ECLI:NL:RBROT:2010:BN9944

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
285531 / HA ZA 07-1446
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van zorgverzekeraars tot verstrekking van NAW-gegevens van patiënten in strijd met geheimhoudingsplicht

In deze zaak vorderden verschillende zorgverzekeraars, waaronder Zilveren Kruis Achmea Zorgverzekeringen N.V. en Achmea Zorgverzekeringen N.V., de veroordeling van het Erasmus Medisch Centrum (EMC) tot verstrekking van NAW-gegevens van patiënten die mogelijk slachtoffer waren van een ongeval. De rechtbank Rotterdam oordeelde op 29 september 2010 dat de vordering van Achmea werd afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de gevraagde gegevens onder de geheimhoudingsplicht vallen zoals vastgelegd in artikel 7:457 van het Burgerlijk Wetboek en dat de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) ook in de weg staat aan de verstrekking van deze gegevens zonder expliciete toestemming van de betrokken patiënten. Achmea had betoogd dat zij de gegevens nodig had voor het uitoefenen van haar verhaalsrechten, maar de rechtbank oordeelde dat de artikelen 87 en 88 van de Zorgverzekeringswet niet de wettelijke basis bieden om de geheimhoudingsplicht te doorbreken. De rechtbank concludeerde dat de ongevalmeldingen niet anders dan met toestemming van de patiënt aan Achmea verstrekt mochten worden. De vordering van Achmea werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten van EMC, die op EUR 2.285,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 285531 / HA ZA 07-1446
Vonnis van 29 september 2010
in de zaak van
1. de naamloze vennootschap
ZILVEREN KRUIS ACHMEA ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zeist,
2. de naamloze vennootschap
GROENE LAND PWZ ACHMEA ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zeist,
3. de naamloze vennootschap
ACHMEA ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Noordwijk,
4. de onderlinge waarborgmaatschappij
ONDERLING MEDISCH STEUNFONDS U.A.,
gevestigd te Noordwijk,
5. de onderlinge waarborgmaatschappij
STEUN BIJ ZIEKTE U.A.,
gevestigd te Rotterdam,
6. de naamloze vennootschap
INTERPOLIS ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Noordwijk,
7. de naamloze vennootschap
OZF ACHMEA ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Hengelo (Ov),
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. H.D.L.M. Schruer,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
ERASMUS MEDISCH CENTRUM H.O.D.N. ERASMUS MC,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. W.A.M. Rupert.
Partijen zullen hierna Achmea en EMC genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 5 juni 2007,
- de akte aan de zijde van Achmea d.d. 11 juli 2007,
- de akte houdende productie van stukken van Achmea, met producties,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties,
- de conclusie van repliek in conventie tevens houdende akte tot referte in reconventie, met één productie,
- de conclusie van dupliek in conventie, met één productie,
- de conclusie van dupliek in reconventie met één productie,
- de akte uitlating producties van EMC,
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnotities van mr. Schruer (Achmea) en mr. Baetsen (EMC).
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weer¬sproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1. EMC exploiteert een academisch ziekenhuis te Rotterdam, waar patiënten worden behandeld en verzorgd. Een deel van die patiënten heeft een zorgverzekering afgesloten bij Achmea. Achmea vergoedt met inachtneming van daarvoor geldende wettelijke regelingen en polisvoorwaarden aan EMC de met behandeling en verzorging gemoeide kosten conform de daarvoor van overheidswege vastgestelde tarieven.
2.2. Achmea heeft met EMC vanaf januari 2003 contacten onderhouden, die erop gericht waren dat EMC aan Achmea zogenaamde “ongevalmeldingen” zou doorgeven over de jaren 2002 en volgende. Ongevalmeldingen hebben betrekking op namen, adressen en geboortedata van verzekerden van Achmea. Ziekenhuizen kennen een uniforme registratie van opname-indicaties, genaamd Landelijke Medische Registratie (LMR). De LMR-gegevens worden door ziekenhuizen aan organisatie Prismant aangeleverd en zijn in hoofdzaak bedoeld voor beleid en onderzoek. In de LMR zijn ongevalmeldingen neergelegd in de volgende registratiecodes:
39289005 overige- en niet gespecificeerde omgevings- en niet opzettelijke oorzaken
39289909 idem
39298002 late gevolgen van niet opzettelijk trauma
39299004 idem.
2.3. Het College Bescherming Persoonsgevens (CBP) heeft bij brieven van 13 januari en 6 december 2004 aan respectievelijk Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) bericht dat het verstrekken door zieken¬huizen aan zorgverzekeraars van patiëntgegevens van die patiënten van wie het letsel waarvoor zij worden/zijn behandeld mogelijk het gevolg is van een ongeval – behoudens toestemming van de patiënt – in strijd is met het medisch beroepsgeheim en met de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP). Het CBP geeft in die brieven voorts aan dat zij twee alternatieven ziet om zorg¬verzekeraars tegemoet te komen. Volgens het CBP kan een werkbare oplossing zijn dat de melding door het ziekenhuis beperkt wordt tot patiënten die evident het slachtoffer zijn van een verkeersongeval, omdat zij bij wijze van spreken nog uit een autowrak gehaald moeten worden. Ook in situaties waarin zo evident sprake is van een bedrijfsongeval zou volgens het CBP de melding gedaan kunnen worden. In die situaties is het redelijk om uit te gaan van de veronderstelde toestemming van de patiënt. De patiënt moet dan wel de mogelijkheid krijgen een dergelijke verstrekking te blokkeren. Een ander alternatief is volgens het CBP het benutten van de informatie die verzekeraars via declaraties van het ziekenhuis ontvangen.
2.4. Bij e-mailbericht van 19 december 2006 is door EMC aan Achmea medegedeeld dat de Raad van Bestuur van EMC op advies van de afdeling Juridische Zaken heeft besloten dat zij de ongevalmeldingen pas aan Achmea kan aanleveren nadat de patiënt hiervoor expliciet toestemming heeft gegeven aan EMC.
3. Het geschil
in conventie
3.1. Na wijziging van eis (bij conclusie van repliek in conventie en vervolgens bij conclusie van dupliek in reconventie) vordert Achmea veroordeling van EMC, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, om uiterlijk binnen zes weken aan Achmea alle ongevalmeldingen zoals in 2.2 van dit vonnis omschreven schriftelijk door te geven over de periode 1 januari 2006 tot en met 30 september 2007 uiterlijk op 15 november 2007 en zo vervolgens steeds uiterlijk zes weken na het einde van ieder kwartaal over het daaraan voorafgaande kwartaal, op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 100.000,00 ten gunste van Achmea voor iedere dag dat EMC daarmee in gebreke blijft, met veroordeling van EMC in de proceskosten.
3.2. EMC voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van Achmea, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.4. Alleen voor het geval dat EMC in conventie wordt veroordeeld tot het verstrekken van de ongevalmeldingen vordert zij veroordeling van Achmea tot vergoeding van de kosten gemoeid met het verstrekken van ongevalmeldingen, zijnde EUR 3,00 (met jaarlijkse aanpassing in januari van dit bedrag aan de hand van het inflatiecijfer consumenten) maal het aantal verzekerden van Achmea dat EMC in de LMR heeft gemeld onder de codes ‘overige en niet gespecialiseerde omgevings- en niet-opzettelijke oorzaken’ en ‘late gevolgen van niet-opzettelijk trauma’, met veroordeling van Achmea in de kosten van het geding in reconventie.
3.5. Achmea heeft geconcludeerd tot referte.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Achmea stelt dat zij met EMC is overeengekomen dat EMC de in 2.2 weergegeven ongevalmeldingen aan Achmea zou verstrekken. Zij grondt haar vordering daarom primair op nakoming van de gestelde overeenkomst. Subsidiair heeft Achmea aan de vordering ten grondslag gelegd dat EMC verplicht is deze gegevens te verstrekken op grond van artikel 87 juncto 88 lid 1 Zorgverzekeringswet (ZVW) en artikel 7.3 Regeling Zorgverzekering van de Minister van VWS d.d. 15 december 2005, Z/VV 2634906, Stcrt. 2006, 249 (de Regeling ZVW). Achmea heeft betoogd dat zij deze ongevalmeldingen nodig heeft voor het kunnen uitoefenen van haar verhaalsrechten op derden die de schade hebben veroorzaakt die door Achmea ten behoeve van haar verzekerden aan EMC is vergoed. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft Achmea nog betoogd dat EMC in ieder geval gehouden is de NAW-gegevens aan haar te verstrekken van patiënten die evident slachtoffer zijn van verkeers- en bedrijfs¬ongevallen. Voor het geval de in 2.2 weergeven LMR-codes een te ruime categorie patiënten zou betreffen, dient EMC daar de patiënten uit te filteren die evident slachtoffer van verkeers- of bedrijfs¬ongevallen zijn en aldus een nadere selectie te maken, aldus Achmea.
4.2. Voor zover Achmea met dit laatste haar eis heeft willen wijzigen, is deze eis¬wijziging naar het oordeel van de rechtbank niet toelaatbaar wegens strijd met het schriftelijkheids¬vereiste, zoals neergelegd in artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.3. EMC heeft betwist dat zij met Achmea is overeengekomen dat zij de ongeval¬meldingen aan Achmea zou verstrekken. Voorts heeft zij betwist dat zij wettelijk verplicht is die gegevens aan Achmea te verstrekken. Volgens EMC staan de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) en het medische beroepsgeheim ex artikel 7:457 Burgerlijk Wetboek (BW) aan het verstrekken van deze gegevens in de weg, behoudens uitdrukkelijke toestemming van de patiënt. Voor het geval geoordeeld wordt dat Achmea en EMC wel zijn overeengekomen dat EMC de gegevens zou verstrekken, ook zonder uitdrukkelijke toestemming van de patiënt, is deze overeenkomst volgens EMC nietig wegens strijd met de wet.
4.4. De rechtbank zal als eerste een oordeel geven over de wettelijke toelaatbaarheid van de vordering van Achmea en vervolgens bezien of niet alleen sprake is van een wettelijke toelaatbaarheid maar ook van een wettelijke verplichting van EMC om de betreffende gegevens aan Achmea te verstrekken. Indien wordt geoordeeld dat de vordering van Achmea niet toelaatbaar is op grond van de wet, behoeft de vraag of partijen ter zake een overeenkomst zijn aangegaan geen bespreking. Een dergelijke overeenkomst zou in dat geval immers nietig zijn op grond van artikel 3:40 BW.
4.5. Niet in geschil is dat de ongevalmeldingen waarover Achmea wenst te beschikken vallen onder “inlichtingen over de patiënt” als bedoeld in artikel 7:457 lid 1 BW. Kort gezegd en voor zover in dit geding van belang mag de hulpverlener (EMC) op grond van dit artikel over deze gegevens aan derden geen mededeling doen, behoudens toestemming van de patiënt. Indien wet- of regelgeving daartoe verplichten moet de hulpverlener gegevens verstrekken en is hij in zoverre niet gebonden aan zijn beroepsgeheim.
4.6. Achmea heeft gesteld dat de artikelen 87 en 88 ZVW wetsartikelen betreffen die tot het verstrekken van gegevens verplicht als hiervoor bedoeld.
4.7. Artikel 87 ZVW luidt - voor zover van belang:
1. Een zorgaanbieder die aan een verzekerde zorg of andere diensten, bedoeld in artikel 11, heeft verleend, en die de kosten daarvan krachtens een door hem met de zorgverzekeraar gesloten overeenkomst rechtstreeks bij die zorgverzekeraar in rekening brengt, verstrekt die zorgverzekeraar […] de persoonsgegevens van de verzekerde, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de zorgverzekering of van deze wet […]
6. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald:
a. tot welke gegevens de verplichting, bedoeld in het eerste […] lid, zich in ieder geval uitstrekt;
b. […]
e. in welke gevallen gegevens, bedoeld in het eerste […] lid, verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de zorgverzekering […], voor zover deze gegevens niet worden gebruikt voor het beoordelen en accepteren van een aspirant-verzekerde voor een aanvullende verzekering en bovendien noodzakelijk zijn voor:
1? de betaling aan een zorgaanbieder of de vergoeding van zorgkosten aan een verzekerde;
2? de vaststelling van eigen bijdragen of nog openstaand verplicht of vrijwillig eigen risico;
3? het uitoefenen van het verhaalsrecht, of
4? het verrichten van controle of fraudeonderzoek.
De ministeriële regeling genoemd in de aanhef van lid 6 betreft de Regeling ZVW. De artikelen 7.1, 7.2 en 7.3 van deze regeling luiden als volgt:
“Artikel 7.1
1. Als persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de zorgverzekering of van de Zorgverzekeringswet worden aangemerkt de in artikel 7.2 bedoelde persoonsgegevens.
2. Een zorgverzekeraar mag de in het eerste lid bedoelde gegevens gebruiken voor het verrichten van formele controle dan wel materiële controle ten behoeve van:
a. de geheel of gedeeltelijke betaling aan een zorgaanbieder;
b. de geheel of gedeeltelijke vergoeding aan een verzekerde van het in rekening gebrachte tarief voor aan een verzekerde geleverde prestatie;
c. de vaststelling van de eigen bijdragen van een verzekerde;
d. de vaststelling van het eigen risico van een verzekerde;
e. de vaststelling van de no-claim van een verzekerde en het verrichten van fraudeonderzoek.
3. Een zorgverzekeraar mag de in het eerste lid bedoelde gegevens gebruiken voor het uitoefenen van verhaalsrecht.
Artikel 7.2
De zorgverzekeraar beschikt ten behoeve van de in het voorgaande artikel aangegeven doelen over de volgende gegevens van de verzekerde:
a. naam, adres, postcode en woonplaats;
b. polisnummer, geslacht en geboortedatum;
c. de prestatiebeschrijving van de aan de verzekerde geleverde prestatie;
d. wanneer de prestatie is geleverd;
e. het voor de geleverde prestatie in rekening gebrachte tarief;
f. de gegevens die op grond van een declaratieregeling moeten worden verstrekt en
g. de gegevens die noodzakelijk zijn om vast te stellen of de prestatie behoort tot het verzekerde pakket van die verzekerde.
Artikel 7.3
De zorgaanbieder is verplicht de in het vorige artikel bedoelde gegevens te verstrekken aan:
a. de zorgverzekeraar […], indien die zorgaanbieder het tarief voor de geleverde prestatie krachtens een door hem met de zorgverzekeraar gesloten overeenkomst rechtstreeks bij die zorg¬verzekeraar in rekening brengt; […]”
4.8. De rechtbank stelt voorop dat de ratio van de geheimhoudingsverplichting is te voorkomen dat patiënten geen geneeskundige hulp inroepen uit vrees dat hetgeen aan de geneeskundige blijkt of wordt toevertrouwd, openbaar zou kunnen worden wanneer de geheim¬houding daarvan niet is verzekerd. Deze ratio brengt mee dat de regelgeving die de geheimhoudingsplicht opzij kan zetten daarin heel duidelijk en specifiek moet zijn en dat bij onduidelijkheid van een restrictieve uitleg moet worden uitgegaan.
4.9. In artikel 87 ZVW in samenhang met artikel 7.2 van de Regeling ZVW is nauw¬keurig omschreven welke gegevens de zorgaanbieder (EMC) aan de zorgverzekeraar (Achmea) dient te verstrekken zonder dat de geheimhoudingsplicht daaraan in de weg staat. De ongevalmelding (in de zin van aanduiding van oorzaak of mogelijke oorzaak van het letsel) bedoeld in 2.2 van dit vonnis wordt niet genoemd of omschreven. Uit de woorden “in ieder geval” in artikel 87 lid 6, sub a ZVW leidt de rechtbank af dat artikel 7.2 van de Regeling ZVW niet limitatief is bedoeld. Dit houdt de mogelijkheid open dat gegevens benodigd voor het uitoefenen van het verhaalsrecht door de zorgverzekeraar ook verstrekt moeten worden. Krachtens het eerste lid van artikel 87 ZVW dient het dan echter wel te gaan om persoonsgegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de zorgverzekering of van de ZVW. Het komt dus aan op de vraag of het uitoefenen van het verhaalsrecht begrepen moet worden onder “uitvoering van de zorgverzekering of van deze wet” als bedoeld in artikel 87, lid 1, ZVW. Naar het oordeel van de rechtbank is niet zonder meer duidelijk of het uitoefenen van het verhaalsrecht onder deze zinsnede valt. Nu overeenkomstig hetgeen in 4.8 is overwogen, uitgegaan moet worden van een restrictieve uitleg van artikel 87 ZVW, komt de rechtbank tot het oordeel dat onder het begrip “uitvoering” als bedoeld in artikel 87 ZVW niet begrepen moet worden het uitoefenen van verhaal.
4.10. De wetsgeschiedenis biedt steun voor deze strikte lezing. Sub e van lid 6 van artikel 87 – waarin het uitoefenen van verhaal is genoemd – is aan de wet toegevoegd bij invoering van de Wet markt¬ordening gezondheids¬zorg (per 1 oktober 2006). Volgens de derde nota van wijziging bij die wet (TK 2005-2006, 30 186, nr. 46) was de reden van toevoeging verankering in de wet van – kort gezegd – de al bestaande afspraken met het CBP, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst (KNMG), de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) en ZN die tot de totstandkoming van hoofdstuk 7 van de Regeling ZVW hebben geleid.
In de Toelichting bij die Regeling is het volgende vermeld (onderstreping rechtbank):
“Onderdeel G
I. Algemeen
Inleiding
Artikel 87 van de Zvw biedt een wettelijke basis voor het gebruik van persoonsgegevens bij de uitvoering van die wet en de zorgverzekering. Op aandringen van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) wordt in onderhavige hoofdstuk van de regeling, dat mede is gebaseerd op dat artikel, helderheid geboden over de door zorgaanbieders aan zorgverzekeraars of verzekerden te verstrekken gegevens (artikel 7.2).
[…] In het kader van het privacyrecht en de Zvw staat voorop dat de verwerking van persoons¬gegevens slechts is toegestaan voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de zorg¬verzekering en de Zvw. Dit noodzakelijkheidcriterium beheerst dan ook mede in het licht van het gekozen bekostiging en tariferingsysteem de beantwoording van de vraag tot welk detailniveau persoonsgegevens in het kader van het declaratieverkeer door zorgaanbieders aan zorgverzekeraars verstrekt kunnen worden. De ministeriële regeling geeft tezamen met de prestatiebeschrijvingen invulling aan de uitwerking van dit noodzakelijkheidcriterium. Voorts schept de ministeriële regeling helderheid over de doelen die met de verstrekking van persoonsgegevens worden gediend (artikel 7.1).
[…]
Doelen verwerking persoonsgegevens
Dit hoofdstuk strekt ertoe aan te geven welke persoonsgegevens door declarerende Zorgaanbieders aan zorgverzekeraars of verzekerden kosteloos dienen te worden verstrekt ten behoeve van in dit hoofdstuk aangegeven doelen die verband houden met de uitvoering door zorgverzekeraars van de zorgverzekering of van de Zvw. Die doelen betreffen: het uitvoeren van de geheel of gedeeltelijke betaling aan een zorgaanbieder, de geheel of gedeeltelijke vergoeding aan een verzekerde van het in rekening gebrachte tarief voor aan een verzekerde geleverde prestatie, de vaststelling van de eigen bijdrage van de verzekerde, de vaststelling van het eigen risico van een verzekerde, de vaststelling van de no-claim van een verzekerde en het verrichten van fraudeonderzoek. De gegevens mogen ook worden gebruikt voor het uitoefenen van verhaalsrecht.
[…]
Fraudeonderzoek
Fraudeonderzoek kan worden onderscheiden als zefstandige activiteit of als een bijproduct van formele en materiële controles die in eerste aanleg ten behoeve van de andere in artikel 7.1 genoemde doelen zijn verricht. In dat artikel is het verrichten van formele en materiële controles ten behoeve van fraudeonderzoek derhalve ook als een zelfstandig doel vermeld.
Verhaal
De vermelding als zelfstandig doel waarvoor persoonsgegevens mogen worden gebruikt geldt ook voor het uitoefenen van het verhaalsrecht. Artikel 284 van het Wetboek van Koophandel bepaalt dat indien de verzekerde ter zake van door hem geleden schade vorderingen tot schadevergoeding op derden heeft, anders dan uit verzekering, die vorderingen bij wijze van subrogatie overgaan op de verzekeraar voor zover deze die schade vergoedt. Dat is ook van toepassing op de zorgverzekering en voor de zorgverzekeraars. Bij brief van 6 december 2004, kenmerk z2004-0805, heeft het CBP aangegeven dat voor het uitoefenen van het verhaalsrecht deels kan worden volstaan met de informatie die zorg¬verzekeraars op grond van declaraties ontvangen. Derhalve is in deze regeling opgenomen dat de reeds op grond van artikel 7.2 verkregen gegevens ook voor het uitoefenen van verhaal mogen worden gebruikt. […]”
Uit het feit dat de wetgever het noodzakelijk achtte specifiek te bepalen dat de krachtens artikel 87 lid 1 ZVW verstrekte persoonsgegevens tevens voor het uitoefenen van het verhaalsrecht mogen worden gebruikt, leidt de rechtbank af dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest het begrip “uitvoering” als bedoeld in artikel 87 lid 1 ZVW zodanig op te rekken dat hieronder ook het uitoefenen van verhaal valt.
4.11. Het voorgaande leidt ertoe dat voor het verstrekken van gegevens die benodigd zijn voor het uitoefenen van het verhaalsrecht, artikel 87 ZVW niet kan dienen als een wettelijke basis waarmee voorbijgegaan wordt aan de geheimhoudingsplicht van artikel 7:457 lid 1 BW. Aan artikel 88 lid 1 ZVW kan Achmea evenmin rechten ontlenen, Op grond van dit artikel kunnen zorgaanbieders worden verplicht om andere gegevens dan persoonsgegevens aan zorgverzekeraars te leveren. Nu het in dit geval niet om andere gegevens maar om het verstrekken van persoons¬gegevens gaat, mist artikel 88 toepassing. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat artikel 88 hetzelfde criterium als artikel 87 kent. Het moet ook daarbij gaan om gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de zorgverzekering of de ZVW. Zoals gezegd is het uitoefenen van verhaal daar niet onder begrepen.
4.12. De ongevalmeldingen waarover Achmea wenst te beschikken vallen ook onder “persoonsgegevens betreffende de gezondheid” als bedoeld in artikel 16 WBP. Op grond van artikel 21 lid 1 sub a WBP mag een instelling als EMC persoons¬gegevens betreffende iemands gezondheid verwerken (waaronder verstrekken mede wordt begrepen) die met het oog op een goede behandeling of verzorging van de betrokkene, dan wel het beheer van haar instelling noodzakelijk zijn. Hulp bij het uitoefenen van verhaal door een zorgverzekeraar kan daar niet onder worden geschaard. Voor zover de verwerking van de persoons¬gegevens betreffende iemands gezond¬heid niet geschiedt met het oog op een goede behandeling of verzorging van de betrokkene, dan wel het beheer van de betreffende instelling noodzakelijk is, geldt het verbod om deze persoons¬gegevens te verwerken onverkort, behoudens – voor zover hier van belang – uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene (artikel 23 WBP).
4.13. Op grond van het voorgaande moet worden geoordeeld dat de ongevalmeldingen niet anders dan met toestemming van de patiënt aan Achmea verstrekt mogen worden en dat van een op EMC rustende, op de wet gebaseerde, verplichting om die gegevens te verstrekken al helemaal geen sprake kan zijn.
4.14. Op basis van artikel 7:457 BW kan de patiënt toestemming geven voor het verstrekken van gegevens. Artikel 23 WBP vergt uitdrukkelijke toestemming van de patiënt. Omdat in de WBP een strengere maatstaf wordt gehanteerd, is deze maatstaf leidend voor het antwoord op de vraag of de patiënt in voorkomend geval toestemming voor het verstrekken van gegevens heeft gegeven. Met de in artikel 23 WBP genoemde uitdrukkelijke toestemming is een aanscherping beoogd ten opzichte van het begrip toestemming dat elders in de WBP wordt gehanteerd, zoals in artikel 8, onder a. Toestemming is gedefinieerd in artikel 1 sub i WBP als elke vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting waarmee de betrokkene aanvaardt dat hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. ‘Ondubbelzinnige toestemming’, vermeld in artikel 8 onder a, betekent dat elke twijfel dient te zijn uitgesloten of de betrokkene toestemming heeft gegeven. Zoals gezegd, is met de ‘uitdrukkelijke toestemming’ vermeld in artikel 23 een aanscherping ten opzichte van de ‘ondubbelzinnige toestemming’ uit artikel 8 beoogd. Aangenomen moet daarom worden dat de betrokkene expliciet zijn wil omtrent de verwerking dient te hebben geuit.
4.15. Zou al moeten worden aangenomen dat op grond van artikel 7:453 BW in bepaalde gevallen wel kan worden volstaan met impliciete toestemming, dan zou het moeten gaan om op grond van de omstandigheden van het individuele geval aan te nemen toestemming. Dit vergt steeds een individueel onderzoek. Omdat het door Achmea gestelde micro- en macro¬belang voor de individuele patiënt miniem is, terwijl er ook een tegengesteld belang kan bestaan, is het niet juist om generiek/categoriaal in bepaalde situaties een belang en daarmee toestemming te veronderstellen. Op macroniveau zou het belang van de patiënt kunnen zijn dat het in meer gevallen door zorgverzekeraars kunnen uitoefenen van regres tot premie¬verlaging voor de zorgverzekeringen zou kunnen leiden. Anderzijds kan dit echter wellicht ook tot premie¬verhoging leiden voor aansprakelijkheids¬verzekeringen. Op microniveau is het belang van de patiënt slechts daarin gelegen dat hij door de zorgverzekeraar opmerk¬zaam wordt gemaakt op de mogelijkheid de niet door zijn zorgverzekering gedekte schade te verhalen op de aansprakelijke persoon. De patiënt kan er echter belang bij hebben dat geen gegevens worden verstrekt, omdat hij bijvoorbeeld bang is voor repercussies van de aansprakelijke persoon. Dat een verzekerde verplicht is alle voor de uitvoering van de zorgverzekering en de wet noodzakelijke informatie aan de zorgverzekeraar te verstrekken (artikel 88 ZVW), brengt – anders dan Achmea betoogt – niet mee dat toestemming mag worden verondersteld.
4.16. Bij gebreke van de mogelijkheid een nauwkeurige omschrijving te geven van die situaties waarin toestemming misschien verondersteld mag worden, is voor het verstrekken door EMC van de door Achmea verlangde ongevalmeldingen (namen, adressen en geboorte¬data van verzekerden die in de LMR zijn geregistreerd in de codes ‘overige- en niet gespecificeerde omgevings- en niet opzettelijke oorzaken’ en ‘late gevolgen van niet opzettelijk trauma) steeds expliciete toestemming van de betrokken patiënten benodigd. Voor zover een uitdrukkelijke toestemming van de patiënten ontbreekt, staan de WBP en het medische beroepsgeheim ex artikel 7:457 BW aan het verstrekken van deze gegevens in de weg. EMC heeft terecht betoogd dat indien al zou komen vast te staan dat Achmea en EMC zijn overeengekomen dat EMC de gegevens zou verstrekken zonder expliciete toestemming van de patiënt, deze overeenkomst nietig is wegens strijd met de wet.
4.17. De vordering van Achmea stuit op het voorgaande af en wordt daarom afgewezen. Achmea zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van EMC worden begroot op:
- vast recht EUR 251,00
- salaris advocaat 2.034,00 (4,5 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 2.285,00.
in (voorwaardelijke) reconventie
4.18. Omdat de vordering in conventie wordt afgewezen behoeft de vordering in reconventie geen bespreking. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt Achmea in de proceskosten, aan de zijde van EMC tot op heden begroot op EUR 2.285,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4. compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans, mr. M. Fiege en
mr. S.C.C. Hes-Bakkeren en, bij vervroeging, in het openbaar uitgesproken op 29 september 2010.?