ECLI:NL:RBROT:2010:BO3766

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/651202-09
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling tijdens politieachtervolging

Op 14 oktober 2010 deed de Rechtbank Rotterdam uitspraak in een strafzaak tegen de verdachte, die op 13 december 2009 in Rotterdam betrokken was bij een achtervolging door de politie. De verdachte reed met een snelheid van circa 110 km/u, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 50 km/u was. Tijdens de achtervolging probeerde hij een motoragent, [verbalisant 1], van het leven te beroven door met zijn voertuig in de richting van de politiemotor te rijden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag, omdat hij opzettelijk het risico had aanvaard dat hij de agent zou kunnen doden.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van poging zware mishandeling van twee andere agenten, [verbalisant 2] en [verbalisant 3], die in een politieauto zaten. De verdachte had hen met hoge snelheid aangereden, wat de rechtbank als een poging tot zware mishandeling kwalificeerde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door zijn gedrag een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel voor de agenten had gecreëerd.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere tenlasteleggingen, waaronder poging tot doodslag op de agenten in de politieauto, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij opzettelijk hen had willen aanrijden. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de betrokken agenten, die door de verdachte in levensgevaar waren gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/651202-09
Datum uitspraak: 14 oktober 2010
Tegenspraak (ex art. 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op 1981 te [geboorteplaats], ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres en woonplaats],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein te Nieuwegein,
gemachtigd raadsvrouw mr. A. Greve-Kortrijk, advocaat te ’s-Hertogenbosch.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2010.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 21 juni 2010 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte:
1) primair heeft gepoogd een motoragent van het leven te beroven, danwel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, subsidiair zich zodanig op de weg heeft gedragen dat er gevaar en/of hinder werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt;
2) primair heeft gepoogd twee agenten in een busje van het leven te beroven, danwel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, subsidiair zich zodanig op de weg heeft gedragen dat er gevaar en/of hinder werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt;
3) primair heeft gepoogd twee agenten in een personenauto van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, subsidiair zich zodanig op de weg heeft gedragen dat er gevaar en/of hinder werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt;
4) zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal van een auto, dan wel ten tijde van de verwerving of voorhanden krijgen van deze auto wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de auto door diefstal verkregen was.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Roebroek heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van de onder 2 primair ten laste gelegde poging doodslag en het onder 3 primair en 4 primair ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1 primair (poging tot doodslag), 2 primair (poging tot zware mishandeling), 3 subsidiair en 4 subsidiair (schuldheling) ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte ten aanzien van de onder 1 primair, 2 primair en 4 subsidiair ten laste gelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, alsmede tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden;
- veroordeling van de verdachte ten aanzien van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde feit tot 1 maand hechtenis.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
feit 2 primair (poging tot doodslag)
De onder 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsvrouw.
feit 3
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte van de onder 3 primair ten laste gelegde feiten vrij te spreken. Zij heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat het onder 3 subsidiair ten laste gelegde feit wel wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De verdediging heeft eveneens bepleit dat de verdachte van de onder 3 primair ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde feit komt de raadsvrouw eveneens tot vrijspraak. Zij heeft erop gewezen dat verbalisant [2] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij de verdachte naar rechts heeft willen drukken om hem zo tot stilstaan te dwingen. Het gevaar op de weg is juist veroorzaakt door de verbalisant en niet door de verdachte.
Nu de onder 3 primair ten laste gelegde feiten naar het oordeel van de rechtbank inderdaad niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden dient de verdachte daarvan te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank het volgende.
In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 december 2009 met nummer 2009424705-5 hebben verbalisanten [4 en 5] gerelateerd dat zij met de voorzijde van hun dienstvoertuig het voertuig van de verdachte aan de achterzijde raakten en dat de verdachte vervolgens met de linkerachterzijde van zijn auto tegen de rechtervoorzijde van hun dienstvoertuig aanreed. Bij de rechter-commissaris heeft verbalisant [4], tevens de bestuurder van het dienstvoertuig, echter verklaard dat hij tot tweemaal toe de auto van de verdachte heeft geraakt en dat hij de aanrijding heeft veroorzaakt. Ook heeft hij verklaard dat hij niet de angst heeft gehad dat hij zou worden aangereden (naar de rechtbank begrijpt: door de verdachte). Bij de ongevalanalyse door de Verkeerspolitie kon technisch niet vastgesteld worden of de bestuurder van de Renault (de verdachte) tegen het politievoertuig had gereden of dat de bestuurder van het politievoertuig tegen de Renault had gereden.
Tegen de achtergrond van het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende komen vast te staan dat het de verdachte is geweest die in de onder 3 subsidiair ten laste verkeerssituatie gevaar of hinder heeft veroorzaakt door met zijn auto tegen het dienstvoertuig aan te rijden. Het onder 3 subsidiair ten laste gelegde is, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, dan ook niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan eveneens dient te worden vrijgesproken.
feit 4 primair
Het onder 4 primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsvrouw.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
feit 1(primair poging tot doodslag)
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen welke in bijlage II bij dit vonnis zijn opgenomen, kunnen de navolgende feiten als vaststaand worden aangemerkt.
Op 13 december 2009 reed de verdachte, als bestuurder van een personenauto, in Rotterdam, terwijl hij werd achtervolgd door [verbalisant 1], hoofdagent van de politie Rotterdam-Rijnmond. Deze [verbalisant 1] reed op dat moment op een herkenbare politiemotor en maakte gebruik van optische signalen. Tijdens deze achtervolging reed de verdachte met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte door vervolgens met deze hoge snelheid zijn voertuig in de richting van de politiemotor te sturen het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [verbalisant 1]. Aldus dient bewezen te worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag op het slachtoffer [verbalisant 1].
Primair heeft de verdediging erop gewezen dat de verdachte heeft ontkend dat hij met zijn voertuig in de richting van de politiemotor heeft gestuurd. Nu de belastende verklaring van [verbalisant 1] geen steun vindt in ander bewijsmateriaal volgt uit artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) dat niet tot een bewezenverklaring van het primair tenlaste gelegde kan worden gekomen. De raadsvrouw heeft daarbij de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 26 januari 2010 (LJN: BK 2094) aangehaald. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte kennelijk wilde wegkomen van de alcoholcontrole. Van opzet op het aanrijden van [verbalisant 1] kan derhalve niet worden gesproken, ook niet in voorwaardelijke vorm. De verdachte dient daarom van het primaire feit te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt het volgende.
primair verweer (bewijsminimum)
Op de voet van artikel 344, eerste lid, Sv kan het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar dat in de wettelijke vorm is opgemaakt en dat mededeling van door hemzelf waargenomen of ondervonden feiten of omstandigheden behelst, als bewijsmiddel worden gebruikt. Op grond van het tweede lid van artikel 344 Sv is het mogelijk dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd enkel wordt aangenomen op grond van het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar. De stelling dat er ten aanzien van het onder primair tenlastegelegde onvoldoende wettig bewijs voorhanden is gaat dan ook mank.
De rechtbank acht de inhoud van dit bewijsmiddel in dit geval ook overtuigend. Zij overweegt dat door de wetgever aan ambtsedig opgemaakte processen-verbaal sterke bewijskracht is toegekend, mede omdat verbalisanten over het algemeen er geen belang bij hebben om een voorstelling van zaken te geven die niet of niet volledig overeenstemt met de werkelijkheid. De rechtbank is zich er in het onderhavige geval van bewust dat hoofdagent [verbalisant 1], die het proces-verbaal van bevindingen met nummer 2009424705-10 op ambtsbelofte heeft opgemaakt, tevens als benadeelde kan worden aangemerkt. Gelet echter op de gedetailleerde en consistente verklaring van de verbalisant [1], welke verklaring hij bij de rechter-commissaris ook heeft bevestigd, acht de rechtbank buiten gerede twijfel dat verbalisant [1] in het proces-verbaal van bevindingen een overeenkomstig de werkelijkheid gegeven voorstelling van zaken heeft gegeven.
subsidiair verweer: (voorwaardelijk) opzet
In het evengenoemde proces-verbaal van verbalisant [1] is gerelateerd dat de verdachte met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur zijn voertuig naar links stuurde op het moment dat de verbalisant op zijn motorvoertuig links naast hem reed. Verbalisant [1] werd hierdoor gedwongen naar uiterst links uit te wijken om een aanrijding te voorkomen.
Gezien de kwetsbare positie die motorrijders in het verkeer hebben en de snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur waarmee de verdachte reed, was de kans dat de motorrijder een aanrijding niet zou overleven naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te noemen. Het gedrag van de verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht geweest op het veroorzaken van een fataal verkeersongeval dat het niet anders kan zijn dan dat hij deze kans heeft aanvaard. Op grond hiervan acht de rechtbank het voor poging tot doodslag benodigde opzet, zij het in voorwaardelijke vorm, bewezen. Dat de verdachte als achterliggend motief had om zich te onttrekken aan een alcoholcontrole, doet daar in het geheel niet aan af.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair
hij op 13 december 2009 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [verbalisant 1] (hoofdagent van politie Rotterdam-Rijnmond) van het leven te beroven, met dat opzet als bestuurder van een personenauto, met een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan (te weten 50 km/h), zijn voertuig heeft gestuurd in de richting van die dicht links naast hem rijdende [verbalisant 1], die op dat moment een herkenbare politiemotor bestuurde met gebruikmaking van optische signalen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 (poging zware mishandeling)
Op grond van gebezigde bewijsmiddelen welke in bijlage II bij dit vonnis zijn opgenomen, kunnen de navolgende feiten als vaststaand worden aangemerkt.
Op 13 december 2009 namen verbalisanten [2 en 3], beiden hoofdagent van politie Rotterdam-Rijnmond, de achtervolging van het voertuig van de verdachte over van motoragent [verbalisant 1]. De verdachte reed op dat moment nog altijd met veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan. Het voertuig van de verbalisanten voerde gedurende de achtervolging van de verdachte optische en geluidssignalen. Op een gegeven moment zijn de verbalisanten in het politiebusje voor het voertuig van de verdachte gaan rijden. Vervolgens stuurde de verdachte naar links en maakte hierdoor contact met de betonnen rijbaanscheiding. Direct daarna heeft de verdachte zijn voertuig naar rechts gestuurd, waardoor beide voertuigen elkaar raakten. Vervolgens is de verdachte nogmaals tegen het voertuig van de verbalisanten [2 en 3] gereden. De snelheid bij deze manoeuvre was circa 130 kilometer per uur, terwijl de toegestane snelheid ter plaats 80 kilometer per uur bedroeg.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feitelijke gang van zaken gekwalificeerd dient te worden als een poging zware mishandeling van verbalisanten [2 en 3]. De verdachte heeft zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de verbalisanten door zijn gedragingen zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Hij heeft die kans welbewust aanvaard en op de koop toegenomen.
Namens de verdachte is aangevoerd dat, zoals de verdachte bij de politie heeft verklaard, dat de verbalisanten met hun politiebus juist tegen zijn auto zijn aangereden en de aanrijding hebben veroorzaakt. De gegevens uit het technisch rapport en het feit dat het politievoertuig aan de linker binnenzijde is geraakt, bevestigen dat de verdachte is klemgereden. Het is niet waarschijnlijk dat de verdachte - die uitweek - (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan deze politieambtenaren.
De rechtbank overweegt het volgende.
Tegenover de verklaring van de verdachte dat de politiebus tegen zijn voertuig is aangereden, staan de op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte verklaringen van de verbalisanten [2 en 3]. Zij hebben gerelateerd dat de verdachte zich op Rijksweg A13 met een veel hogere snelheid dan ter plaatse is toegestaan zodanig heeft gedragen dat verbalisant [2], bestuurder van het politievoertuig, tweemaal een stuurbeweging naar rechts heeft moeten maken om de controle over het voertuig te kunnen behouden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel of deze verbalisanten overeenkomstig de waarheid hebben verklaard in hun proces-verbaal van bevindingen. De door de raadsvrouw aangevoerde gegeven omstandigheden maken dit niet anders. Immers uit het technisch rapport blijkt slechts dat met het politievoertuig is geremd en licht naar links is gestuurd. Van het links insturen op het voertuig van de verdachte is echter niet gebleken.
Met een personenauto op hoge snelheid meermalen op de zijkant van een ook met hoge snelheid rijdende personenbus inrijden, brengt naar algemene ervaringsregels het aanmerkelijke risico mee dat zo’n personenbus van de weg raakt, kantelt of ergens tegen aan botst. Een dergelijk ongeval veroorzaakt niet zelden dat inzittenden van een dergelijke personenbus in ieder geval ernstig gewond raken.
De verdachte heeft door aldus te handelen de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat de agenten in de personenbus ernstig gewond zouden raken. Het handelen van de verdachte was bovendien zozeer gericht op het aanrijden van de politiebus dat de rechtbank daaruit opmaakt dat de verdachte deze kans bewust heeft aanvaard
Op grond hiervan acht de rechtbank het voor poging zware mishandeling benodigde opzet dan ook bewezen.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2. primair
hij op 13 december 2009 te Rotterdam (op de rijksweg A13) , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [verbalisant 2] en [verbalisant 3], (beiden hoofdagent van politie Rotterdam-Rijnmond), zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een personenauto, met een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan meermalen met zijn voertuig opzettelijk is aangereden tegen de dicht voor hem rijdende herkenbare politieauto, waarin zich die [verbalisant 2] en [verbalisant 3] bevonden en welke politieauto optische- en geluidssignalen voerde, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 4 (schuldheling)
Op grond van gebezigde bewijsmiddelen welke in bijlage II bij dit vonnis zijn opgenomen, kunnen de navolgende feiten als vaststaand worden aangemerkt.
Op 4 december 2009 werd aangifte gedaan van een diefstal van een personenauto Renault Twingo E2, kleur zwart met het kenteken [kenteken]. Op 14 december 2009 heeft de verdachte bij de politie verklaard dat dit voertuig van hem is. Voorts heeft hij verklaard dat hij het voertuig één tot anderhalve week daarvoor in Breda heeft gekocht voor 200 euro, dat het portierslot en de sleutel van het voertuig kapot zijn en dat hij de sleutels niet meer in zijn bezit heeft.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling.
De verdediging heeft aangevoerd dat uit niets blijkt dat de verdachte had moeten weten dat de auto gestolen was. De verdachte dient daarom van dit feit eveneens te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt dat de verdachte, gelet op de omstandigheden dat hij het voertuig heeft gekocht voor 200 euro, het portierslot van het voertuig kapot was en de sleutel van het voertuig ontbrak, redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door diefstal verkregen goed betrof. Gelet hierop acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
4.
subsidiair,
hij op 13 december 2009 te Rotterdam een goed, te weten
een auto (Renault Twingo, kenteken [kenteken]), heeft voorhanden gehad terwijl
hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door diefstal
verkregen goed betrof;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1. primair
poging tot doodslag;
2. primair
poging tot zware mishandeling;
4. subsidiair
schuldheling.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Bij een dollemansrit door Rotterdam heeft de verdachte een motoragent en twee dienders in een politiebus blootgesteld aan levensgevaar c.q. aan risico op zwaar letsel, enkel om aan een alcoholcontrole te kunnen ontkomen. Dit alles speelde zich af in een gestolen voertuig. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij het door hem bestuurde voertuig als wapen in de strijd heeft geworpen. Het mag een waar wonder worden genoemd dat hierbij niemand gewond is geraakt. De verdachte heeft als gevolg van deze feiten gevoelens van grote angst en schrik veroorzaakt bij de betrokken dienders. Uit de toelichting op hun vorderingen als benadeelde partij komt naar voren dat verbalisant [1] tijdens het voorval doodsangsten heeft uitgestaan. Hij neemt niet graag de motor meer, maar pakt liever de auto. Daarnaast heeft hij een aantal nachten wakker gelegen en denkt nog regelmatig aan het voorval terug. Ook de verbalisanten [2 en 3] zijn erg geschrokken van de bewuste actie van de verdachte en denken er, evenals verbalisant [1], nog vaak aan terug. Voor deze gevolgen heeft verdachte zijn ogen gesloten en heeft blijk gegeven van disrespect voor het menselijk leven en voor het politiegezag.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 juni 2010 reeds eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de verkeersveiligheid rechtvaardigen dat de verdachte, naast een onvoorwaardelijke en voorwaardelijke gevangenisstraf, ook voor geruime duur de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen wordt ontzegd. De rechtbank zal, gezien het uiterst laakbare verkeersgedrag van de verdachte, hem een langere ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
feit 1.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: de heer [verbalisant 1] wonende te Rotterdam, terzake van feit 1. De benadeelde partij vordert vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 250,-. Ter terechtzitting is hij vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. V. van den Bos.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering worden toegewezen.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
feit 2.
Als benadeelde partijen hebben zich terzake van feit 2 in het geding gevoegd:
- de heer [verbalisant 3] domicilie kiezende te Rotterdam. De benadeelde partij vordert vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 150,-;
-de heer [verbalisant 2] domicilie kiezende te Rotterdam. De benadeelde partij vordert vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 150,-.
Ter terechtzitting werd de heer [verbalisant 2] bijgestaan door zijn raadsman mr. V. van den Bos en de heer [verbalisant 3] vertegenwoordigd door dezelfde raadsman.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partijen als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zullen de vorderingen worden toegewezen.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt ten behoeve van beide benadeelde partijen oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
feit 4.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [aangeefster 1] wonende te Breda, terzake van feit 4. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 1.250,-.
De vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen, nu niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder 4 subsidiair bewezen verklaarde feit.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 287, 302 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair en 4 subsidiair, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast
indien de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1] af;
wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1] toe en veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan [verbalisant 1], domicilie kiezende te Rotterdam te betalen € 250,- (zegge: tweehonderdvijftig);
wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 3] toe en veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan [verbalisant 3], domicilie kiezende te Rotterdam te betalen € 150,- (zegge: honderdvijftig);
wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2] toe en veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan [verbalisant 2], domicilie kiezende te Rotterdam te betalen € 150,- (zegge: honderdvijftig);
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partijen [verbalisant 1], [verbalisant 3] en [verbalisant 2] gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
veroordeelt de benadeelde partij [aangeefster 1] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [verbalisant 1] voornoemd te betalen € 250,- (zegge: tweehonderdvijftig), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [verbalisant 3] voornoemd te betalen € 150,- (zegge: honderdvijftig), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [verbalisant 2] voornoemd te betalen € 150,- (zegge: honderdvijftig), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van der Kaaij, voorzitter,
en mrs. De Jong en Wilbers-Taselaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Kattestaart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 oktober 2010.
Bijlage I bij vonnis van 14 oktober 2010 :
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 13 december 2009 te Rotterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [verbalisant 1]
(hoofdagent van politie Rotterdam-Rijnmond) van het leven te beroven, althans
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een
personenauto, met een snelheid van circa 110 kilometer, in ieder geval een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan ( te weten 50 km/h), in ingereden op, althans zijn voertuig heeft gestuurd in de richting van die (inmiddels) dicht links naast danwel achter hem rijdende [verbalisant 1], die (op dat moment) een herkenbare politiemotor bestuurde met gebruikmaking van optische signalen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287/302 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair
hij op of omstreeks 13 december 2009 te Rotterdam, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op voor het openbaar verkeer openstaande wegen, waaronder de Statenweg en/of de Henegouwenlaan, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die wegen werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die wegen werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
ondanks dat hij, verdachte, door een ambtenaar van politie, rijdend op een herkenbare politiemotor, door middel van optische signalen en een politietransparant met de tekst “STOP POLITIE” werd gemaand zijn voertuig tot stilstand te brengen
- met een snelheid van circa 110 km/uur, in ieder geval een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan (te weten 50 km/uur) op de Statenweg en/of Henegouwenlaan heeft gereden en/of
- op de Tjalklaan het in zijn richting gekeerde rood licht uitstralende verkeerslicht heeft genegeerd
(één en ander teneinde zich te onttrekken aan staandehouding of aanhouding door die ambtenaar van politie)
(artikel 5 jo 177 en 179 van de WvW 1994)
2.
hij op of omstreeks 13 december 2009 te Rotterdam (op de rijksweg A13) , ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [verbalisant 2]
en/of [verbalisant 3], (beiden hoofdagent van politie Rotterdam-Rijnmond), van het
leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet als bestuurder van een personenauto, met een snelheid van circa 110 km/uur, in ieder geval een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan (te weten 50 km/uur), (meermalen) met zijn voertuig (opzettelijk) is aangereden tegen of gebotst tegen de (inmiddels) dicht voor hem rijdende herkenbare politieauto, waarin zich die [verbalisant 2] en [verbalisant 3] bevonden en welke politieauto optische- en/of geluidssignalen voerde, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287/302 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 13 december 2009 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op voor het openbaar verkeer openstaande wegen, waaronder de Tjalklaan en/of Matlingeweg en/of Rijksweg A-13, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die wegen werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die wegen werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
ondanks dat hij, verdachte, door de ambtenaren van politie, rijdend in een herkenbaar politievoertuig door middel van optische signalen en een politietransparant met tekst “STOP POLITIE”werd gemaand zijn voertuig tot stilstand te brengen
- met een snelheid van circa 110 km/uur, in ieder geval een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan (te weten 50 km/uur) op de Tjalklaan en/of Matlingeweg heeft gereden en/of
- met een snelheid van circa 130 km/uur, in ieder geval een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan (te weten 80 km/uur) op de A-13 heeft gereden en/of
- op de Tjalklaan en/of Matlingeweg het in zijn richting gekeerde rood licht uitstralende verkeerslicht heeft genegeerd en/of
- op de Tjalklaan en/of Matlingeweg (meermalen) een of meerdere kruising(en) is overgereden zonder snelheid te verminderen en/of
- op de Rijksweg A-13 (meermalen) met zijn voertuig (opzettelijk) is aangereden tegen of gebotst tegen een (inmiddels) dicht voor hem rijdende herkenbare politieauto, welke politieauto optische en/of geluidssignalen voerde,
(één en ander teneinde zich te onttrekken aan staandehouding of aanhouding door die ambtenaar van politie)
(artikel 5 jo 177 en 179 van de WvW 1994)
3.
hij op of omstreeks 13 december 2009 te Rotterdam op de rijksweg A20 , ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[verbalisant 4] en/of [verbalisant 5] (beiden hoofdagent van Exo verkeerspolitie) van
het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet als bestuurder van een personenauto met hoge snelheid (meermalen) met zijn voertuig (opzettelijk) is aangereden tegen of gebotst tegen de (inmiddels) dicht naast hem rijdende herkenbare politieauto, waarin zich die [verbalisant 4] en [verbalisant 5] bevonden en welke poiltieauto optische en/of geluidssignalen voerde, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287/302 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair
hij op of omstreeks 13 december 2009 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op voor het openbaar verkeer openstaande wegen, waaronder de Rijksweg A-20, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die wegen werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die wegen werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
ondanks dat hij, verdachte, door de ambtenaren van politie, rijdend in een herkenbaar politievoertuig door middel van optische signalen en een politietransparant met tekst “STOP POLITIE”werd gemaand zijn voertuig tot stilstand te brengen
- op de Rijksweg A-20 (meermalen) met zijn voertuig (opzettelijk) is aangereden tegen of gebotst tegen een (inmiddels) dicht nasat hem rijdende herkenbare politieauto, welke politieauto optische en/of geluidssignalen voerde,
(één en ander teneinde zich te onttrekken aan staandehouding of aanhouding door die ambtenaar van politie)
(artikel 5 jo 177 en 179 van de WvW 1994)
4.
hij in of omstreeks de periode 2 december 2009 tot en met 3 december 2009 te
Breda met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een auto (renault Twingo, kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel
of ten dele toebehorende aan [aangeefster 1], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 december 2009 te Rotterdam (een) goed(eren), te weten
een auto (Renault Twingo, kenteken [kenteken]), heeft voorhanden gehad terwijl
hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed/die
goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door
misdrijf, namelijk door diefstal, althans door enig (ander) misdrijf,
verkregen goed(eren) betrof;
(artikel 416/417bis Wetboek van Strafrecht)
Bijlage II bij vonnis van 14 oktober 2010:
De hieronder als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
feit 1.
1. een ambtsedig proces-verbaal van politie Rotterdam Rijnmond d.d. 13 december 2009 proces-verbaalnummer 2009424705-10 (proces-verbaal van bevindingen) – zakelijk weergegeven - ;
“Op zondag 13 december 2009 te 05:45 uur bevond ik mij, [verbalisant 1], hoofdagent van politie, op de Stadhoudersweg te Rotterdam (…). Ik verbalisant [1] was in uniform gekleed en beschikte over een herkenbare politiemotorfiets (…).
Ik, verbalisant, zag dat een persoon als bestuurder van een voertuig zijnde een personenauto (…), dit bestuurde op de Stadhoudersweg en de controleplaats naderde (…).
Ik zette de achtervolging in en maakte daarbij gebruik van het optische signaal, de blauwe lampen.
Tijdens deze achtervolging op de Statenweg zag ik op de snelheidsmeter van de politiemotorfiets dat de snelheid 100 kilometer per uur bedroeg. Ter plaatse geldt een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. Dit komt overeen met een gecorrigeerde snelheid van 92 kilometer per uur, dus een overschrijding van 42 kilometer per uur.
Voorbij de Statentunnel op de Henegouwerlaan te Rotterdam besloot ik, verbalisant [1], om links naast deze bestuurder te gaan rijden om hem middels aanwijzingen duidelijk te maken dat hij moest stoppen. Toen ik links naast deze bestuurder reed, zag ik dat hij naar mij keek. Ik maakte hem met mijn rechterhand kenbaar dat hij moest stoppen. Ik, verbalisant, zag dat deze bestuurder hierop niet deed wat ik wilde. Tot mijn schrik zag ik, verbalisant [1], dat deze bestuurder zijn voertuig naar links stuurde kennelijk met de bedoeling om mij van de weg af te duwen om vervolgens van mij af te komen. Ik, verbalisant, week naar uiterst links uit om een aanrijding te voorkomen en gaf vervolgens gas om vóór het voertuig te gaan rijden. Door de handeling van de bestuurder had ik het gevoel dat ik moest vrezen voor mijn leven.”
2. een proces-verbaal verhoor van [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris d.d. 26 april 2010, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –;
“Voorbij de Statentunnel ben ik links naast hem gaan rijden om contact met hem te maken. Er zat toen een afstand van 1,5 tot 2 meter tussen ons. (…) Met aanwijzingen, zoals het wijzen met mijn vinger, probeerde ik hem duidelijk te maken dat hij aan de kant moest. Desondanks bleef hij met hoge snelheid rijden. (…) Hij gooide zijn stuur naar links. Toen ik zag dat hij dat deed week ik direct ook uit naar links om een aanrijding te voorkomen.”
3. een ambtsedig proces-verbaal van politie Rotterdam Rijnmond d.d. 14 december 2009 proces-verbaalnummer 2009424705-19 (verklaring verdachte) – zakelijk weergegeven - ;
“Gistermorgen bent u bij een verkeerscontrole weggereden en bent achtervolgd door een politieagent op een motor. Kunt u zich dat herinneren?
