ECLI:NL:RBROT:2010:BN9942

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
306462 / HA ZA 08-1096
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Zelm van Eldik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid stuwadoorsbedrijf voor schade door bevroren kaas in koelcontainer

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, ging het om een geschil tussen drie partijen: Nirint Shipping B.V., Moerdijk Cargo Services B.V. en Combined Cargo Terminals B.V. De kern van het geschil betrof de aansprakelijkheid van het stuwadoorsbedrijf CCT voor schade aan een zending kaas die bevroren was geraakt tijdens het transport. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 27 april 2007 werd een 40' reefer container met kaas door CCT geladen op het ms. Nirint Iberia, bestemd voor Havana, Cuba. De temperatuur van de container moest op +4ºC worden ingesteld, maar bij de controle bleek deze op -20ºC te staan. Na aankomst in Havana op 23 mei 2007 bleek de kaas bevroren en beschadigd, wat leidde tot een schadevergoeding van € 35.596,70 door Nirint aan de ladingbelanghebbenden.

Nirint en MCS vorderden betaling van dit bedrag van CCT, stellende dat CCT tekortgeschoten was in haar verplichtingen door de temperatuur niet correct te controleren en in te stellen. CCT verweerde zich door te stellen dat zij niet aansprakelijk was op grond van een exoneratiebeding in de Rotterdamse Stuwadoorscondities (RSC), dat aansprakelijkheid uitsloot tenzij er sprake was van opzet of grove schuld.

De rechtbank oordeelde dat CCT toerekenbaar tekortgeschoten was in haar verplichtingen, maar dat er onvoldoende bewijs was voor opzet of grove schuld. De rechtbank wees de vordering van Nirint en MCS af, en oordeelde dat CCT niet aansprakelijk kon worden gehouden voor de schade aan de zending kaas. De rechtbank concludeerde dat de schade mede was veroorzaakt doordat de temperatuur na inlading niet was opgemerkt door de bemanning van de Nirint Iberia, waardoor de schade zich verder had kunnen ontwikkelen tijdens de zeereis. De vordering werd afgewezen, en CCT werd in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 306462 / HA ZA 08-1096
Uitspraak: 29 september 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NIRINT SHIPPING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MOERDIJK CARGO SERVICES B.V.,
gevestigd te Moerdijk,
eiseres,
advocaat mr E.A. Bik,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
COMBINED CARGO TERMINALS B.V.,
gevestigd te Moerdijk,
gedaagde,
advocaat mr W.M. van Rossenberg.
Partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk "Nirint", "MCS" en "CCT".
1. Het verloop van het geding
1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 4 april 2008;
- conclusie van antwoord, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 13 augustus 2008, waarbij een comparitie van
partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 25 september 2008;
- de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door Nirint en MCS overgelegde
producties;
- conclusie van repliek, met producties;
- conclusie van dupliek, met productie;
- akte uitlating productie van Nirint en MCS;
- de bij gelegenheid van de pleidooien overgelegde pleitnotities;
- akte met productie bij pleidooi van CCT.
1.2
Partijen hebben hun standpunten doen bepleiten door hun raadslieden, die zich daarbij bedienden van pleitnotities.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - onder meer het volgende vast:
2.1
Tussen rederij Nirint en haar agent MCS enerzijds en CCT anderzijds bestond in 2007 een contractuele relatie ('terminal-overeenkomst') op grond waarvan CCT optrad als stuwadoor met betrekking tot het beladen en lossen van schepen van Nirint. Op deze overeenkomst waren de Rotterdamse Stuwadoorscondities (RSC) van toepassing.
2.2
Op 27 april 2007 is op de terminal van CCT in Moerdijk een 40' reefer container
TRTU 604608-9 met daarin een zending kaas aangeleverd, die door CCT zou worden geladen op het ms. Nirint Iberia, waarmee de container zou worden vervoerd naar Havana, Cuba.
De temperatuur van de koeleenheid van de container moest ingesteld zijn en blijven op +4ºC.
Op 1 of 2 mei 2007 heeft CCT de container aan boord van de Nirint Iberia geladen.
2.3
Na aankomst in Havana op of omstreeks 20 mei 2007 en aflevering aan de ontvanger op
23 mei 2007 bleek dat de zending kaas was bevroren (de temperatuur van de container was ingesteld geweest op -20ºC) en dat deze daardoor was beschadigd.
2.4
Nirint heeft aan ladingbelanghebbenden een schadevergoeding betaald van € 35.596,70.
3. De vordering
3.1
De vordering luidt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad CCT te veroordelen tot betaling aan Nirint en MCS van € 35.596,70, met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2007 en met veroordeling van CCT in de kosten van de procedure.
3.2
Nirint en MCS hebben aan de vordering - kort en zakelijk weergegeven - de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
(a) CCT is grovelijk tekortgeschoten in haar verplichtingen jegens Nirint (en heeft in strijd gehandeld met art. 6:162 BW) door na te laten de temperatuurinstelling van de container te controleren en juist in te stellen; ook heeft zij niet gewaarschuwd;
(b) daardoor is de schade aan de kaas veroorzaakt; CCT is daarvoor aansprakelijk;
(c) de schade bedraagt € 35.596,70.
4. Het verweer
4.1
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Nirint in de kosten van het geding.
4.2
CCT heeft daartoe het volgende aangevoerd:
(a) CCT is niet toerekenbaar tekortgeschoten;
(b) de schade is niet ontstaan door haar handelwijze; er is ook sprake van medeschuld aan de zijde van Nirint;
(c) ingevolge art. 8 van de RSC is aansprakelijkheid van CCT in dit geval uitgesloten of in ieder geval beperkt;
(d) als cognossementsvervoerder zal Nirint niet aansprakelijk zijn geweest voor schade ontstaan vóór inlading in het schip, zodat zij (in zoverre) de schade onverschuldigd heeft vergoed.
5. De beoordeling
5.1
In aanvulling op hetgeen is vermeld onder 2.1 - 2.3 kan, gelet op de overgelegde producties en de stellingen van partijen, voorts van het volgende als vaststaand worden uitgegaan:
(a) in de overeenkomst tussen Nirint/MCS en CCT was bepaald dat CCT de bij haar aangeleverde reefer containers na ontvangst op de terminal moest aansluiten op de elektriciteitsvoorziening, voorts dat CCT tweemaal per dag de temperatuur van de reefer containers diende te controleren en ook dat CCT in geval van afwijkingen haar opdrachtgever onmiddellijk daarvan in kennis moest stellen;
(b) op 24 april 2007 heeft MCS aan CCT meegedeeld dat de temperatuur van de bewuste container moest worden gehandhaafd op +4ºC; de opdracht aan CCT hield in dat CCT de temperatuur zou controleren na ontvangst op de terminal op vrijdag 27 april 2007 en zo nodig zou instellen op +4ºC en dat CCT de temperatuur ook op zaterdag 28 april 2007 zou controleren; voor de controle op zondag 29 en maandag 30 april 2007 zou MCS aan EBN (een veiligheidsdienst) vragen om de temperatuur te controleren; EBN had een contract met CCT voor het doen van controlerondes en had de sleutel van haar terminal; kennelijk was het bij MCS bekend dat bij CCT op die zondag en maandag niet zou worden gewerkt;
(c) op 25 april 2007 heeft CCT aan EBN gevraagd of deze de aangesloten reefercontainers kon controleren op zondagen en feestdagen [zoals 29 en 30 april 2007]; EBN bevestigde dat dit mogelijk was en dat bij de controlerondes extra aandacht zou worden besteed aan de reefer containers en EBN verzocht CCT haar te laten weten waar de reefer containers precies stonden;
op 26 april 2007 heeft MCS, met referte aan de correspondentie tussen CCT en EBN, aan EBN enige informatie gegeven over de container en meegedeeld dat de temperatuur moest zijn ingesteld op +4ºC; MCS verzocht EBN om in geval van problemen met de temperatuurinstelling contact op te nemen met MCS;
(d) de bewuste container was tevoren onderzocht bij een PTI (pre trip inspection) en deze was vervolgens op 26 of 27 april 2007 ter beschikking gesteld aan Unilac in Ittervoort voor belading met de zending kaas; daarna is de container op 27 april 2007 over de weg vervoerd naar Moerdijk;
(e) op vrijdag 27 april 2007 te 12:19 uur is de container op de terminal van CCT in ontvangst genomen; bij een op die middag uitgevoerde controle bleek dat de temperatuur van de container was ingesteld op -22ºC of -20ºC.
5.2
Voorts zijn de volgende producties in het geding gebracht:
(a) een 'reefer-checklist' ingevuld door een werknemer van CCT ([J]);
(b) een verklaring ondertekend door [X] en [Y]
(c) een verklaring ondertekend door [Z];
(d) expertiserapporten van BMT De Beer B.V., ingeschakeld door belanghebbenden bij de Nirint Iberia en van Receveur Beheer B.V., ingeschakeld door belanghebbenden bij de zending kaas;
(e) een kopie van de Partlow disc van container GCEU 604608-9;
(f) uitdraaien van "Data logger reports" van container GCEU 604608-8: t.w. 'temperature log' en 'event log';
(g) kopieën van "checklist refrigerated containers" betreffende container 604608-9, blijkbaar ingevuld bij een tweemaal per dag door de bemanning van de Nirint Iberia uitgevoerde controle;
5.3
In de onder (a), (b) en (c) genoemde producties is - in onderling verband bezien en kort samengevat - het volgende vermeld: de container TRTU 604608-9 is op vrijdag 27 april 2007 rond 12:19 uur bij CCT ontvangen; [Y] heeft de container die middag rond 17:30 uur gecontroleerd en heeft geconstateerd dat de temperatuur stond ingesteld op
-22ºC in plaats van +4ºC; buitenbaas [X] van CCT heeft aan het eind van die middag op verzoek van [Y] de temperatuur op de container (met display en digitaal klokje) ingesteld op een + temperatuur (+4 of +7); na het 'resetten' kan van het display de insteltemperatuur worden afgelezen; in het weekeinde zou EBN de container controleren; na het weekeinde heeft Tak de container gecontroleerd, waarbij hij constateerde dat deze nog stond op de door hem ingestelde temperatuur; daarna is de container aan boord van de Nirint Iberia geladen.
5.4
In de conclusie van dupliek is vermeld dat zijdens EBN desgevraagd is meegedeeld dat er geen bijzonderheden zijn waargenomen tijdens haar controles en dat zij de controle van 'ondervernoemde containers' [niet duidelijk is welke dat waren] tijdens haar reguliere controles had uitgevoerd; de enige bijzonderheid was dat de poort van de terminal opengebroken was.
Partijen zijn het erover oneens of EBN bij die controles (mede) handelde in opdracht van CCT.
5.5
In het rapport van BMT de Beer staat onder meer het volgende:
(a) volgens informatie en een op de container aangebrachte sticker was op 23 april 2007 door Cool Craft Refrigeration Engineering te Rotterdam een PTI van de container uitgevoerd ("PTI OK");
(b) de in de container aanwezige Partlow disc [kennelijk met aanduiding GCEU 604608-9] had gedraaid van dag 16 tot dag 21; op dag 16 was de temperatuur [korte tijd] gedaald naar
-20ºC, waarna de temperatuur van dag 16 tot dag 21 had gevarieerd tussen +5ºC en +10ºC; vanaf dag 21 had de schijf kennelijk niet meer gedraaid (bij dag 21 gaf de lijn temperaturen aan tussen +25ºC en -20ºC); in het rapport staat dat de PTI kennelijk had plaatsgevonden op dag 16;
(c) volgens de 'temperature log' (verkregen door een 'data log retrieval', kennelijk het uitlezen van het data log systeem van de container) was op 23 april 2007, bij de PTI, de temperatuur ingesteld op -20ºC en was op 27 april 2007 de temperatuur van de 'supply air' snel gedaald tot -24ºC en die van de 'return air' geleidelijk tot -20ºC;
(d) volgens de 'event log' was op 23/24 april 2007 de instelling van de temperatuur gewijzigd van 0ºC naar -20ºC; deze instelling was in de periode daarna ongewijzigd gebleven; voorts werd telkens melding gemaakt van een alarm en van 'battery low';
(e) het 'vessel's reefer log' [de 'checklist refrigerated containers'] vermeldde voor de periode van 2 tot 20 mei 2007 een ingestelde temperatuur van -20ºC en 'return air' temperaturen van rond -20ºC;
(f) de koeleenheid ('reefer unit') werkte goed en als gevolg daarvan was de zending kaas bij aankomst in Havana bevroren; bij onderzoek op 25 mei 2007 bleek de koeleenheid te zijn ingesteld op -20ºC en werden in de kaas temperaturen gemeten tussen -12,5ºC en -16ºC;
(g) de vorstschade is volgens de expert ingetreden vanaf de buitenzijde van de zending kaas, kort nadat de koeleenheid was aangezet; ten tijde van het inladen aan boord, op 2 mei 2007, koelde de eenheid al zes dagen op -20ºC; op dat moment was ongeveer de helft van de zending door bevriezing aangetast; tijdens het zeevervoer was de schade verergerd, met vorstschade aan de gehele zending tot gevolg.
5.6
In het rapport van Receveur Beheer B.V. wordt bevestigd dat blijkens de 'checklist refrigerated containers' de temperatuur in de periode van 2 tot 20 mei 2007 ingesteld was geweest op -20ºC, hetgeen ook bij onderzoek op 25 mei 2007 nog het geval bleek te zijn.
5.7
Uit de uitdraaien van de 'temperature log' met een grafische voorstelling van het temperatuurverloop kan het volgende worden afgeleid:
(a) de temperatuur van de koeleenheid is op 23 april 2007 ingesteld op -20ºC en deze instelling is tot 25 mei 2007 ongewijzigd gebleven;
(b) in de periode van 24 april tot 27 april 2007 hebben de temperaturen van 'supply air' en 'return air' gevarieerd tussen +3ºC en +30ºC;
(c) nadat op 27 april 2007 de temperaturen van 'supply air' en 'return air' waren gedaald van ca. +25ºC naar respectievelijk ca. -22ºC en ca. -15ºC en deze in de dagen daarna nog wat verder waren gedaald, hebben die temperaturen in de periode van 30 april 2007 tot 25 mei 2007 vrijwel constant (afgezien van 'defrosten' en enkele afwijkingen) gelegen op respectievelijk ca. -22ºC en ca. -20ºC
5.8
Uit het voorgaande blijkt dat er sterke aanwijzingen zijn dat de temperatuur van de container van meet af aan (na de PTI) ingesteld is geweest op -20ºC tot aan het einde van de vervoerperiode en dat de koeleenheid de zending kaas (na het in de container laden daarvan) dienovereenkomstig heeft gekoeld, waardoor deze is bevroren. Bij aankomst van de container op de terminal van CCT was de temperatuur onjuist ingesteld op -20ºC. Niet is gebleken dat Tak deze temperatuurinstelling op deugdelijke wijze op het bedieningspaneel van de koeleenheid van de container heeft gewijzigd in de voorgeschreven temperatuur van +4ºC. CCT heeft in elk geval nagelaten de wel door CCT geconstateerde afwijking te rapporteren aan Nirint/MCS, ook na het betreffende lange weekeinde, toen de container opnieuw door Tak zou zijn gecontroleerd.
Dat wijst erop dat CCT toerekenbaar is tekortgeschoten in haar verplichtingen ten aanzien van het controleren van de ingestelde temperatuur en - in ieder geval - het nemen van de geëigende maatregelen bij het constateren van onregelmatigheden.
5.9
CCT beroept zich op art. 8 van de RSC waarin is bepaald: "De stuwadoor is voor schade, alsmede voor het gebeuren, waardoor schade is veroorzaakt, niet aansprakelijk, tenzij en voorzover genoegzaam wordt bewezen, dat deze het gevolg zijn van opzet of grove schuld van de stuwadoor of van iemand voor wie hij aansprakelijk is en, in het laatstbedoelde geval, dat de stuwadoor bij de keuze en de leiding van de betrokkene(n) geen redelijke zorg heeft betracht."
5.1
Dat, zoals Nirint aanvoert, de RSC in dit geval niet van toepassing zouden zijn omdat ten aanzien van het in ontvangst nemen en controleren van de bewuste container nadere afspraken zijn gemaakt, kan niet worden aangenomen. Deze nadere afspraken moeten worden beschouwd als concretisering van een normale behandeling van een aangeleverde en op een schip te laden container in het kader van te tussen partijen bestaande terminalovereenkomst en kunnen niet worden gezien als een daarvan losstaande rechtsverhouding.
5.11
Aangenomen dat CCT toerekenbaar is tekortgeschoten, gaat het hier om fouten van één of twee medewerkers van CCT die kennelijk niet behoorden tot de bedrijfsleiding van CCT.
Er zijn geen concrete feiten gesteld of gebleken waaruit zou moeten worden afgeleid dat deze fouten te wijten waren aan een (zeer) gebrekkige organisatie van de werkzaamheden bij CCT of (geheel) ontoereikende instructies aan de medwerkers, een en ander van een zodanige ernst dat gesproken zou kunnen worden van opzet of een in laakbaarheid daaraan grenzende mate van schuld ten aanzien van het optreden van schade. Het gestelde omtrent eerdere soortgelijke fouten is volstrekt onvoldoende onderbouwd.
De (veronderstelde) gemaakte fouten van de medewerker(s) zijn zeker ernstig: niet omstreden is dat bij koelvervoer een juiste temperatuur van wezenlijk belang is en dat een onjuiste temperatuur tot grote schade kan leiden; een behoorlijke controle en het zonodig nemen van maatregelen zijn derhalve eveneens van groot belang. Zelfs indien zou kunnen worden gezegd dat hier bij die medewerker(s) sprake is geweest van opzet of een daarmee gelijk te stellen mate van schuld - duidelijk is dat niet - blijkt in elk geval uit niets en is ook niet voldoende concreet gesteld dat CCT bij de keuze en de leiding van deze medewerker(s) geen redelijke zorg heeft betracht.
5.12
Dit betekent dat ingevolge art. 8 RSC CCT niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade aan de zending kaas. Er zijn voorts geen zodanige concrete feiten of omstandigheden gebleken of gesteld op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat het beroep van CCT op art. 8 RSC en de daarin geformuleerde uitsluiting van aansprakelijkheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij is van belang dat het gaat om een stuwadoorsbedrijf dat contracteert met een rederij(agent), waarbij het bedingen van dergelijke exoneraties geenszins ongebruikelijk is.
Een en ander geldt ook voor zover de vordering is gebaseerd op onrechtmatige daad.
5.13
Ten overvloede kan erop worden gewezen dat niet zonder meer alle schade kan worden beschouwd als het gevolg van de tekortkomingen bij CCT, nu de vorstschade blijkbaar mede is veroorzaakt doordat na inlading van de container op de Nirint Iberia kennelijk niet is opgemerkt dat de temperatuur onjuist was ingesteld op -20ºC, terwijl men ook aan boord wist of behoorde te weten dat de temperatuur +4ºC had moeten zijn, waardoor de schade zich gedurende de zeereis verder heeft kunnen ontwikkelen.
5.14
De slotsom moet zijn dat de vordering dient te worden afgewezen.
6. De beslissing
De rechtbank,
wijst de vordering af;
veroordeelt Nirint en MCS in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van CCT begroot op € 785,- aan vast recht en op € 2.895,- aan salaris van de advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr Van Zelm van Eldik.
Uitgesproken in het openbaar.
10.