ECLI:NL:RBROT:2010:BO5118

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1856 KINDER-T2
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op kinderopvangtoeslag bij gastouderopvang en verantwoordelijkheden van de Belastingdienst

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 25 november 2010, staat de vraag centraal of de Belastingdienst/Toeslagen verantwoordelijk is voor het controleren van de verklaring omtrent het gedrag van een gastouder. Eiseres had een verzoek ingediend voor kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008, dat door de Belastingdienst aanvankelijk was ingewilligd. Echter, na herziening van het besluit werd de ingangsdatum van de toeslag vastgesteld op 14 april 2008, omdat de verklaring omtrent het gedrag van de gastouder pas op die datum was overgelegd. Eiseres ging hiertegen in beroep.

De rechtbank oordeelt dat het niet aan de Belastingdienst/Toeslagen, noch aan de ouder is om te controleren of de gastouder over een verklaring omtrent het gedrag beschikt. De Wet kinderopvang (Wko) stelt dat het geregistreerde gastouderbureau verantwoordelijk is voor het toezicht op de gastouders. De Belastingdienst heeft enkel een uitvoerende rol met betrekking tot de administratieve en financiële aspecten van de kinderopvang. De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst geen consequenties kan verbinden aan het ontbreken van een verklaring omtrent het gedrag.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiseres gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Dit betekent dat de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag per 1 april 2008 moet toekennen, en de rechtbank veroordeelt de Belastingdienst in de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de verschillende partijen in het kader van de kinderopvangtoeslag en de rol van de Belastingdienst hierin.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/1856 KINDER-T2
Uitspraak in het geding tussen
X, wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde mr. R.W. de Gruijl, advocaat te Rotterdam,
en
Belastingdienst Toeslagen, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 23 april 2010 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 22 september 2009 deels gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2010. Aanwezig waren eiseres en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.L.M. Schütz.
2 Overwegingen
2.1 Eiseres heeft op 13 mei 2008 verzocht om kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008 vanaf 1 januari 2008.
2.2 Bij besluit van 31 mei 2008 heeft verweerder dat verzoek ingewilligd en een voorschot kinderopvangtoeslag toegekend van € 11.449,00.
2.3 Bij besluit van 22 september 2009 heeft verweerder dat voorschot herzien door de ingangsdatum te bepalen op 14 april 2008 nu de door eiseres overgelegde verklaring omtrent het gedrag met betrekking tot haar gastouder van die datum is.
2.4 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard in die zin dat het voorschot over 2008 wordt toegekend per 1 april 2008.
2.5 Het geschil beperkt zich dan ook tot de periode 1 januari 2008 tot 1 april 2008.
2.6 De van belang zijnde wettelijke bepalingen luidden destijds als volgt.
2.7 Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) heeft een ouder aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten indien het gastouderopvang betreft die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 56, derde lid van de Wko is artikel 50, tweede en derde lid van die wet, van overeenkomstige toepassing op personen werkzaam bij een gastouderbureau en op gastouders.
Artikel 50, tweede lid, van de Wko bepaalt dat personen werkzaam bij een kindercentrum in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
Artikel 50, derde lid, van de Wko bepaalt dat die verklaring aan de houder wordt overgelegd voordat de betrokken persoon zijn werkzaamheden aanvangt.
In artikel 52, van de Wko is neergelegd dat kinderopvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de exploitant van het gastouderbureau en de ouder.
2.8 Volgens verweerder vloeit uit voornoemde wettelijke bepalingen voort dat een gastouder, die geen verklaring omtrent het gedrag heeft overgelegd, niet werkzaam kan zijn via een gastouderbureau en er is dan geen sprake van opvang in de zin van de wet. Gelet hierop is niet aan alle wettelijke voorwaarden voldaan en is eiseres daar verantwoordelijk voor, zodat over de in geding zijnde periode geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat.
2.9 De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit standpunt niet kan worden gevolgd. Het is niet aan verweerder – en evenmin aan eiseres – om te controleren of de gastouder beschikt over een verklaring omtrent het gedrag. Verweerder kan aan het ontbreken van een dergelijke verklaring dan ook geen consequenties verbinden.
Daartoe wordt overwogen dat er ingevolge de Wko voor een ouder recht bestaat op kinderopvangtoeslag bij gastouderopvang via een geregistreerd gastouderbureau en het is aan dat bureau, zo blijkt ook uit de memorie van toelichting bij de Wko (Kamerstukken II 2001/02, 28 447, nr. 3, blz. 84) om er op toe te zien dat de gastouder beschikt over een verklaring omtrent het gedrag voordat met de werkzaamheden wordt aangevangen.
Het toezicht op het gastouderbureau ligt, gelet op artikel 61 van de Wko, bij het betrokken college van burgemeester en wethouders en niet bij verweerder aan wie de wetgever slechts een uitvoerende taak met betrekking tot de administratieve en financiële aspecten van de kinderopvang heeft toegekend
Dit onderscheid komt duidelijk tot uitdrukking in de Regeling van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 september 2004, houdende nadere regels ter zake van enkele in de Wet kinderopvang geregelde onderwerpen (hierna: de Regeling).
Artikel 11 van die Regeling geeft aan dat de toezichthouder (het college van burgemeester en wethouders) het gastouderbureau kan verzoeken afschriften te verstrekken van de verklaringen omtrent het gedrag van bij het bureau aangesloten gastouders, terwijl verweerder slechts een overzicht van alle ingeschreven kinderen kan verlangen alsmede afschriften van met de vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten.
2.10 Gezien het vorenstaande is het beroep van eiseres gegrond en dient het bestreden besluit vernietigd te worden wegens strijd met de wet.
2.11 De rechtbank ziet vervolgens aanleiding om te bezien of bepaald dient te worden dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand moeten worden gelaten.
2.12 Ter zitting is verweerders standpunt aan de orde gekomen dat, gelet op artikel 52 Wko, slechts recht op kinderopvangtoeslag kan bestaan vanaf de datum waarop eiseres de hiervoor genoemde schriftelijke overeenkomst heeft gesloten met het gastouderbureau.
In dit geval is dat 14 april 2008, zodat volgens verweerder een voorschot eerst per die datum kan worden toegekend.
2.13 De rechtbank kan zich met dit standpunt verenigen omdat er zonder die overeenkomst geen sprake is van kinderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau en zoals hiervoor overwogen komt verweerder de bevoegdheid toe afschriften van die schriftelijke overeenkomsten op te vragen bij het gastouderbureau. Dat brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat verweerder die gegevens in het kader van zijn uitvoerende taak mag controleren en daaraan gevolgen mag verbinden.
2.14 Verweerder heeft bij het bestreden besluit bij wijze van tegemoetkoming alsnog een voorschot toegekend per eerste dag van de betrokken maand waarin de verklaring omtrent het gedrag was gedagtekend. De rechtbank ziet aanleiding in dit geval ook van deze datum uit te gaan.
2.15 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder het voorschot kinderopvang 2008 terecht, zij het op andere gronden, per 1 april 2008 heeft toegekend, zodat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
2.16 De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 437,00 (1 punt voor het verschijnen ter zitting) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven
bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 41,00 vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 437,00, te betalen aan eiseres.
Aldus gedaan door mr. T. Damsteegt, voorzitter, mr. L.A.C. van Nifterick, mr. D. Haan, leden, in tegenwoordigheid van mr. F. Akbour, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 25 november 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: