ECLI:NL:RBROT:2010:BO3378

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/740049-10
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Kolk
  • A. den Hollander
  • J. Hartmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweldsdelicten met mes in bar door moeder en dochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 oktober 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een moeder, die samen met haar dochter betrokken was bij een gewelddadig voorval in een bar. De moeder had een tas met messen meegenomen en stak twee ex-collega's van haar dochter, waarbij één slachtoffer in de buik en de ander in het been werd verwond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorwaardelijk opzet handelde, en verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en haar dochter als agressoren moeten worden aangemerkt, aangezien zij de confrontatie zelf zochten. De bewezen feiten werden gekwalificeerd als poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twintig maanden op, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 56, 57, 141, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/740049-10
Datum uitspraak: 26 oktober 2010
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam],
geboren op [geboortedatum] 1965 te [plaats] (Filipijnen),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Huis van Bewaring Nieuwersluis te Nieuwersluis,
raadsman mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2010.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Luijpen heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij
op 02 februari 2010 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om , opzettelijk
een persoon genaamd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [slachtoffer 1] heeft gestoken in het been,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en
een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven,
met dat opzet die [slachtoffer 2] heeft gestoken in de buik,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij
op 02 februari 2010 te Rotterdam,
in een voor het publiek
toegankelijke ruimte, te weten animeerbar [bar], openlijk in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welk geweld
bestond uit het
- aan de haren trekken van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] slaan en/of stompen tegen het lichaam en
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in het lichaam steken;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
NADERE BEWIJSMOTIVERING
Standpunt verdachte
Namens de verdediging is – de rechtbank begrijpt: ter zake de beide ten laste gelegde feiten – vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Daarnaast is aangevoerd dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van een ondeugdelijk steekwapen, hetgeen een ondeugdelijke poging op zou moeten leveren. Tenslotte is aangevoerd dat het letsel dat de slachtoffers hebben bekomen, niet van dusdanige aard is dat dit de dood ten gevolge had kunnen hebben, noch als zwaar lichamelijk letsel zou kunnen worden gekwalificeerd.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven dat er gebruik is gemaakt van een mes, hetgeen een deugdelijk middel voor een opzettelijke poging tot doodslag oplevert. Ten aanzien van de ernst van de verwondingen heeft de officier van justitie aangegeven dat aangeefster [slachtoffer 2] bij aankomst van de politie bloedend op de grond lag en veel bloed had verloren.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt de verweren. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft bij de politie verklaard – en bij de rechter-commissaris bevestigd – dat zij voelde dat zij gestoken werd en dat zij het mes daarna uit haar buik heeft getrokken. Dit laatste wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 1] dat hij een mes heeft afgepakt van de verdachte (en het slachtoffer) en achter de bar heeft gelegd en dit mes op verzoek aan de politie heeft overhandigd, waarbij door de verbalisant een rood/bruinkleurige substantie (bloed) op het mes werd gezien. Ook de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard dat de verdachte een mes heeft gehanteerd.
De aard van de gedraging van de verdachte, het met een mes in de buikstreek steken van het slachtoffer [slachtoffer 2], is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van potentieel dodelijk letsel, dat hieruit wordt afgeleid dat de verdachte die aanmerkelijke kans op het potentiële overlijden van die [slachtoffer 2] willens en wetens heeft aanvaard. Daar komt nog bij dat [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte in de Engelse taal tegen haar zei ´zo, nu ga je dood´. Ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer 1] wordt vastgesteld dat uit het met een mes in het been steken van die [slachtoffer 1] wordt afgeleid dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij die [slachtoffer 1] willens en wetens heeft aanvaard.
Bovenstaande vaststelling leidt er toe dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte opzet – in de zin van voorwaardelijk opzet – heeft gehad op het toebrengen van potentieel dodelijk letsel bij [slachtoffer 2] en op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] en omvat tevens de verwerping van het verweer dat er gebruik is gemaakt van een ondeugdelijk steekwapen. Er was aldus sprake van een deugdelijke poging.
Tenslotte merkt de rechtbank op dat het voorwaardelijk opzet op enig strafbaar feit niet afhankelijk is van het uiteindelijk geconstateerde letsel, zodat ook het laatste verweer van de raadsman dient te worden verworpen.
STRAFBAARHEID FEITEN EN VERDACHTE
De bewezen feiten leveren op:
De voortgezette handeling van
1.
poging tot zware mishandeling
en
poging tot doodslag;
en
2.
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Beroep op noodweer(exces)
Standpunt verdachte
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat er sprake is geweest van noodweer(exces), hetgeen moet leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte zich in een situatie van een wederrechtelijke en ogenblikkelijke aanval jegens haar dochter (de medeverdachte [medeverdachte], hierna: haar dochter) bevond, nu zij bij binnenkomst hoorde zeggen “I kill you”, waarna zij besefte dat haar dochter op de grond lag, tussen de bar en de slaande en schoppende vrouwen in. De grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn hierbij overschreden, zodat zich een situatie van noodweerexces heeft voorgedaan.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het beroep op noodweer(exces) dient te worden verworpen, omdat er geen sprake was van een noodweersituatie, nu de verdachte de confrontatie zelf heeft opgezocht.
Beoordeling
De rechtbank betrekt bij de beantwoording van die vraag hetgeen de verbalisanten bij het uitkijken van de zich in het dossier bevindende camerabeelden hebben waargenomen.
De verbalisanten hebben gerelateerd dat de verdachte samen met haar dochter de bar binnen komt lopen, dat zij een paar seconden stilstaan, waarna haar dochter in de richting van [slachtoffer 1] loopt en haar vrijwel direct een klap met de rechterhand geeft, waarop een vechtpartij tussen [slachtoffer 1] en de medeverdachte ontstaat. De verdachte loopt bij binnenkomst de andere kant op, maar mengt zich al snel in het gevecht tussen haar dochter en [slachtoffer 1]. De verdachte wordt vastgepakt en doet een paar stappen naar achteren, maar loopt daarna weer terug in de richting van de vechtpartij. De verdachte wordt wederom tegengehouden en naar achteren geduwd. Op dat moment is zichtbaar dat de verdachte een voorwerp in haar rechterhand houdt. Wanneer de verdachte voor de vierde maal in de richting van de vrouwen loopt, maakt zij een voorwaartse beweging met haar rechterarm. Een vrouw buigt meteen voorover en grijpt naar haar buikstreek. De verdachte wordt weer vastgepakt en naar achteren geduwd, waarna zij en haar dochter de bar uit worden geduwd. Later verklaart [slachtoffer 1] dat zij spoedig daarna bemerkte dat zij een steekwond in haar been had.
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient allereerst de vraag te worden beantwoord of aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding (waartegen vervolgens noodzakelijke verdediging geboden was). Hierover wordt het volgende overwogen.
Vast staat dat de verdachte met medebrenging van een tas met daarin onder meer drie (grote) messen, twee stuks gereedschap en een grote vijl, samen met haar dochter naar de bar is gegaan. Op de beelden is te zien dat de verdachte en haar dochter een paar seconden stilstaan bij de ingang, waarna haar dochter in de richting van [slachtoffer 1] loopt en haar vrijwel direct een klap met de rechterhand geeft. Voorts blijkt uit de aangifte van [slachtoffer 2] dat de verdachte vrij kort na binnenkomst op haar afloopt en dat zij kort daarop gestoken wordt.
Uit de hiervoor vermelde gang van zaken volgt dat de verdachte en haar dochter als de agressoren moeten worden aangemerkt.
De rechtbank stelt dan ook vast dat van een noodweersituatie geen sprake was, omdat dat de verdachte niet op een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding heeft gereageerd – de verdachten hebben de vechtpartij immers zelf geïnitieerd – zodat ook niet kan staande kan worden gehouden dat verdediging noodzakelijk was.
Het beroep op noodweer wordt verworpen.
De redengevende argumenten als hiervoor bij de verwerping van het beroep op noodweer genoemd, sluiten ook het door de verdachte gedane beroep op noodweerexces uit. Ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat er bij de verdachte sprake was van een dusdanig hevige gemoedsbeweging dat haar een beroep op noodweerexces zou toekomen.
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is, nadat haar dochter een conflict met een van de slachtoffers (een collega) had gehad, met haar dochter naar een bar gegaan. Zij heeft de bar betreden met in haar tas onder meer een aantal messen en andere scherpe voorwerpen. De verdachte is vrijwel direct op de slachtoffers afgelopen en heeft een slachtoffer in de buik gestoken en een ander in haar been. Een steekwond in de buikstreek, zo deze niet fataal is, kan ernstige en blijvende lichamelijke gevolgen hebben. Voorts zijn beide slachtoffers aan de haren getrokken, van een barkruk getrokken, geslagen en geschopt. Dit alles vond plaats in een kleine ruimte, waar zich ook andere personen bevonden.
Het behoeft weinig betoog dat dit een angstige en bedreigende situatie is geweest voor de slachtoffers en omstanders. Een dergelijk feit brengt voorts gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving teweeg.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens het op haar naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 12 juli 2010 niet eerder is veroordeeld. Hierin wordt aanleiding gezien de op te leggen gevangenisstraf enigszins te matigen en een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 56, 57, 141, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 20 (twintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 5 (vijf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van der Kolk, voorzitter,
en mrs. Den Hollander en Hartmann, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. Balk en Rodenburg, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 oktober 2010.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 26 oktober 2010:
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij
op of omstreeks 02 februari 2010 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (een)
perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te
beroven althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] heeft gestoken/gesneden in het been, althans het lichaam en/of die [slachtoffer 2] heeft gestoken/gesneden in de buikt, althans het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287/302 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij
op of omstreeks 02 februari 2010 te Rotterdam
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), aan de haren
heeft getrokken en/of heeft geslagen/gestompt, waardoor deze letsel heeft
bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht)
2.
zij
op of omstreeks 02 februari 2010 te Rotterdam,
op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek
toegankelijke ruimte, te weten animeerbar [bar], openlijk in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welk geweld
bestond uit het
- aan de haren trekken van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] slaan en/of stompen tegen het lichaam en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in het lichaam steken;
(artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht)