar aanleiding van de verzoeken om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht
in de gedingen tussen
[…], wonende te Rotterdam, verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland, verweerder, gemachtigde mr. M.P.W. Steuten.
1 Ontstaan en loop van de procedures
Ten aanzien van procedure AWB 10/3996
1.1 Bij brief van 4 oktober 2010 heeft verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend in het kader van herstel van zijn dienstbetrekking.
Ten aanzien van procedure AWB 10/4000
1.2 Bij brief van 4 oktober 2010 heeft verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend met betrekking tot herstel van zijn salaris.
Ten aanzien van procedure AWB 10/4004
1.3 Bij besluit van 7 oktober 2010 heeft verweerder verzoeker disciplinair ontslagen.
1.4 Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 11 oktober 2010 bezwaar gemaakt.
1.5 Voorts heeft verzoeker bij brief van 11 oktober 2010 de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening het ontslagbesluit te schorsen.
Ten aanzien van de procedures gezamenlijk
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2010. Verzoeker is met kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens verweerder waren tevens aanwezig A.C. Kreumer en S. Hammer.
2 Overwegingen
2.1.1 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
2.1.2 In artikel 16:1:1, eerste lid, van de CAR/UWO is bepaald dat de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van de Ambtenarenwet, deswege disciplinair kan worden gestraft.
2.1.3 In artikel 16:1:1, tweede lid, van de CAR/UWO is bepaald dat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift omvat als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
2.1.4 In artikel 8:13 van de CAR/UWO is bepaald dat als disciplinaire straf aan de ambtenaar ongevraagd ontslag kan worden verleend.
Ten aanzien van procedure AWB 10/3996
2.2.1 Bij het indienen van onderhavig verzoek bij de rechtbank heeft verzoeker een afschrift van een brief van 4 oktober 2010 meegezonden, gericht aan de afdeling personeelszaken van de gemeente Lansingerland. In deze brief maakt verzoeker - onder meer - bezwaar tegen de omstandigheid dat zijn dienstbetrekking niet is hersteld.
2.2.2 Bij brief van 13 oktober 2010 heeft de rechtbank verzoeker gevraagd naar de connexiteit van zijn verzoek. Gevraagd is aan te geven of tegen het besluit van verweerder van 27 juli 2010 tot het verlenen van buitengewoon verlof bezwaar is gemaakt, dan wel dat verweerder is gevraagd om dit verlof in te trekken.
2.2.3 Verzoeker heeft geen antwoord gegeven op deze vragen. Bij brief van 18 oktober 2010 heeft hij enkel verzocht deze procedure om te zetten naar een verzoek om een voorlopige voorziening hangende het bezwaar tegen het inmiddels verleende strafontslag. Dat bezwaar is echter niet (mede) gericht tegen het besluit om verzoeker buitengewoon verlof te verlenen. Het verzoek is dus niet connex aan dat bezwaar
2.2.4 Dat leidt ertoe dat niet gebleken is dat onderhavig verzoek is ingediend hangende een tegen het verlofbesluit gericht bezwaarschrift. Voorzover de brief van 4 oktober 2010 als een bezwaarschrift moet worden gezien tegen het besluit van 27 juli 2010, is dit ingediend buiten de termijn van artikel 6:7 van de Awb. Voorzover moet worden aangenomen dat het bezwaar is gericht tegen het niet nemen van een besluit op een verzoek om terug te komen op het in rechte vaststaande besluit van 27 juli 2010, is niet gebleken dat verzoeker een dergelijk verzoek heeft ingediend.
2.2.5 Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt om die reden afgewezen.
Ten aanzien van procedure AWB 10/4000
2.3.1 Bij het indienen van onderhavig verzoek bij de rechtbank heeft verzoeker een afschrift van een brief van 4 oktober 2010 meegezonden, gericht aan de afdeling personeelszaken van de gemeente Lansingerland. In deze brief maakt verzoeker - onder meer - bezwaar tegen de omstandigheid dat een deel van zijn salaris is ingehouden. Bijgevoegd zijn twee salarisspecificaties over de maanden augustus en september 2010. Op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep kan een salarisspecificatie, in het geval dat daarin een wijziging is ten opzichte van voorgaande specificaties, als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb worden gezien, waartegen bezwaar kan worden gemaakt. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de maand september de post ‘bereikbaarheidstoelage’ niet voorkomt, in tegenstelling tot de maand augustus. In zoverre kan het bezwaar van 4 oktober 2010 ontvankelijk worden geacht. Evenwel is niet gebleken dat verzoeker bij de beoordeling van dit verzoek een spoedeisend belang heeft. Het netto salaris is met een bedrag van € 69,= verminderd, waarmee niet aannemelijk is geworden dat dit een zodanig spoedeisend belang oplevert dat het verzoek inhoudelijk dient te worden beoordeeld. Voorts is ter zitting namens verweerder verklaard dat de inhouding van de piketvergoeding op een vergissing berust en zal worden gecorrigeerd.
2.3.2 Gelet op het vorenstaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Ten aanzien van procedure AWB 10/4004
2.4.1 Verweerder heeft het volgende overwogen. Verzoeker was werkzaam als secretaris van de bezwaarschriftencommissie. Op 15 juni 2010 heeft de directeur van de Dienst Stadstoezicht Rotterdam contact opgenomen met verweerder omdat verzoeker via de fax van de gemeente een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (verder: Wob-verzoek) heeft verzonden, hetgeen identiek was aan een Wob-verzoek van een half jaar daarvoor en in welk kader twee dwangsommen (€ 1260 en € 860) zijn betaald.
In dezelfde periode werd de gemeente benaderd door de gemeente Den Helder omdat via hetzelfde faxnummer een vijftal Wob-verzoeken zijn gedaan. Daaruit is een procedure bij de rechtbank Alkmaar voortgevloeid. De Wob-verzoeken zijn ingediend onder de naam van de partner van verzoeker en vier andere namen, waarvan er drie niet bestaan. (voornamen zijn gebruikt als achternaam). Navraag bij andere gemeenten levert ook gelijke Wob-verzoeken op.
2.4.2 Verweerder heeft - kort samengevat - als plichtsverzuim aangemerkt:
• Verweerder houdt verzoeker verantwoordelijk voor het sturen van de faxen, met gebruikmaking van niet bestaande namen, en het namaken van handtekeningen.
• Verweerder houdt verzoeker verantwoordelijk voor het opstellen van de documenten;
• Het via de fax van de gemeente aanspannen van een procedure tegen Den Helder vanwege het niet reageren op het Wob-verzoek.
• Na het ontvangen van twee dwangsommen een identiek Wob-verzoek doen bij de Dienst Stadstoezicht. Speculeren op termijnoverschrijdingen en het verbeuren van dwangsommen. Het overbelasten van het ambtelijk apparaat. Het schaden van het aanzien van de gemeente daarmee.
• Niet integer handelen. Het wekken van de schijn van onbetrouwbaarheid. Bewust vage verzoeken indienen en dreigen met procedures en publiciteit.
• Verweerder verwijt verzoeker ook van het besteden van substantiële tijd aan andere activiteiten dan aan werk.
• Het niet geven van openheid van zaken.
2.4.3 Verzoeker bestrijdt hetgeen hem is verweten. Het gebruikmaken van zijn recht om procedures aan te spannen kan geen plichtsverzuim opleveren. Buiten dat hij weleens voor familieleden brieven heeft gefaxt, hetgeen volgens hem toelaatbaar is, heeft hij zich aan geen van de verweten gedragingen schuldig gemaakt.
2.4.4 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.4.4.1 In geschil is of er in dit geval spoedeisend belang bestaat bij de beoordeling van het verzoek. Verweerder heeft gesteld dat op korte termijn de beslissing op bezwaar kan worden verwacht. Daartegenover heeft verzoeker een verklaring van de huisarts met een gedeelte van het zorgdossier overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat de gezondheidssituatie van de partner van verzoeker kwetsbaar is en een langdurige situatie van stress en onzekerheid nadelige gevolgen kan hebben. Gelet hierop is er voldoende spoedeisend belang bij de onderhavige beoordeling.
