ECLI:NL:RBROT:2010:BO3916

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
342207 / HA ZA 09-3201
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegde vertegenwoordiging en bekrachtiging van overeenkomsten tussen Unicom en KPN

In deze zaak, uitgesproken op 6 oktober 2010 door de Rechtbank Rotterdam, stond de rechtsgeldigheid van overeenkomsten tussen Unicom en KPN centraal. Unicom, vertegenwoordigd door [broer], had in oktober 2006 twee belangrijke overeenkomsten met KPN ondertekend, maar de vraag was of deze overeenkomsten rechtsgeldig waren, gezien de onbevoegdheid van [broer] om Unicom te vertegenwoordigen. KPN had facturen aan Unicom gestuurd die onbetaald waren gebleven, en Unicom had de interconnectieovereenkomst opgezegd per 30 juni 2008. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomsten rechtsgeldig waren, hetzij door bekrachtiging door Unicom, hetzij omdat KPN gerechtvaardigd had vertrouwd op de bevoegdheid van [broer]. Unicom werd veroordeeld tot betaling van € 24.177,70 aan KPN, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank wees ook de vordering van Unicom in reconventie af, waarbij Unicom had verzocht om terugbetaling van eerder betaalde bedragen. De rechtbank concludeerde dat KPN niet voldoende had onderbouwd dat er aanspraak bestond op buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden toegewezen aan KPN, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 342207 / HA ZA 09-3201
Uitspraak: 6 oktober 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid UNICOM DEN HAAG CENTRUM B.V.,
gevestigd te Den Haag,
opposante,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat voorheen mr. J. Kneppelhout, thans niet langer in rechte vertegenwoordigd,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KPN TELECOM B.V.,
gevestigd te Den Haag,
geopposeerde,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. R. le Grand.
Partijen worden hierna aangeduid als "Unicom" respectievelijk "KPN".
1 Het verloop van het geding
1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 17 juli 2009 met producties;
- verstekvonnis d.d. 16 september 2009;
- verzetdagvaarding d.d. 26 oktober 2009, tevens houdende eis in voorwaardelijke reconventie;
- akte herstel verschrijving tevens overlegging producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 9 december 2009, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- conclusie van antwoord in reconventie met producties;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 1 februari 2010;
- conclusie van antwoord in oppositie.
1.2 Unicom heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een conclusie van repliek in oppositie/in reconventie te nemen.
2 De vaststaande feiten in oppositie en in voorwaardelijke reconventie
2.1 Enig aandeelhouder van Unicom is Atomic Holding B.V. (hierna: Atomic). Atomic was in de periode 2005 tot 2008 zelfstandig en tezamen met een vennootschap genaamd Z International Trading B.V. bevoegd Unicom te vertegenwoordigen. Enig aandeelhouder van Atomic is [aandeelhouder Atomic] (hierna aangeduid met zijn roepnaam: [aandeelhouder Atomic]).
2.2 [aandeelhouder Atomic] heeft binnen Unicom enige tijd samengewerkt met zijn broer [broer] (hierna aangeduid met zijn roepnaam: [broer]). [broer] was in de periode hier van belang tevens bestuurder van Unicom Holding B.V. (hierna: Holding).
2.3 In oktober 2006 zijn twee documenten ondertekend door KPN en [broer], die daarbij volgens de tekst handelde namens Unicom. De documenten betreffen een overeenkomst “inzake interconnectie en bijzondere netwerktoegang” (hierna: de interconnectieovereenkomst) en een “Rent-a-Switch-Serviceovereenkomst” (hierna: RaS-overeenkomst). Dit laatste stuk luidt voor zover van belang als volgt:
Artikel 13/DUUR EN BEËINDIGING
13.1 Deze overeenkomst gaat in op de datum van ondertekening daarvan door beide Partijen. Deze overeenkomst wordt aangegaan voor onbepaalde tijd en heeft een minimumduur van 24 maanden.
[…]
13.3 De overeenkomst eindigt van rechtswege op het moment dat (het relevante deel van) de met [Unicom] gesloten interconnectieovereenkomst eindigt;”
2.4 Kort voor de ondertekening van deze overeenkomsten heeft ABN AMRO Bank ten behoeve van Unicom een bankgarantie aan KPN verstrekt. De geldigheidsduur van deze bankgarantie is per brief van 7 juni 2007 door ABN AMRO Bank verlengd.
2.5 Op grond van de in 2.3 bedoelde overeenkomsten heeft KPN facturen aan Unicom gestuurd, die tot een bedrag van € 42.170,50 onbetaald zijn gebleven. De wel verrichte betalingen kwamen van een bankrekening van Unicom.
2.6 Op grond van dezelfde overeenkomsten heeft KPN ook uitkeringen gedaan. In elk geval het eerste daarmee gemoeide bedrag heeft KPN overgemaakt naar een bankrekening van Holding.
2.7 In de eerste maanden van 2008 heeft overleg plaatsgevonden tussen KPN en ([aandeelhouder Atomic] namens) Unicom, onder meer over een betalingsregeling ten aanzien van de openstaande facturen.
2.8 Bij brief van 5 juni 2008 heeft de advocaat van Unicom – voor zover nodig – de interconnectieovereenkomst opgezegd per 30 juni 2008.
2.9 Bij verstekvonnis van 16 september 2009 heeft deze rechtbank Unicom veroordeeld aan KPN te betalen een bedrag van € 46.379,30, met rente en kosten.
3 De oorspronkelijke vordering van KPN (conventie)
De vordering van KPN luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Unicom te veroordelen tot betaling van € 46.379,30 met rente en kosten. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft KPN aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 De in 2.3 bedoelde overeenkomsten zijn rechtsgeldig, hetzij door bekrachtiging achteraf door Unicom, hetzij omdat KPN in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd heeft vertrouwd dat [broer] bevoegd was de overeenkomsten namens Unicom aan te gaan.
3.2 Unicom is gehouden de nog openstaande facturen te voldoen. Daarmee is het in 2.5 bedoelde bedrag gemoeid. Dat bedrag ziet op de verplichtingen van Unicom tot het moment van opzegging van de interconnectieovereenkomst (30 juni 2008) respectievelijk de afloop van de minimumduur van de RaS-overeenkomst (31 oktober 2008).
3.3 Op grond van de overeenkomsten is Unicom in verzuim per de vervaldatum van de desbetreffende facturen. Per die data is zij dus de wettelijke handelsrente verschuldigd. Tot 5 juni 2009 is daarmee een bedrag gemoeid van € 2.420,80.
3.4 Voorts is Unicom buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd overeenkomstig het rapport Voorwerk II, dat wil zeggen een bedrag van € 1.788,=.
4 De vordering in oppositie (verweer in conventie)
In oppositie vordert Unicom – verkort weergegeven – dat zij wordt ontheven van de veroordeling opgelegd bij het verstekvonnis, de vordering van KPN alsnog af te wijzen en KPN te veroordelen in proceskosten. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Unicom het volgende ter onderbouwing aangevoerd:
4.1 Bij het aangaan van de onderhavige overeenkomsten is Unicom onbevoegdelijk vertegenwoordigd, namelijk door [broer]. KPN heeft noch gerechtvaardigd kunnen vertrouwen op een volmacht van [broer], noch is de onbevoegdelijk aangegane rechtshandeling naderhand door ([aandeelhouder Atomic] namens) Unicom bekrachtigd. KPN kan aan de overeenkomsten dus geen aanspraken ontlenen.
4.2 Subsidiair geldt dat KPN geen aanspraak kan maken op de vergoeding voor de RaS-overeenkomst voor zover die betrekking heeft op de periode na 30 juni 2008. Uit artikel 13.3 van die overeenkomst blijkt immers dat deze van rechtswege eindigt op het moment waarop de interconnectieovereenkomst eindigt, dat wil zeggen per 30 juni 2008.
4.3 In elk geval heeft KPN niet onderbouwd dat sprake is geweest van buitengerechtelijke incassokosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
5 De vordering in voorwaardelijke reconventie
De vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad KPN te veroordelen tot terugbetaling aan Unicom van de aan KPN op grond van de vermeende overeenkomsten betaalde bedragen, zulks met rente en kosten.
Aan deze vordering heeft Unicom naast hetgeen in oppositie als verweer is aangevoerd, ten grondslag gelegd de stelling dat, als (in oppositie) komt vast te staan dat KPN geen aanspraken aan de onderhavige overeenkomsten kan ontlenen, daaruit volgt dat de op grond van die vermeende overeenkomsten betaalde bedragen onverschuldigd door Unicom zijn betaald. Zij heeft in dat geval dus aanspraak op terugbetaling.
6 Het verweer in voorwaardelijke reconventie
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling van Unicom in de proceskosten. KPN heeft daaraan ten grondslag gelegd de stelling dat de voorwaarde waaronder de reconventionele vordering is ingesteld niet is vervuld.
7 De beoordeling
in oppositie (conventie)
7.1 KPN baseert haar vordering op de in 2.3 bedoelde overeenkomsten. Niet ter discussie staat dat deze overeenkomsten in zoverre niet rechtsgeldig zijn aangegaan, dat [broer] onbevoegd was Unicom ter zake te vertegenwoordigen. In beginsel wordt Unicom daarom niet door deze overeenkomsten geraakt. KPN voert echter aan dat Unicom de onbevoegdelijk aangegane overeenkomsten naderhand heeft bekrachtigd (artikel 6:69 BW) en dat zij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op het bestaan van een volmacht voor [broer] (artikel 3:61 lid 2 BW). Ten aanzien van het eerste standpunt geldt het volgende.
7.2 Gesteld noch gebleken is dat ([aandeelhouder Atomic] namens) Unicom uitdrukkelijk tegenover KPN heeft verklaard dat zij de onderhavige overeenkomsten bekrachtigt. Doorslaggevend is dat echter niet. Bekrachtiging door de pseudo-volmachtgever kan immers (behoudens uitzonderingen, waarvan hier niet is gebleken) vormvrij geschieden. Dat betekent dat de vraag aan de orde is of KPN uit de verschillende uitlatingen en gedragingen van Unicom redelijkerwijs heeft mogen afleiden dat zij de overeenkomsten daadwerkelijk wilde bekrachtigen.
7.3 Bij conclusie van antwoord in oppositie heeft KPN in dit verband het volgende aangevoerd:
i. Unicom heeft handelingen verricht ter uitvoering van de overeenkomsten, waaronder het betalen van facturen van KPN.
ii. Unicom heeft ten behoeve van de overeenkomsten een bankgarantie gesteld, die later nog eens is verlengd. Navraag bij de desbetreffende bank heeft KPN geleerd dat die bank altijd controleert of de aanvraag tot het stellen van een bankgarantie is gedaan door een persoon die bevoegd is de desbetreffende vennootschap te vertegenwoordigen. Aldus moet aangenomen worden dat het verzoek tot het stellen en verlengen van de bankgarantie in dit geval is gedaan door [aandeelhouder Atomic] namens Unicom.
iii. Afgezien van de allereerste betaling (zie 2.6), heeft KPN alle betalingen uit hoofde van de overeenkomsten verricht op een bankrekening van Unicom. Unicom heeft naar aanleiding van deze betalingen niet aan de bel getrokken.
iv. In het kader van het in 2.7 bedoelde overleg heeft [aandeelhouder Atomic] zich nooit op het standpunt gesteld dat Unicom niet aan de overeenkomsten was gehouden. Uit de door KPN overgelegde correspondentie moet integendeel worden afgeleid dat Unicom met een betalingsregeling akkoord is gegaan.
Hoewel zij daartoe in de gelegenheid is geweest, heeft Unicom ervoor gekozen niet op deze stellingen te reageren. Gelet op het bepaalde in artikel 149 lid 1 (tweede volzin) Rv, moeten de door KPN gestelde feiten daarom als vaststaand worden aangenomen. De rechtbank is van oordeel dat KPN uit deze feiten, in onderlinge samenhang beschouwd, redelijkerwijs heeft mogen afleiden dat Unicom de desbetreffende overeenkomsten heeft willen bekrachtigen. Daarmee staat de gebondenheid van Unicom aan die overeenkomsten dus vast.
7.4 Subsidiair heeft Unicom zich op het standpunt gesteld dat de beide overeenkomsten zijn geëindigd per 30 juni 2008. Voor de interconnectieovereenkomst volgt dat uit de in 2.8 bedoelde opzegging, voor de RaS-overeenkomst volgt dat – volgens Unicom – uit artikel 13.3 van die overeenkomst. Dit heeft in de visie van Unicom tot gevolg dat zij niet gehouden is tot betaling van vergoedingen voor de RaS-overeenkomst die betrekking hebben op de periode na 30 juni 2008. KPN heeft het betoog van Unicom bestreden. Volgens haar doet artikel 13.3 van de RaS-overeenkomst niet af aan het bepaalde in artikel 13.1, waaruit volgt dat de overeenkomst een minimumduur van 24 maanden heeft, zodat Unicom gehouden is de tot einde oktober 2008 verschuldigde periodieke vergoedingen te voldoen. De rechtbank overweegt als volgt.
7.5 Voorop gesteld zij dat KPN in haar conclusie van antwoord in oppositie niet meer is komen te spreken over het subsidiaire standpunt van Unicom. Dat betekent dat aan het achterwege blijven van een conclusie van repliek in oppositie van Unicom ten aanzien van dit geschilpunt geen betekenis toekomt. De rechtbank zal het geschilpunt beoordelen op basis van de stand van het partijdebat tot en met de comparitie van partijen.
7.6 Partijen twisten over de uitleg van de artikelen 13.1 en 13.3 van de RaS-overeenkomst, meer concreet over de onderlinge verhouding tussen die bepalingen. Bij die uitleg komt het – kort gezegd – aan op de bedoeling van partijen in het licht van de in de overeenkomst gebruikte bewoordingen. Omtrent hun bedoeling bij het aangaan van de overeenkomsten hebben partijen echter niets gesteld. Ook de tekst van de bepalingen biedt op dit punt geen helderheid.
7.7 In dit verband komt wel betekenis toe aan de aanvullende stellingen van met name Unicom ter zake de achtergrond van de onderhavige bepalingen. Unicom heeft bij verzetdagvaarding gesteld dat de RaS-overeenkomst onlosmakelijk met de interconnectieovereenkomst is verbonden en dat de RaS-overeenkomst “geen enkele waarde” heeft als de interconnectieovereenkomst is geëindigd. Dit heeft KPN niet betwist. Integendeel, in haar conclusie van antwoord in reconventie heeft zij erkend dat als gevolg van de opzegging van de interconnectieovereenkomst ook de RaS-overeenkomst is geëindigd, dus per 30 juni 2008. Volgens KPN doet dat er echter niet aan af dat zij over de resterende periode tot en met oktober 2008 aanspraak kan maken op de periodieke vergoedingen. Deze gedachtegang komt de rechtbank onaannemelijk voor. In beginsel ligt het immers niet voor de hand dat bepaalde verplichtingen uit een overeenkomst nog voortduren nadat die overeenkomst is geëindigd. Feitelijke omstandigheden kunnen maken dat dit anders is, maar van dergelijke omstandigheden is niet gebleken. De enkele verklaring van KPN ter comparitie dat zij in een geval als dit de “infrastructuur beschikbaar [houdt] voor het geval de klant weer wil toetreden” en dat dat “geld” kost, acht de rechtbank onvoldoende specifiek en concreet. Het lag op de weg van KPN – op wie ter zake immers de stelplicht rust – uiterlijk bij conclusie van antwoord in oppositie feiten te stellen die de door KPN voorgestane uitleg alsnog aannemelijk maken. Te denken valt aan een onderbouwing van de kosten gemoeid met het beschikbaar houden van de infrastructuur of aan feiten die erop wijzen dat het weer willen “toetreden” door klanten die eerder hebben opgezegd een reële mogelijkheid is waarmee KPN redelijkerwijs rekening heeft te houden. Dergelijke feiten heeft KPN niet gesteld.
7.8 Het overwogene in 7.7 leidt de rechtbank tot het oordeel dat de onderhavige artikelen 13.1 en 13.3 van de RaS-overeenkomst aldus moeten worden uitgelegd dat het einde van rechtswege als gevolg van de beëindiging van de interconnectieovereenkomst ook een einde maakt aan de verplichting periodieke vergoedingen te betalen, ook al is de minimumduur van de RaS-overeenkomst nog niet verstreken. KPN kan dus geen aanspraak maken op die periodieke vergoedingen voor zover zij betrekking hebben op de periode na 30 juni 2008. Het subsidiaire verweer van Unicom slaagt dus.
7.9 Aldus moet worden bepaald welk deel van de vordering van KPN betrekking heeft op de periode na 30 juni 2008. Ter comparitie heeft KPN verklaard dat het hier gaat om een bedrag van “ongeveer” € 17.000,=. Kennelijk baseert KPN dit standpunt op de door haar bij inleidende dagvaarding (productie 3) overgelegde facturen. De jongste daarvan dateert van 4 augustus 2008, beloopt € 17.992,80 en heeft blijkens de omschrijving van de “Invoice Period” betrekking op de periode 1 juli 2008 tot 31 juli 2008. Ter comparitie heeft Unicom verklaard dat het bij benadering gaat om een bedrag van € 22.000,=. De rechtbank neemt aan dat Unicom zich in dit verband evenzeer baseert op eerder genoemd overzicht, nu immers de op één na jongste factuur dateert van 4 juli 2008 (en dus ook van na 30 juni 2008) en een bedrag behelst van € 5.061,31. Blijkens de omschrijving van de “Invoice Period” heeft die factuur evenwel betrekking op de periode 1 juni 2008 tot 30 juni 2008, dus van vóór het moment waarop de overeenkomsten zijn geëindigd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat Unicom haar ter comparitie ingenomen standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd. Ten minste had van haar verwacht mogen worden te verduidelijken hoe haar standpunt valt te rijmen met de omschrijving van de facturen. Dit betekent dat als vaststaand moet worden aangenomen dat slechts het bedrag van € 17.992,80 betrekking heeft op de periode na 30 juni 2008, zodat dat bedrag in mindering strekt op het door Unicom nog verschuldigde bedrag.
7.10 Van de gevorderde hoofdsom is dus (42.170,50 – 17.992,80 =) € 24.177,70 toewijsbaar.
7.11 KPN vordert de wettelijke handelsrente per de vervaldata van de onderhavige facturen. Niet ter discussie staat dat het hier gaat om een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a lid 1 BW. Blijkens de door KPN overgelegde facturen is de vervaldatum gesteld op dertig dagen na factuurdatum. Ook op dat punt heeft Unicom geen verweer gevoerd, zodat de rechtbank als vaststaand aanneemt dat partijen hiermee een uiterste betaaltermijn zijn overeengekomen. Dat betekent dat de wettelijke handelsrente toewijsbaar is vanaf dertig dagen na de datum van de desbetreffende facturen, zoals door KPN overgelegd als productie 3 bij de dagvaarding, behoudens de factuur van 4 augustus 2008 (zo volgt uit 7.9).
7.12 KPN vordert voorts een vergoeding ter zake van buitengerechtelijke incassokosten. Bij dagvaarding heeft zij die vordering niet onderbouwd, in die zin dat zij niet (concreet) heeft gesteld waaruit de buitengerechtelijke werkzaamheden zouden hebben bestaan. Bij verzetdagvaarding heeft Unicom expliciet betoogd dat de vordering als onvoldoende onderbouwd moet worden afgewezen. Daarin heeft KPN geen aanleiding gezien haar vordering alsnog deugdelijk te onderbouwen, terwijl zij daartoe verschillende gelegenheden heeft gehad. De vordering zal dus worden afgewezen.
7.13 Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal Unicom worden veroordeeld in de proceskosten.
in reconventie
7.14 De voorwaardelijke reconventionele vordering zal worden afgewezen. Niet gebleken is immers dat Unicom onverschuldigd betalingen heeft verricht uit hoofde van de in 2.3 bedoelde overeenkomsten. Unicom zal worden veroordeeld in de proceskosten. Bij de begroting van het advocaatsalaris zal de rechtbank de comparitie van partijen buiten beschouwing laten, nu bij die gelegenheid de vordering in reconventie geen voorwerp van discussie is geweest.
8 De beslissing
De rechtbank,
in oppositie (conventie),
vernietigt het verstekvonnis van deze rechtbank d.d. 16 september 2009;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Unicom om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan KPN te betalen het bedrag van € 24.177,70 (zegge: vierentwintigduizend honderdzevenenzeventig euro en zeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 2 BW over de respectieve factuurbedragen vanaf de vervaldata van de respectieve facturen, een en ander als bedoeld in 7.11, tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt Unicom in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van KPN bepaald op € 1.020,= aan vast recht, op € 72,25 aan overige verschotten en op € 1.737,= aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
wijst af de vordering van Unicom;
veroordeelt Unicom in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van KPN bepaald op € 452,= aan salaris voor de advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling.
Uitgesproken in het openbaar.
1980/548