ECLI:NL:RBROT:2010:BN9326
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid en vergoeding van expertisekosten in het kader van de Hague Rules
In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, ging het om de vraag of naast het door de Hague Rules verschuldigde beperkingsbedrag ook aanspraak kon worden gemaakt op vergoeding van expertisekosten, buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De rechtbank had eerder op 5 augustus 2009 een tussenvonnis gewezen waarin werd overwogen dat deze vraag beoordeeld diende te worden naar het toepasselijke recht. Partijen, ABN AMRO en Hanjin Shipping Company Limited, hadden gekozen voor Nederlands recht.
De rechtbank oordeelde dat de gevorderde expertisekosten en buitengerechtelijke kosten moesten worden aangemerkt als vermogensschade in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW. De rechtbank stelde vast dat de vervoerder, Hanjin, niet verder aansprakelijk was dan tot het in artikel 3:388 BW genoemde beperkingsbedrag. Dit betekende dat de kosten van expertise, zoals bedoeld in de artikelen 8:494 tot en met 496 BW, niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat deze kosten niet voldeden aan de vereisten die in de wet zijn gesteld.
De rechtbank concludeerde dat Hanjin aansprakelijk was voor het beperkingsbedrag van GBP 55.900,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 1999. Hanjin werd veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van ABN AMRO, die tot dat moment waren vastgesteld op € 3.281,65 aan verschotten en € 6.258,- aan salaris van de advocaat. De rechtbank wees het meer of anders gevorderde af, en sprak het vonnis uit in het openbaar op 6 januari 2010.