ECLI:NL:RBROT:2010:BO0063

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
329295 / HA ZA 09-1151
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schade aan binnenvaartschip tijdens belading en de gevolgen van een nietige dagvaarding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, ging het om schade aan het binnenvaartschip "Pretoria" tijdens de belading door APM. De eisers, [eiser sub 1] en HDI-GERLING INDUSTRIE VERSICHERUNG AG, stelden dat APM onrechtmatig had gehandeld door schade aan het schip te veroorzaken. De rechtbank diende te beoordelen of de dagvaarding nietig was en of APM aansprakelijk kon worden gesteld voor de schade. APM voerde aan dat de dagvaarding nietig was omdat de rechtsvorm van [eiser sub 1] niet was vermeld en de vestigingsplaats van HDI ontbrak. De rechtbank oordeelde dat APM voldoende op de hoogte was van de zaak en dat de gebreken in de dagvaarding niet tot nietigheid leidden. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun stellingen over onrechtmatig handelen van APM. De rechtbank wees de vorderingen van [eiser sub 1] en HDI af en veroordeelde hen in de proceskosten van APM. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het indienen van dagvaardingen en de noodzaak voor eisers om hun stellingen goed te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 329295 / HA ZA 09-1151
Uitspraak: 29 september 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. de eenmanszaak naar vreemd recht
[eiser sub 1],
gevestigd te Haren, Ems, Duitsland,
2. de vennootschap naar vreemd recht
HDI-GERLING INDUSTRIE VERSICHERUNG AG,
gevestigd te Hannover, Duitsland,
eisers,
advocaat mr. N.H. Margetson,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
APM TERMINALS ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. O.E. Meijer.
Partijen worden hierna tevens aangeduid als “[eiser sub 1]”, “HDI” en “APM”.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 20 april 2009 en de door eisers overgelegde producties;
- conclusie van antwoord;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 2 september 2009, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- brief d.d. 12 oktober 2009 van mr. A.J.W. Spijker, namens gedaagde, met een productie;
- de bij brief d.d. 14 oktober 2009 van mr. Margetson toegezonden akte na vonnis d.d. 2 september 2009 met producties;
- brief d.d. 15 oktober 2009 van mr. A.J.W. Spijker, namens gedaagde, met een productie;
- brief d.d. 21 oktober 2009 van mr. Margetson met producties;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 27 oktober 2009;
- akte houdende wijziging van eis;
- antwoordakte eiswijziging.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 HDI is de cascoverzekeraar van het aan [eiser sub 1] in eigendom toebehorende binnenvaartschip “Pretoria”.
2.2 Op 4 december 2007 is de “Pretoria” afgemeerd bij APM teneinde containers te laden. Voor de belading gebruikte APM een mobiele walkraan met daaraan bevestigd een spreader. Na het laden van een van de containers aan de stuurboord achterzijde van het scheepsruim, maakte de machinist de lege spreader, die aan een staalkabel onder de kraanarm hing, los van de container. De spreader bleef bij het recht omhooghalen haken aan de deur van een container, waardoor de spreader een zijdelingse slingering maakte en onder de aluminium dakplaat van de stuurhut aan de stuurboordzijde kwam. Het dak kwam daarbij licht omhoog, waardoor dit loskwam van de raamkozijnen. Toen de spreader werd losgehaakt, viel de dakplaat terug in zijn oorspronkelijke positie. Door het voorval is schade ontstaan aan de stuurhut. Om de schade te herstellen zijn er noodreparaties uitgevoerd, waarna het schip weer inzetbaar was.
3 De vordering
3.1 De gewijzigde vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad APM te veroordelen om aan:
- HDI te betalen € 44.041,45, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8
mei 2008;
- HDI te betalen € 5.830,50, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27
juli 2008;
- [eiser sub 1] te betalen € 2.000,=, € 35.150,= en € 3.996,=, alle vermeerderd met de
wettelijke rente over deze bedragen vanaf 3 april 2008;
- [eiser sub 1] en HDI te betalen € 1.788,=, vermeerderd met de wettelijke rente over dit
bedrag vanaf de dag der dagvaarding,
een en ander met veroordeling van APM in de kosten van het geding.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten hebben [eiser sub 1] en HDI aan de vorderingen de volgende stellingen ten grondslag gelegd.
3.2 [eiser sub 1] heeft haar binnenvaartschip de “Pretoria” afgemeerd bij APM teneinde te worden beladen met containers. Bij het laden heeft APM schade veroorzaakt aan de “Pretoria”. Op grond daarvan is APM schadevergoeding verschuldigd, nu er sprake is van een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW. Het is maatschappelijk onbetamelijk om een schip te beschadigen tijdens het lossen.
3.3 Nu HDI, in haar hoedanigheid als cascoverzekeraar, deels in de rechten van [eiser sub 1] is gesubrogeerd is zij in zoverre vorderingsgerechtigd. De door APM veroorzaakte schade bestaat uit vier posten, zijnde:
- herstelkosten cascoschade (waarvan € 44.045,45 is vergoed door HDI en € 2.000,= als
eigen risico voor rekening van [eiser sub 1] is gebleven);
- verlies inkomsten verhuur van het schip (€ 1.850,= x 19 dagen = € 35.150,=);
- brandstofkosten (€ 3.996,=);
- expertisekosten (€ 5.930,50);
- incassokosten (€ 1.788,= ).
4 Het verweer
4.1 APM stelt zich op het standpunt dat de dagvaarding nietig is op grond van artikel 111 juncto artikel 45 Rv en artikel 120 Rv, omdat de rechtsvorm van [eiser sub 1] niet is vermeld en de vestigingsplaats van HDI ontbreekt. Tevens is zij van mening dat de dagvaarding slechts een summiere omschrijving van de feiten bevat, waardoor er eveneens sprake is van nietigheid op grond van artikel 21 Rv en 111 Rv. Voorts is over de hoedanigheid van [eiser sub 1] en HDI en hun onderlinge verhouding onvoldoende gesteld.
4.2 APM betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld en indien dit anders zou zijn, betwist zij schadeplichtig te zijn.
4.3 Indien de rechtbank van oordeel is dat APM onrechtmatig heeft gehandeld en zij schadeplichtig is, stelt APM zich op het standpunt dat er sprake is van eigen schuld van [eiser sub 1] in de zin van artikel 6:101 BW, omdat de constructie van het schip zo fragiel was en de manoeuvreerruimte zo beperkt dat schade als deze onvermijdelijk was.
4.4 Voorts betwist APM de door [eiser sub 1] en HDI gestelde schade en schadeomvang. Na het onderhavige schadevoorval was er nog een schade-incident met de “Pretoria”. APM kan niet aansprakelijk worden gesteld voor de laatstgenoemde schade. Dit betreft in ieder geval de kapotte schijnwerper. Bovendien is de stuurhut niet alleen gerepareerd maar geheel vernieuwd, en daarvoor moet een aftrek nieuw voor oud plaatsvinden. Daarnaast heeft [eiser sub 1] nagelaten schadebeperkende maatregelen te nemen ten aanzien van het radarscherm. Tevens is het voor APM niet duidelijk hoe het door [eiser sub 1] en HDI gevorderde bedrag is opgebouwd.
4.5 APM betwist het door [eiser sub 1] en HDI gestelde aantal dagen tijdverlet en ook dat de “Pretoria” het hele jaar door zou zijn verhuurd aan Danser Container Line tegen € 1.850,= per dag.
4.6 De expertisekosten dienen niet voor vergoeding in aanmerking te komen, omdat deze zijn gemaakt om HDI als verzekeraar haar positie te laten bepalen. De kosten zijn dus niet gemaakt ten behoeve van de regresvordering.
4.7 Tot slot bestrijdt APM de door [eiser sub 1] en HDI gestelde buitengerechtelijke kosten.
5 De beoordeling
5.1 De onderhavige zaak heeft een internationaal karakter, omdat [eiser sub 1] en HDI in Duitsland zijn gevestigd en APM in Nederland. Derhalve dient te worden onderzocht of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen. Nu APM binnen het rechtsgebied van deze rechtbank is gevestigd wordt deze vraag bevestigend beantwoord, op grond van artikel 2 EEX-Vo (Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken) juncto artikel 99 lid 1 Rv.
5.2 APM stelt dat de dagvaarding nietig is op grond van artikel 111 juncto artikel 45 Rv en artikel 120 Rv, omdat in de dagvaarding de rechtsvorm van [eiser sub 1] niet is vermeld en de vestigingsplaats van HDI ontbreekt. De rechtbank gaat voorbij aan het standpunt met betrekking tot de identiteit van [eiser sub 1] en de vestigingsplaats van HDI, nu uit de conclusie van antwoord duidelijk is dat APM weet welke kwestie de zaak betreft en dat zij zich tegen de in de dagvaarding gemaakte verwijten duidelijk heeft kunnen verweren. Derhalve acht de rechtbank APM niet onredelijk in haar belangen geschaad door voornoemde gebreken in de dagvaarding. Voorts is ter comparitie komen vast te staan dat [eiser sub 1] een eenmansbedrijf is naar Duits recht en dat HDI is gevestigd te Hannover, Duitsland.
5.3 De rechtbank passeert eveneens het standpunt van APM dat de summiere omschrijving van de feiten in de dagvaarding op grond van artikel 21 juncto 111 Rv tot nietigheid leidt. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen door [eiser sub 1] en HDI is gesteld in de dagvaarding net voldoet aan de stelplicht.
5.4 [eiser sub 1] en HDI hebben ter rolle van 2 december 2009 bij akte hun eis gewijzigd. APM heeft ter rolle van 16 december 2009 bij akte bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging. Op de grond dat een eiswijziging in dit stadium van de procedure in strijd is met de goede procesorde, omdat [eiser sub 1] en HDI voor een eiswijziging reeds voldoende tijd hebben gehad en de procedure na de comparitie voor het vragen van vonnis stond. Artikel 130 lid 1 Rv geeft [eiser sub 1] en HDI de bevoegdheid om hun eis bij conclusie of akte ter rolle te wijzigen zolang er nog geen eindvonnis is gewezen. Nu zulks nog niet was gebeurd zijn [eiser sub 1] en HDI bevoegd om hun eis in dit stadium van de procedure te wijzigen en is er niet vanwege het tijdstip van de eiswijziging sprake van strijd met de goede procesorde. Voorts is daarvan niet gebleken. De rechtbank zal in de verdere beoordeling uitgaan van de gewijzigde eis.
5.5 Ter comparitie en in de nadien genomen akte houdende wijziging van eis hebben [eiser sub 1] en HDI hun hoedanigheid en onderlinge verhouding nader toegelicht. Daarmee is tegemoetgekomen aan het bij conclusie van antwoord gevoerde verweer dat daarover onvoldoende is gesteld.
5.6 Vanwege het internationale karakter van de zaak rijst vervolgens de vraag aan de hand van welk recht de stellingen van [eiser sub 1] en HDI moeten worden beoordeeld. In dat verband wordt het volgende overwogen. Het toepasselijke recht dient gevonden te worden aan de hand van de Wet conflictenrecht onrechtmatige daad (hierna: Wcod), aangezien het schadebrengende voorval zich op 4 december 2007 voordeed. Gesteld noch gebleken is dat partijen een rechtskeuze hebben uitgebracht, zodat verbintenissen uit onrechtmatige daad worden beheerst door het recht van de Staat op het grondgebied waarvan de daad plaatsvindt (art. 3 lid 1 Wcod), derhalve Nederlands recht. Op deze hoofdregel bestaat een drietal uitzonderingen, waarvan is gesteld noch gebleken dat een daarvan zich in dit geval voordoet.
5.7 [eiser sub 1] en HDI stellen dat APM aansprakelijk is voor een door haar jegens [eiser sub 1] gepleegde onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW. Eveneens ligt in hun stellingen besloten dat zij APM aansprakelijk houden voor schade aan de “Pretoria” toegebracht door fouten van ondergeschikten van APM (artikel 6:170 BW).
5.8 De rechtbank stelt voorop dat het feit dat bij belading van de “Pretoria” schade aan het schip is ontstaan niet zonder meer de conclusie rechtvaardigt dat deze schade het gevolg is van een onrechtmatige gedraging van APM of van een fout van een ondergeschikte waarvoor APM aansprakelijk is.
5.9 [eiser sub 1] en HDI stellen zelf dat de “Pretoria” jarenlang schadevrij met containers is beladen. [eiser sub 1] heeft het schip aan de kade van APM aangeboden voor belading om aldaar door middel van een walkraan met containers te worden beladen. Niet in geschil is dat de door APM toegepaste wijze van belading door middel van een walkraan gebruikelijk was. Uit de stellingen van [eiser sub 1] en HDI volgt dat zij onderkennen dat aan beladingswerkzaamheden op en bij een terminal als die van APM risico’s zijn verbonden, en dat de terminalwerkzaamheden bekwaam en zorgvuldig dienen te worden verricht. Door het schip voor (lossing en) belading aan te bieden bij APM moet [eiser sub 1] worden geacht deze risico’s onder ogen te hebben gezien.
5.10 Tegen deze achtergrond en gelet op het wettelijk kader bestaat in dit geval geen reden om aansprakelijkheid van APM aan te nemen voor gedurende de belading ontstane schade aan het schip, tenzij aan APM kan worden verweten dat zij, dan wel een van haar ondergeschikten, bij de belading niet de daarbij redelijkerwijs te verlangen zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Vgl. Hoge Raad 6 maart 1953, NJ 1953, 791 – “Nicolaos Pateras” en Rb. Rotterdam 19 augustus 2009, LJN: BJ5767 – “Allegonda”.
5.11 Het lag gezien het voorgaande op de weg van [eiser sub 1] en HDI, op wie als eisers de stelplicht en bewijslast rust, om concrete en gemotiveerde feitelijke stellingen in te nemen die, indien bewezen, de conclusie kunnen dragen dat APM of haar ondergeschikten zijn tekort geschoten in de betrachting van de onder de omstandigheden van het geval redelijkerwijs te vergen zorgvuldigheid. Daarin zijn zij tekortgeschoten. Zij onderbouwen de veronderstelde onrechtmatigheid op de eerste plaats met een verwijzing naar de onder 2.2 weergegeven toedracht van het incident, waaruit geen concreet onrechtmatig handelen van APM of fout van haar ondergeschikten valt af te leiden. Het verwijt dat APM onrechtmatig heeft gehandeld door het aan [eiser sub 1] toebehorende schip te beschadigen treft gelet op de hiervoor aangehaalde maatstaf geen doel. De stelling dat het voor een stuwadoor onbetamelijk is om een schip te beschadigen is niet nader en dus onvoldoende gemotiveerd.
5.12 Nu [eiser sub 1] en HDI op dit punt geen voldoende concrete en relevante stellingen hebben ingenomen, kunnen zij ook niet tot het bewijs van zodanige stellingen worden toegelaten. Hun dragende stelling faalt derhalve als onvoldoende gemotiveerd zodat hun daarop gegronde vorderingen moeten worden afgewezen. Alle overige stellingen en weren kunnen in het midden blijven.
5.13 [eiser sub 1] en HDI zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van APM worden veroordeeld.
6 De beslissing
De rechtbank,
wijst de vorderingen van [eiser sub 1] en HDI af;
veroordeelt [eiser sub 1] en HDI hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van APM bepaald op
€ 2.080,-- aan vast recht en € 2.235,-- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan.
Uitgesproken in het openbaar.
2120/1885