ECLI:NL:RBROT:2010:BO1011

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
363240 / KG ZA 10-956 en 363233 F2 RK 10-2066
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van den Broek-Prins
  • J. van Mazijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huisverbod en voorlopige voorziening in het kader van huiselijk geweld

Op 27 september 2010 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van huiselijk geweld. Het verzoek was ingediend door de verzoeker, die in deze zaak ook de vader is van twee minderjarige zonen en de echtgenoot van de betrokken echtgenote. De voorzieningenrechter heeft het beroep van de verzoeker ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen. Echter, de voorzieningenrechter heeft wel een voorlopige voorziening getroffen op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, waardoor de verzoeker op 28 september 2010 in het ziekenhuis aanwezig mocht zijn bij het onderzoek van zijn zoon.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat er een ernstig incident heeft plaatsgevonden, waarbij de echtgenote van de verzoeker gewond is aangetroffen. Dit incident heeft geleid tot de verlenging van de tijdelijke uithuisplaatsing van de verzoeker, gezien de relationele spanningen en de aanwezigheid van kleine kinderen. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de gesprekken tussen de verzoeker en zijn echtgenote, evenals de hulpverlening, van groot belang zijn voor de toekomst van het gezin. Ondanks de ernst van de situatie, heeft de voorzieningenrechter geen aanleiding gezien om het tijdelijk huisverbod op te heffen, gezien de aanhoudende dreiging van huiselijk geweld.

De uitspraak biedt inzicht in de afwegingen die de voorzieningenrechter maakt bij het treffen van voorlopige voorzieningen in zaken van huiselijk geweld, waarbij de bescherming van de betrokkenen en de noodzaak van hulpverlening centraal staan. De beslissing kan door belanghebbenden, waaronder de verzoeker, worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met een termijn van zes weken voor het indienen van een beroepschrift.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Voorzieningenrechter
Reg.nrs.: V363240 / KG ZA 10-956
363233 F2 RK 10-2066 (Hoofdzaak)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
gedaan op 27 september 2010
naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens mondelinge uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in het geding tussen
[verzoeker], verzoeker, tevens verzoeker (hierna: verzoeker),
wonende te [woonplaats],
gemachtigde mr.ir. H.H. Veurtjes, advocaat te Rotterdam,
en
de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde mr. M. van Andel,
in welke zaken belanghebbenden zijn:
[echtgenote], echtgenote,
[dochter], (meerderjarige) dochter van verzoeker,
[zoon1] en [zoon 2], (minderjarige) zonen van partijen
allen wonende te [woonplaats].
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 27 september 2010 heeft de voorzieningenrechter on¬mid¬del¬lijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond,
wijst het verzoek om voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb af,
treft een voorlopige voorziening op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, in die zin dat verzoeker op 28 september 2010 in het ziekenhuis aanwezig mag zijn bij het onderzoek van zijn zoon.
Gronden
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn er voldoende aanwijzingen dat er een ernstig incident heeft plaatsgevonden. Zo heeft het ambulancepersoneel de echtgenote op de grond aangetroffen met een grote bloeduitstorting in haar hals. Volgens de ambulance-broeder moet er erg hard geknepen zijn om deze verwonding toe te brengen. Daarnaast acht de voorzieningenrechter van belang dat er bij het incident kleine kinderen aanwezig waren, de meerderjarige dochter van verzoeker heeft verklaard dat de man de vrouw bij de keel heeft gegrepen en het gegeven dat de echtgenote aangifte heeft gedaan waarin zij dit eveneens heeft verklaard.
Ook is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden is overgegaan tot de verlenging van de tijdelijke uithuisplaatsing van verzoeker. Gelet op de relationele spanningen, de aanwezigheid van kleine kinderen, het ontbreken van een verblijfsvergunning voor de echtgenote en de aanwezige schulden is de dreiging voor huiselijk geweld nog steeds aanwezig.
De voorzieningenrechter acht het van belang dat de gesprekken waarvoor reeds afspraken zijn gemaakt, zoals de afspraak van verzoeker met De Waag en het gesprek van de echtgenote bij vrouwenopvang Arosa, doorgaan en het gesprek met verzoeker en zijn echtgenote bij de GGD zal plaatsvinden. Daarom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om thans het tijdelijk huisverbod op te heffen.
Wel ziet de voorzieningenrechter aanleiding om op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat het verzoeker wordt toegestaan in het ziekenhuis aanwezig te zijn bij het onderzoek dat zijn zoon dient te ondergaan op
28 september 2010. De voorzieningenrechter acht dit van belang in verband met mogelijke taal- en verzekeringsproblemen van de echtgenote. Voorts is ter zitting gebleken dat de hulpverlening zich zal richten op de relationele problemen tussen partijen en kan dit een goede gelegenheid zijn voor verzoeker en zijn echtgenote om weer met elkaar in gesprek te komen.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
Aldus gedaan door mr. M.J. van den Broek-Prins, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, en door deze en J. van Mazijk, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval verzoeker wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak - voor zover daarin is beslist in de hoofdzaak - hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: