ECLI:NL:RBROT:2010:BO1015

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
327128 / HA ZA 09-823
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van assurantietussenpersoon bij wijziging verzekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 september 2010 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Shoeby Vastgoed Partners B.V. en HW Assurantiën B.V. De zaak betreft de aansprakelijkstelling van de assurantietussenpersoon HW Assurantiën voor schade aan een pand dat verzekerd was bij Fortis, na een eerdere verzekering bij Chubb. De eiser, Shoeby, stelt dat zij als rechtsopvolgster van de Van Deursen Groep aanspraken kan maken op de verzekeringsovereenkomst en dat HW Assurantiën haar zorgplicht heeft geschonden door niet te wijzen op de verschillen in dekking tussen de twee verzekeringen. De rechtbank oordeelt dat Shoeby geen vorderingsrechten heeft verkregen van de Van Deursen Groep, omdat zij niet de rechtsopvolgster is en de vorderingsrechten niet zijn overgegaan bij de overdracht van het pand. De rechtbank concludeert dat HW Assurantiën niet aansprakelijk is voor de schade die Shoeby heeft geleden door de instorting van het pand op 30 juni 2005, omdat de schade niet onder de dekking van de verzekering viel. De vordering van Shoeby wordt afgewezen en zij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 327128 / HA ZA 09-823
Uitspraak: 22 september 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SHOEBY VASTGOED PARTNERS B.V.,
gevestigd te Nieuwkuijk,
eiseres,
advocaat mr. A.W.G. de Hart,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HW ASSURANTIËN B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert.
Partijen worden hierna aangeduid als "Shoeby" respectievelijk "HW Assurantiën".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 17 maart 2009 en de door Shoeby overgelegde productie;
- conclusie van antwoord, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 1 juli 2009, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 17 november 2009;
- de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door HW Assurantiën overgelegde productie;
- conclusie van repliek, met producties;
- conclusie van dupliek, met productie.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 In 2001 is, na bemiddeling van assurantietussenpersoon HW Assurantiën, een all risk opstalverzekering van Chubb Insurance Company of Europe S.A. (hierna “Chubb”) afgesloten ten behoeve van panden die vielen onder de Van Deursen Groep. Eén van de panden waar de verzekering op van toepassing was, was het pand aan de Middelweg 32-34 te Nieuwkuijk (hierna “het pand”). Amobel B.V. (hierna “Amobel”), dat onderdeel is van de Van Deursen Groep, was destijds eigenaar van het pand.
2.2 Na bemiddeling van HW Assurantiën is de opstalverzekering van Chubb op 5 maart 2002 geroyeerd en is per diezelfde datum een uitgebreide opstalverzekering bij Fortis Corporate Insurance (hierna “Fortis”) afgesloten. De opstalverzekering van Fortis is geen all risk verzekering en is minder uitgebreid dan de verzekering van Chubb.
2.3 Shoeby is op 31 december 2002 opgericht en maakt sindsdien onderdeel uit van de Van Deursen Groep. Shoeby heeft het pand op 31 december 2002 van Amobel geleverd gekregen. Artikel 4 lid 2 van de leveringsakte van het pand luidt - voor zover relevant - als volgt:
Alle aanspraken die verkoper ten aanzien van het verkochte kan of zal kunnen doen gelden tegenover derden, waaronder begrepen bouwer(s), (onder)aannemer(s), installateur(s) en leverancier(s) gaan hierbij over op koper. Voorzover deze aanspraken niet kunnen gelden als kwalitatieve rechten als bedoeld in artikel 6:251 Burgerlijk Wetboek is verkoper verplicht op eerste verzoek van koper aan een overdracht mee te werken. (...)
2.4 Per 27 juli 2003 is de uitgebreide opstalverzekering van Fortis voor het pand, op verzoek van Shoeby en na bemiddeling van HW Assurantiën, op naam van Shoeby gezet.
2.5 Op 30 juni 2005 is het dak alsmede de wandconstructie van het pand ingestort als gevolg van wateraccumulatie op het dak. De schade aan het pand is EUR 158.468,86.
2.6 De in 2.5 bedoelde schade wordt niet gedekt door de bij Fortis gesloten verzekering.
3 De vordering
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat HW Assurantiën aansprakelijk is voor de gevolgen van het niet onder de dekking van de brandverzekering vallen van de schade aan het pand als gevolg van de instorting van het dak en wanden op 30 juni 2005;
- HW Assurantiën te veroordelen tot betaling aan Shoeby van het bedrag van EUR 158.468,86, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2005 tot aan de voldoening, althans vanaf een datum door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
- HW Assurantiën te veroordelen in de proceskosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Shoeby aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 De Van Deursen Groep is met betrekking tot de verzekeringsovereenkomst van Fortis de rechtsvoorgangster van Shoeby. Als rechtsopvolgster kan Shoeby rechten ontlenen aan de ten behoeve van het pand gesloten verzekeringspolis en de handelwijze daarbij van HW Assurantiën. Dat volgt ook uit artikel 4.2 van de leveringsakte van het pand en artikel 6:251 van het Burgerlijk Wetboek (hierna “BW”).
3.2 Shoeby of haar rechtsvoorgangster Van Deursen Groep is nimmer gewezen op het feit dat de verzekering van Fortis op het gebied van dekking c.q. uitsluitingen afweek van de verzekering van Chubb. Door het gebruik van de woorden ‘uitgebreide brandverzekering’ en ‘uitgebreide gebouwenverzekering’ was Shoeby niet bedacht en behoefde zij dat ook niet te zijn op uitsluitingen zoals thans aan de orde.
3.3 Uitgangspunt dient te zijn dat het de taak van de assurantietussenpersoon is te waken voor de belangen van de verzekeringnemer bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen en het aanbrengen van wijzigingen daarin. Het behoort dan ook tot zijn taak dat hij de verzekeringnemer opmerkzaam maakt op verschillen in de oude en de aangeboden polis, die tot een vermindering of uitsluiting van de dekking van de risico’s leiden. Nu HW Assurantiën dat niet heeft gedaan, heeft zij niet voldaan aan wat van een bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon mag worden verwacht. Zij heeft haar zorgplicht dan ook geschonden.
3.4 Subsidiair geldt dat er ten opzichte van zowel de Van Deursen Group als Shoeby een buitencontractuele aansprakelijkheid is, berustend op een zorgverplichting ten aanzien van verzekerde belangen, waarbij HW Assurantiën heeft nagelaten wat zij had behoren te doen, hetgeen in strijd is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk werk betaamt.
3.5 HW Assurantiën is aansprakelijk voor de gevolgen die Shoeby, als gevolg van het onzorgvuldig en onrechtmatig handelen van HW Assurantiën heeft geleden, te weten het niet vergoeden van de schade aan het pand door Fortis. Deze schade bedraagt EUR 158.468,86.
4 Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Shoeby in de kosten van het geding, alsmede in de nakosten van EUR 131,- danwel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, van EUR 199,-.
HW Assurantiën heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 HW Assurantiën betwist dat zij is tekortgeschoten jegens de Van Deursen Groep in de naleving van haar zorgplicht. De Van Deursen Groep wist in 2002 dat de Uitgebreide Gevarenverzekering, zoals Fortis deze in de Nederlandse markt aanbood, qua dekking minder uitgebreid was dan de daarvoor door Chubb aangeboden all risks polis. HW Assurantiën heeft de Van Deursen Groep hierover ingelicht. Bovendien blijkt uit de wijze waarop de polis van Fortis is opgesteld, zeer duidelijk dat het in ieder geval geen verzekering is die all risk dekking biedt.
4.2 Voorts voert HW Assurantiën aan dat Shoeby niet de rechtsopvolgster is van de Van Deursen Groep. Zij is een nieuw opgerichte vennootschap die niet in enig recht van de Van Deursen Groep is getreden. De gestelde vorderingsrechten van Shoeby houden niet verband met het pand dus zijn noch op grond van artikel 6:251 BW noch op grond van artikel 4 van de leveringsakte van het pand op haar overgegaan.
4.3 Meer subsidiair voert HW Assurantiën aan dat, nadat Shoeby het pand in eigendom had verkregen, zij zelf de beslissing heeft genomen om dezelfde verzekering af te sluiten als de Van Deursen Groep. Shoeby heeft ten aanzien van de omvang van de dekking geen vragen gesteld of nadere informatie bij HW Assurantiën opgevraagd. Dientengevolge ontbreekt het vereiste causaal verband tussen de gestelde wanprestatie aan de zijde van HW Assurantiën in 2002 en de door Shoeby gestelde schade.
4.4 Tot slot voert HW Assurantiën aan dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van Shoeby. Uit de toepasselijke polisvoorwaarden blijkt uitdrukkelijk dat alleen dekking bestaat voor de gevaren die zijn opgesomd. Daaronder viel niet schade aan de verzekerde opstal als gevolg van een dakinstorting. Als Shoeby de polisvoorwaarden had gelezen, dan had zij dit geweten. In aanmerking nemend dat Shoeby zelf stelt dat, als zij dit had geweten, zij deze verzekering niet zou hebben gesloten, moet het dus wel zo zijn dat zij de polis niet heeft gelezen. Dat kan haar als eigen schuld worden aangerekend en wel voor 50% van de schade.
5 De beoordeling
5.1 Volgens Shoeby heeft HW Assurantiën onzorgvuldig en onrechtmatig gehandeld bij het wijzigen van de opstalverzekering van Chubb naar de verzekering van Fortis. Als meest verstrekkende verweer heeft HW Assurantiën hiertegen aangevoerd dat Shoeby geen vorderingsrechten op haar heeft verkregen van de Van Deursen Groep.
5.2 Shoeby heeft ter comparitie van partijen aangevoerd dat HW Assurantiën zich in de correspondentie voorafgaand aan de conclusie van antwoord nooit op het standpunt heeft gesteld dat Shoeby niet in de rechten van de Van Deursen Groep is getreden. Volgens Shoeby heeft HW Assurantiën daardoor haar rechten om daarop een beroep te doen verwerkt. Naar het oordeel van de rechtbank is van rechtsverwerking geen sprake. Op een gedaagde partij rust in beginsel geen rechtsplicht om al haar weren kenbaar te maken reeds voordat de procedure aanhangig is gemaakt. Bijzondere omstandigheden kunnen dit anders maken, maar daarvan is niet gebleken. Het enkele zwijgen over dit verweer in het traject voorafgaande aan de procedure is niet een zodanige bijzondere omstandigheid.
5.3 Vast staat dat Shoeby nog niet was opgericht op 5 maart 2002, de datum waarop de verzekering van Chubb werd geroyeerd en de verzekering bij Fortis werd aangegaan. Dit betekent dat zij geen partij was bij de overeenkomst op grond waarvan HW Assurantiën als assurantietussenpersoon heeft bemiddeld bij het wijzigen van de verzekering van Chubb naar de verzekering van Fortis. Shoeby kan dan ook alleen vorderingsrechten aan deze overeenkomst ontlenen jegens HW Assurantiën wanneer deze rechten op haar zijn overgegaan. Dit geldt ook voor de door Shoeby gestelde onrechtmatige daad. HW Assurantiën kan begin 2002 geen onrechtmatige daad jegens Shoeby hebben gepleegd, dus om een geslaagd beroep op onrechtmatige daad te kunnen doen, moeten deze vorderingsrechten ook op haar zijn overgegaan. De rechtbank zal hieronder beoordelen of hiervan sprake is.
5.4 HW Assurantiën heeft onbetwist gesteld dat Shoeby een op 31 december 2002 nieuw opgerichte vennootschap is die geen rechtspositie van enige vennootschap heeft voortgezet. Dat feit staat in deze procedure dus vast. Van rechtsopvolging onder algemene titel derhalve geen sprake.
5.5 Met de overdracht van het pand van Amobel naar Shoeby is Shoeby wel rechtsopvolgster onder bijzondere titel van Amobel geworden. Volgens Shoeby zijn met deze overdracht de vorderingsrechten op HW Assurantiën op grond van de gestelde toerekenbare tekortkoming en onrechtmatige daad op haar overgegaan. Shoeby heeft in dit kader aangevoerd dat zij met betrekking tot de verzekeringsovereenkomst van Fortis de rechtsopvolgster is van de Van Deursen Groep. Als rechtsopvolgster kan zij rechten ontlenen aan de ten behoeve van het pand gesloten verzekeringspolis en (dus ook, zo begrijpt de rechtbank) aan de handelwijze daarbij van HW Assurantiën, aldus Shoeby. Ter onderbouwing hiervan verwijst zij naar artikel 4 lid 2 van de leveringsakte van het pand. Eveneens volgt dit volgens Shoeby uit artikel 6:251 BW. HW Assurantiën betwist het voorgaande. Volgens haar houden de door Shoeby gepretendeerde rechten niet verband met het pand en zijn zij mitsdien niet op Shoeby overgegaan.
5.6 Bij de beoordeling van deze stellingen stelt de rechtbank voorop dat niet ter discussie staat dat Amobel (als degene die het pand aan Shoeby heeft overgedragen) aanspraken kan ontlenen aan de kennelijk tussen de van Deursen Groep (die geen rechtspersoonlijkheid bezit) en HW Assurantiën bestaande rechtsverhouding.
5.7 Op grond van artikel 4 lid 2 van de leveringsakte zal de rechtbank beoordelen of de gestelde vorderingsrechten met de overdracht van het pand van Amobel aan Shoeby zijn overgegaan. In deze bepaling wordt een onderscheid gemaakt tussen aanspraken van de verkoper die kunnen worden beschouwd als kwalitatieve rechten in de zin van artikel 6: 251 BW en aanspraken die niet als zodanig hebben te gelden. Eerstgenoemde aanspraken gaan, gelet op het karakter van deze rechten, ingevolge artikel 6: 251 lid 1 BW van rechtswege over van de verkoper op de koper. Voor de andere aanspraken geldt dat niet. Die gaan pas op Shoeby over wanneer ze aan haar worden overgedragen. Voor de levering van deze rechten is, ingevolge artikel 6: 94 lid 1 BW, een akte van cessie vereist.
5.8 Eén van de vereisten die artikel 6:251 BW stelt is dat het gestelde vorderingsrecht op HW Assurantiën in een zodanig verband met het pand moet staan dat Amobel er slechts belang bij heeft zolang ze eigenaar was van het pand. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake bij de door Shoeby gestelde vorderingsrechten op HW Assurantiën. Het gaat hier immers niet om rechten voortvloeiend uit de verzekeringsovereenkomst met betrekking tot het pand, maar om (gestelde) vorderingsrechten die voortvloeien uit de bemiddelingsovereenkomst tussen HA Assurantiën en de Van Deursen Groep (of Amobel). Van die vorderingsrechten kan niet worden gezegd dat zij in verband staan met het pand. Bovendien gaat het om een (gesteld) vorderingsrecht strekkende tot schadevergoeding wegens wanprestatie danwel onrechtmatige daad. Dat vorderingsrecht is pas ontstaan na de eigendomsoverdracht van het pand (want pas nadien is immers de schade ontstaan), zodat niet valt in te zien dat dit (toen nog niet bestaande) vorderingsrecht bij die eigendomsoverdracht mee is overgegaan. Voor zover zou moeten worden aangenomen dat het gaat om schade die al is geleden op het moment waarop HW Assurantiën tekort is geschoten, moet aangenomen dat Amobel belang heeft gehouden bij het gestelde vorderingsrecht op HW Assurantiën, zodat ook dan geen overgang van rechtswege van dat vorderingsrecht heeft plaatsgevonden. Er is dan ook geen sprake van dat een vermeend aansprakelijke partij uit wanprestatie van zijn aansprakelijkheid verlost zou zijn na een overdracht van het goed waar die aansprakelijkheid betrekking op heeft, zoals Shoeby heeft aangevoerd.
5.9 Het vorengaande leidt tot het oordeel dat de eventuele vorderingsrechten, die Shoeby nu probeert geldend te maken, niet als kwalitatieve rechten op grond van artikel 6:251 BW op Shoeby zijn overgegaan.
5.10 Gesteld noch gebleken is dat deze rechten middels een rechtsgeldige cessie aan Shoeby zijn overgedragen door Amobel, zoals artikel 4 lid 2 van de leveringsakte vereist, daargelaten overigens de vraag of in dit geval gesproken kan worden van een aanspraak “ten aanzien van het verkochte” als bedoeld in dat artikel.
5.11 Nu geen sprake is van een overgang van kwalitatieve rechten en evenmin van een rechtsgeldige cessie van de gestelde vorderingsrechten, heeft Shoeby deze rechten niet verkregen met de overdracht van het pand. Het enkele feit dat Shoeby door de overdracht van het pand door Amobel, rechten kan ontlenen aan de verzekeringsovereenkomst met Fortis, hetgeen niet is betwist door HW Assurantiën, maakt dit niet anders. De verzekeringsovereenkomst vult immers enkel de rechtsverhouding in tussen Fortis en de eigenaars van de verzekerde panden en staat los van de grondslagen van de vorderingen van Shoeby, die immers zijn gebaseerd op vermeend tekort schieten van HW Assurantiën in de nakoming van de bemiddelingsovereenkomst. Niet van belang is dus dat de verzekeringsovereenkomst een clausule inzake “automatische bijverzekering” bevat, zoals Shoeby bij conclusie van repliek heeft opgeworpen.
5.12 Ook overigens is gesteld noch gebleken dat Shoeby de gestelde vorderingsrechten anderszins heeft overgedragen gekregen.
5.13 Uit het voorgaande volgt dat Shoeby geen vorderingsrechten op HW Assurantiën op grond van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst danwel onrechtmatige daad heeft verkregen. De vorderingen van Shoeby zullen dan ook worden afgewezen. Gelet daarop kan hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd buiten beschouwing blijven.
5.14 Shoeby zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld, de nakosten daaronder begrepen.
6 De beslissing
De rechtbank,
wijst af de vordering van Shoeby;
veroordeelt Shoeby in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van HW Assurantiën bepaald op EUR 262,- aan vast recht en op EUR 4.263,- aan salaris voor de advocaat;
veroordeelt Shoeby tot betaling van EUR 131,-- aan nakosten, verhoogd met EUR 68,- aan betekeningskosten in het geval betekening van dit vonnis plaatsvindt;
verklaart dit vonnis voorzover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Witkamp en in het openbaar uitgesproken door mr. Th. Veling.
2054/1980