Ja dat herinner ik mij.
(…)
Hoe hard heb je gereden denk je?
Ik denk maximaal 120 km per uur.
(…)
Nu heeft die motoragent u een stopteken gegeven door een oplichtend bordje met STOP POLITIE er op. Kunt u zich dit bordje nog herinneren?
Ja ik herinner me dit.”
feit 2.
1. een ambtsedig proces-verbaal van politie Rotterdam Rijnmond d.d. 13 december 2009 proces-verbaalnummer 2009424705-4 (proces-verbaal van bevindingen) – zakelijk weergegeven -;
“Wij, verbalisanten, [verbalisant 2], hoofdagent, D03 Overschie, en [verbalisant 3], hoofdagent, D03 Directe Hulpverlening, verklaren het volgende:
Op zondag 13 december 2009, omstreeks 05:52 uur, reden wij, verbalisanten [ 2 en 3], in uniform gekleed en als zodanig herkenbaar, in een herkenbaar dienstmotorvoertuig, op de Schiedamseweg in de richting van het Marconiplein te Rotterdam. (…) Toen wij de kruising van de Schiedamseweg met de Mathenesserweg naderden, zagen wij dat er op de Mathenesserweg, komende uit de richting van de Mathenesserbrug en gaande in de richting van het Marconiplein, een zwarte personenauto aan kwam rijden. Wij zagen dat dit voertuig met een opvallend hoge snelheid reed. Wij zagen dat achter dit motorvoertuig een een als zodanig herkenbare dienstmotorfiets reed. (…)
(…) Wij hebben middels ons lichttransparant aan de voorzijde van ons voertuig een stopteken aan het voornoemde zwarte motorvoertuig gegeven, waaraan deze niet voldeed. Middels de luidspreker van ons voertuig heb ik, verbalisant [3], naar de bestuurder van het voertuig geroepen dat hij moest stoppen. (…)
Toen wij, verbalisanten, het zwarte motorvoertuig dicht genoeg genaderd waren, zagen wij dat het voertuig voorzien was van het kenteken [KENTEKEN] en dat het een zwarte Renault Twingo betrof. (…) Hierop zagen wij dat de zwarte Renault Twingo rechtdoor de Doenkade opreed en vervolgens linksaf de oprit van de Rijksweg A13 rechts opreed en op de Rijksweg A13 rechts invoegde richting A20. (…) Hierop heb ik, verbalisant [2], dit voertuig ingehaald via rijstrook 3 en ben ik op rijstrook 1 voor de zwarte Renault Twingo gaan rijden. Ik zag dat de zwarte Renault Twingo op zeer korte afstand van de achterzijde van mijn voertuig reed. Hierop ben ik, verbalisant [2], langzaam gaan afremmen teneinde dit voertuig tot stoppen te dwingen. Hierop zag ik in mijn linkerspiegel dat de zwarte Renault Twingo kort afremde, vervolgens naar links stuurde en contact maakte met de betonnen rijbaanscheiding. Ik zag dat de zwarte Renault Twingo hierop zijn snelheid vermeerderde en wij, verbalisanten [2 en 3] voelden en hoorden een harde klap. Wij voelden dat ons motorvoertuig schokte en met de achterzijde naar rechts werd gedrukt.
Ik, verbalisant [2] moest naar rechts sturen om mijn voertuig in dezelfde richting te laten rijden. Ik zag in mijn linkerspiegel dat de zwarte Renault Twingo tussen de betonnen rijbaanscheiding en mijn motorvoertuig probeerde om mij opnieuw te passeren, door mijn motorvoertuig naar rechts te drukken. De snelheid bij deze manoeuvre was circa 130 kilometer per uur. De toegestane snelheid ter plaatse is 80 kilometer per uur.
Ik, verbalisant [2], voelde dat de zwarte Renault Twingo opnieuw tegen mijn dienstmotorvoertuig reed. Ik voelde opnieuw een harde klap en ik hoorde een krakend en schurend geluid wat vanaf de linkerachterzijde van mijn voertuig kwam. Ik zag in mijn
linkerspiegel dat de zwarte Renault Twingo opnieuw probeerde om mijn motorvoertuig via het niet-rijbaangedeelte van de rijksweg A13 links in te halen. Hierop moest ik opnieuw met een stuurbeweging naar rechts corrigeren om op deze wijze de controle over mijn voertuig te behouden. (…)”
2. een ambtsedig proces-verbaal van politie Rotterdam Rijnmond d.d. 14 december 2009 proces-verbaalnummer 2009424705-19 (verklaring verdachte) – zakelijk weergegeven -;
“In wat voor auto reed u op 13 december 2009 omstreeks 05.50 uur op de snelwegen bij Rotterdam?
Ik reed in een zwarte Renault Twingo”
“Later is daar een politieauto bij gekomen. Kunt u zich dit herinneren?
Ja dat kan ik mij herinneren.
(…)
Kunt u zich herinneren dat u tijdens deze rit met hoge snelheid tegen een betonnen verkeersgeleiding langs de kant ben gereden met de door u bestuurde auto?
Ja dat herinner ik mij ook.
(…)
De politieagenten die in de auto achter u aan reden op een bepaald moment naast u, kunt u zich dit herinneren?
Ja, ik denk dat ik dat heb gezien.
Die politieagenten hebben gezien dat u inderdaad tegen die betonrand aanreed en dat u die corrigeerde. Maar ze hebben ook gezien dat u op een gegeven moment in hun richting stuurde terwij1 u met hoge snelheid reed. Door uitwijken konden ze een ernstige aanrijding met uw auto voorkomen maar was er wel blik/blik contact met de beide auto’s. Kunt u zich dit nog herinneren?
Dat kan ik mij wel herinneren.
Nu reden op een bepaald moment die politieagenten met hun politieauto voor u en u reed op korte afstand achter hun, kunt u zich dit nog herinneren?
Ja dat herinner ik mij.
Nu heeft de bestuurder van die politieauto afgeremd om u tot stoppen te laten komen, hij en de andere politieagent hebben gezien dat u naar links uitstuurde om langs hun te komen en bij deze handeling die betonrand heb geraakt. Klopt dat, herinnert u zich dit?
Ja dat klopt, ik herinner mij dit.”
3. een ambtsedig proces-verbaal van de Executieve Ondersteuning Afdeling, Bureau Technische en Ongevallendienst van de verkeerspolitie Rotterdam Rijnmond, technische dienst en ongevallendienst, d.d. 21 december 2009 Xpol.nummer 2009424705-6a;
“Conclusie registratie UDS de dato 13 december 2009, 05:55 uur, na analyse met behulp van UDScience.
(…)
•Kort voor en na de botsing is door het UDS systeem automatisch data over een tijdsbestek van ongeveer 41 seconden, dan wel een afstand van ongeveer 1230 meter vastgelegd.
•Tijdens de gehele registratie voerde het dienstmotorvoertuig dimlicht en werden optische en geluidssignalen gevoerd.
•Tot ongeveer 26 seconden, dan wel ongeveer 786 meter voordat de confrontatie plaats vond, bedroeg de gemiddelde snelheid ongeveer 108 km/h.
(…)
•Het dienstmotorvoertuig werd linksachter aangereden.
•De botssnelheid bedroeg ongeveer 117 km/h.”
feit 4.
1. een ambtsedig proces-verbaal van politie Rotterdam Rijnmond d.d. 4 december 2009 proces-verbaalnummer 2009223719-1 (verklaring aangever [1]) – zakelijk weergegeven -;
“Tussen woensdag 2 december 2009 te 21.00 uur en donderdag 3 december 2009 te 07.00 uur werd op de [adres en plaats], is de diefstal van een personenauto gepleegd. (…) ’s Avonds stond hij er nog, de andere morgen was hij weggenomen. (…)
Merk/type : Renault Twingo E2
Kleur : Zwart
Kenteken : [kenteken]”
2. een ambtsedig proces-verbaal van politie Rotterdam Rijnmond d.d. 14 december 2009 proces-verbaalnummer 2009424705-19 (verklaring van de verdachte) – zakelijk weergegeven -;
“Van wie is die zwarte Renault Twingo?
Die is van mij.
Hoe komt u er aan?
Die heb ik gekocht.
Wanneer?
Ik denk ongeveer 1 of 1,5 week geleden.
Waar?
In Breda.
Wat heeft u voor die auto betaald in Breda?
Ik heb 200 euro betaald.”
3. een ambtsedig proces-verbaal van politie Rotterdam Rijnmond d.d. 15 december 2009 proces-verbaalnummer 2009424705-22 (verklaring verdachte) – zakelijk weergegeven -;
“Hoe komt dat portierslot kapot, wanneer is dat dan kapot gegaan?
Dat is kapot gegaan bij het openen van de auto.
Waar zijn de sleutel van de auto om de deur te openen en de auto te starten?
Die is kapot.
Ja, maar waar zijn ze dan nu, want je reed wel met de auto. Heb je sleutels van de auto?
Nee. Niet meer.”