ECLI:NL:RBROT:2010:BO6473

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1036566
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtszaak over nabestaandenpensioen en informatievoorziening door pensioenmaatschappij

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 3 september 2010, stond de vraag centraal of eiser, die altijd tijdig en correct informatie had verstrekt aan de pensioenmaatschappij SBL, mocht vertrouwen op de jaarlijks verstrekte pensioenoverzichten. Eiser had gedurende acht jaar pensioenoverzichten ontvangen waarin werd vermeld dat zijn huidige echtgenote, mevrouw [tweede echtgenote], recht had op nabestaandenpensioen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet uit eigen beweging had hoeven twijfelen aan de juistheid van deze informatie, ondanks dat op een gegeven moment op de overzichten stond dat hieraan geen rechten konden worden ontleend. De kantonrechter stelde vast dat SBL in de periode van 2000 tot 2008 onjuiste informatie had verstrekt over de nabestaandenpensioenrechten, wat leidde tot gerechtvaardigd vertrouwen bij eiser. De rechtbank verklaarde voor recht dat eiser recht had op een volledig nabestaandenpensioen, waarbij zijn huidige echtgenote als begunstigde werd aangemerkt. SBL werd veroordeeld om dit pensioen aan eiser toe te kennen en de proceskosten te vergoeden. De uitspraak volgde op een eerder tussenvonnis van 16 maart 2010, waarin al een deel van de procedure was behandeld. De zaak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en correcte informatievoorziening door pensioenmaatschappijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
vonnis
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij exploot van dagvaarding van 28 september 2009,
gemachtigde: mr. B.F.M. Evers te Tilburg,
tegen
de stichting
Stichting Beroepspensioenfonds Loodsen,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E. Lutjens te Amsterdam.
De partijen zullen hierna worden aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘SBL’.
1. Het verdere verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot aan het tussenvonnis van 16 maart 2010 wordt naar dit vonnis verwezen. Ingevolge dit vonnis heeft op 4 juni 2010 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling van het geschil
2.1. De kern van het geschil betreft de vraag of [eiser] mocht afgaan op de nabestaandenpensioeninformatie die hem in de periode 2000 tot en met 2008 jaarlijks door SBL werd verstrekt. Naar het oordeel van de kantonrechter moet die vraag positief worden beantwoord en wel om de volgende redenen:
2.2. [eiser] en SBL zijn het met elkaar eens dat de tot aan de ontbinding in 1996 van [eiser]s eerste huwelijk opgebouwde nabestaandenpensioenrechten toekwamen aan zijn eerste, ex-echtgenote mevrouw [eerste echtgenote]. Door die echtscheiding werden de jegens SBL opgebouwde pensioenafspraken gesplitst, waardoor mevrouw [eerste echtgenote] een eigen pensioenaanspraak terzake nabestaandenpensioen en ouderdomspensioen jegens SBL verwierf. Strikt genomen waren [eiser] en mevrouw [eerste echtgenote] daardoor voor SBL dus twee afzonderlijke pensioengerechtigden geworden, die uitsluitend nog met elkaar verbonden waren door de pensionering en een eventueel overlijden van [eiser]. Het voorgaande volgt ook uit artikel 11 lid 3 van het Pensioenstatuut 1988, waarin voorts wordt vermeld dat de gewezen partner een schriftelijke opgave ontvangt van haar/zijn aanspraak.
[eiser] is na de ontbinding van zijn eerste huwelijk opnieuw getrouwd, waarna hij ten behoeve van deze echtgenote opnieuw nabestaandenpensioenaanspraken jegens SBL is gaan opbouwen.
2.2. [eiser] en SBl zijn het voorts met elkaar eens dat [eiser] SBL altijd tijdig en juist heeft geïnformeerd over wijzigingen in zijn persoonlijk leven. Zo heeft hij het overlijden van zijn ex-echtgenote mevrouw [eerste echtgenote] in 2000 direct doorgegeven aan SBL, opdat SBL die informatie in haar administratie kon verwerken. Die informatie, en ook dat zijn de partijen met elkaar eens, is (ook) relevant voor het door [eiser] te verkrijgen ouderdomspensioen. Immers, door het overlijden van mevrouw [eerste echtgenote] waste haar bij de echtscheiding verworven ouderdomspensioenrechten aan bij de ouderdomspensioen-aanspraak van [eiser]. [eiser] had SBL toen ook al geïnformeerd over zijn (tweede) huwelijk met mevrouw [tweede echtgenote].
2.3. Na het overlijden van mevrouw [eerste echtgenote] was er dus feitelijk nog maar één persoon die, in geval van overlijden van [eiser], jegens SBL aanspraak kon maken op een nabestaandenpensioen, namelijk de huidige echtgenote van [eiser], mevrouw [tweede echtgenote]. Daardoor mocht [eiser], naar het oordeel van de kantonrechter, ervan uitgaan dat waar nadien in de jaarlijks aan hem verstrekte pensioenoverzichten werd vermeld ‘uw partner ontvangt…’ werd bedoeld mevrouw [tweede echtgenote]. [eiser] hoefde niet uit eigen beweging te bedenken dat de verstrekte informatie anders uitgelegd moest worden, zoals SBL betoogt, en dat aanwas van het nabestaandenpensioen volgens de geldende pensioenregeling niet mogelijk was. In dat verband moet worden opgemerkt dat, naar het oordeel van kantonrechter, artikel 11 van het Pensioenstatuut 1988 daarover ook niet heel duidelijk en ondubbelzinnig is. Daarbij komt nog dat [eiser] ook geen bijzondere kennis van pensioenen heeft. Mede om die reden en omdat sprake was van (ernstige) verslechtering van zijn gezondheid is [eiser] in 2003 bij SBL op kantoor geweest om te praten over zijn pensioenaanspraken en die van zijn echtgenote. In dat gesprek zijn de door SBL tot dan toe verstrekte pensioenoverzichten, waarin overigens ook geen ‘voorbehoud-clausule’ was opgenomen, door beide partijen als uitgangspunt genomen, althans zo stelt [eiser]. SBL heeft hiertegen uitsluitend ingebracht dat zij niet meer precies weet wat toen is besproken, zodat de kantonrechter moet uitgaan van de juistheid van de stelling van [eiser]. Ook na dit gesprek zijn de aan [eiser] verstrekte pensioenoverzichten in de kern telkens gelijk gebleven. Naar het oordeel van de kantonrechter is daardoor bij [eiser] het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zijn huidige echtgenote bij zijn overlijden daadwerkelijk de telkens vermelde aanspraak had en dat de nabestaandenpensioenrechten van mevrouw [eerste echtgenote] na haar overlijden waren aangewast bij de nabestaanden-pensioenrechten van mevrouw [tweede echtgenote]. Dat op die nadien verstrekte overzichten wel een ‘voorbehoud- clausule’ staat vermeld, maakt dit oordeel niet anders.
2.4. Het eerdergenoemde betoog van SBL is ook opmerkelijk te noemen: enerzijds betoogt zij dat mevrouw [eerste echtgenote] bij de echtscheiding zelfstandige pensioenrechten heeft verworven, welke door haar overlijden zijn vervallen. Anderzijds betoogt zij dat in de periode 2000-2008, dus na haar overlijden, die (vervallen) rechten toch nog altijd werden vermeld in de aan [eiser] verstrekte overzichten onder het kopje ‘uw partner ontvangt…’ Dat lijkt niet goed met elkaar te rijmen. Een heldere uitleg van SBL op dit punt ontbreekt. Naar het oordeel van de kantonrechter kan het niet anders zijn dan dat SBL in de periode 2000-2008 (abusievelijk) onjuiste informatie heeft verstrekt aan [eiser] terzake het nabestaandenpensioen, dat zij dat eerst in 2008 zelf heeft ontdekt en dat zij dat toen heeft willen herstellen. Anders is er ook geen logische verklaring voor de brief van SBL aan [eiser] d.d. 21 oktober 2008, waarin ‘ineens’ wordt aangekondigd dat het nabestaandenpensioen moet worden verminderd met de vervallen aanspraak van mevrouw [eerste echtgenote] in verband met haar overlijden en waarna het daarna verstrekte pensioenoverzicht dienovereenkomstig is aangepast. Van enige relevante wijziging in de regelgeving is immers niet gebleken.
2.5. Het vorenstaande leidt ertoe dat de primaire vorderingen van [eiser] sub 1 en sub 2 zullen worden toegewezen.
2.6. SBL heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de door [eiser] gevorderde advocaatkosten ad € 10.353,- inclusief BTW en buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft tegen dit verweer evenwel niets ingebracht. Daarom zal het primaire gevorderde sub 3 en 4 worden afgewezen.
2.7. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal SBL worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan zijde van [eiser] bepaald op € 293,98 aan verschotten en € 900,- voor salaris van de gemachtigde.
3. De beslissing
De kantonrechter:
verklaart voor recht dat [eiser] recht heeft op een volledig nabestaandenpensioen, waarbij zijn huidige echtgenote begunstigde is, welk nabestaandenpensioen bij overlijden voor de pensioendatum € 39.498,- bruto per jaar en bij overlijden na de pensioendatum € 25.860,- bedraagt, hierbij rekening houdend met eventuele indexering door het pensioenfonds van dit bedrag;
veroordeelt SBL dit nabestaandenpensioen aan [eiser] toe te kennen, onder aanlevering van een bevestiging van deze herstelde pensioenrechten in aanvulling op het UPO 2009;
veroordeelt SBL in de kosten van deze procedure, tot op heden aan zijde van [eiser] bepaald op € 293,98 aan verschotten en € 900,- voor salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis, de verklaring voor recht uitgezonderd, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.M. de Winkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.