2.4.4.2 Verzoeker heeft niet betwist dat hij met gebruikmaking van een faxapparaat van de gemeente Lansingerland naar de gemeenten Assen, Apeldoorn, Arnhem en Beverwijk Wob-verzoeken heeft verzonden. Evenmin heeft hij betwist dat een deel van die verzoeken op naam was gesteld van gefingeerde personen. Los van de vraag of verzoeker de Wob-verzoeken zelf heeft opgesteld en ondertekend, levert naar het oordeel van de voorzieningenrechter reeds het versturen van de faxen waarbij gebruik is gemaakt van gefingeerde namen, zonder dat aannemelijk is geworden dat daarmee een redelijk doel was gediend, ernstig plichtsverzuim op. Verzoeker heeft daarmee de gemeente Lansingerland in diskrediet gebracht en het vertrouwen dat in een ambtenaar moet kunnen worden gesteld, zeker wanneer het gaat om een ambtenaar in een juridische functie, op ernstige wijze geschaad.
2.4.4.3 Daarnaast heeft verzoeker niet de schijn kunnen wegnemen dat hij tevens betrokken is geweest bij het versturen van vele andere Wob-verzoeken naar andere gemeenten dan hiervoor genoemd. Zo kan uit het dossier worden afgeleid dat verzoeker met gebruikmaking van een faxapparaat van de gemeente Lansingerland een brief heeft verzonden naar de rechtbank Alkmaar naar aanleiding van Wob-verzoeken die onder meer door zijn echtgenote en drie niet bestaande personen naar de gemeente Den Helder zouden zijn verstuurd.
2.4.4.4 Evenmin heeft verzoeker de schijn kunnen wegnemen dat met het indienen van de Wob-verzoeken enkel is gegokt op het overschrijden van de beslistermijnen om aldus de van rechtswege verbeurde dwangsommen te kunnen innen. De enkele stelling van verzoeker dat hij geen partij is in die zaken, ontslaat hem geenszins van de verplichting hieromtrent opheldering te verschaffen. Op grond van het hetgeen hiervoor reeds is overwogen, staat immers vast dat verzoeker in ieder geval bij het indienen van een aanzienlijk aantal Wob-verzoeken bij de hiervoor bij naam genoemde gemeenten betrokken was. Daarnaast staat vast dat verzoeker op zijn eigen naam en met gebruikmaking van onder andere een fax van de gemeente Lansingerland bij de gemeente Rotterdam Wob-procedures heeft gevoerd en dat hij in één of meer van die procedures verbeurde dwangsommen heeft ontvangen. In het licht van het vorengaande duiden die procedures ook op betrokkenheid van verzoeker bij de vele gelijkluidende Wob-verzoeken waarvan niet vaststaat dat zij met gebruikmaking van een faxapparaat van de gemeente Lansingerland zijn verstuurd.
2.4.4.5 Zoals het een goed ambtenaar betaamt, had het op de weg van verzoeker gelegen openheid van zaken te geven door in ieder geval een afdoende antwoord te geven op de vragen waarom en in welk kader de vele Wob-verzoeken zijn verstuurd en waarom daarbij tevens gebruik is gemaakt van gefingeerde namen. Nu verzoeker de gewenste helderheid niet heeft verschaft, heeft hij verweerder de mogelijkheid ontnomen om op behoorlijke wijze te kunnen beoordelen of sprake is van malafide praktijken en zo ja, welke rol verzoeker hierin heeft gehad. Ook dat levert naar het oordeel van de voorzieningenrechter ernstig plichtsverzuim op.
2.4.4.6 De voorzieningenrechter is van oordeel dat de aard en ernst van het hiervoor besproken plichtsverzuim zodanig is dat de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag daaraan niet onevenredig is te achten. Daarmee kan de vraag of verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan nog andere vormen van plichtsverzuim onbeantwoord blijven.
2.4.4.7 Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het ontslagbesluit naar verwachting in stand zal blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Ten aanzien van alle procedures
2.5 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
3 Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
wijst de verzoeken af.
Aldus gedaan door mr. J. de Gans, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van
mr. I.M.L.J. Spierings, griffier.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Uitgesproken in het openbaar op: 25 november 2010.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: