ECLI:NL:RBROT:2010:BN9288

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
324181 / HA ZA 09-377
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad van notaris met betrekking tot statutenwijziging en eigendomsoverdracht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 8 september 2010, gaat het om een onrechtmatige daad gepleegd door een notaris in verband met de statutenwijziging van een stichting en de daaropvolgende eigendomsoverdracht van onroerende zaken. Eisers, die in conventie optreden, hebben schade geleden door de onrechtmatige medewerking van de notaris aan deze rechtshandelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers kosten hebben moeten maken in verschillende procedures om de gevolgen van de fouten van de notaris te herstellen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de notaris aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit zijn handelen, maar heeft ook aangegeven dat niet alle kosten voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank heeft de schade begroot op een totaalbedrag van € 5.985,35, dat de notaris aan de eisers moet vergoeden. De rechtbank heeft tevens de wettelijke rente toegewezen vanaf de datum van dagvaarding. De vordering van de eisers tegen een andere gedaagde is afgewezen, en de rechtbank heeft de proceskosten aan de gedaagden in conventie opgelegd. De uitspraak benadrukt de zorgplicht van notarissen en de gevolgen van onrechtmatig handelen in het kader van statutenwijzigingen en eigendomsoverdrachten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 324181 / HA ZA 09-377
Uitspraak: 8 september 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. [eiser in conventie sub 1],
wonende te Ontario (Canada),
2. [eiser in conventie sub 2],
wonende te Albir Alfaz del Pi (Spanje),
3. [eiser in conventie sub 3],
wonende te Rockanje,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. M. Elmers,
- tegen -
1. [gedaagde in conventie sub 1],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde in conventie sub 2],
gevestigd te Goedereede,
3. [gedaagde in conventie sub 3],
wonende te Goedereede,
gedaagden (in conventie),
advocaat (allen) mr. W.J. Hengeveld.
Eisers in conventie blijven aangeduid als “[eisers in conventie]”, gedaagde onder 1 als “[gedaagde in conventie sub 1]” en gedaagden onder 2 en 3 als “[gedaagden in conventie sub 2 en 3]”.
1 Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 23 december 2009 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- conclusie na tussenvonnis aan de zijde van [eisers in conventie], met producties;
- antwoordconclusie aan de zijde van [gedaagden in conventie sub 2 en 3].
2 De verdere beoordeling
in conventie
uitgangspunt
2.1 Bij voormeld vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagden in conventie sub 2 en 3] onrechtmatig jegens [eisers in conventie] heeft gehandeld. Kort gezegd heeft de onrechtmatigheid betrekking op het niet betrachten van de vereiste oplettendheid bij de statutenwijziging van stichting De Vloeiplancke (hierna: de stichting) en bij de daarop volgende eigendomsoverdracht van onroerende zaken van de stichting aan Beheersmaatschappij Rebema B.V. (hierna: Rebema), welke rechtshandelingen (beide uit 2006) ten overstaan van [gedaagden in conventie sub 2 en 3] als notaris zijn verricht.
2.2 Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagden in conventie sub 2 en 3] in beginsel jegens [eisers in conventie] schadeplichtig is. De rechtbank heeft beslist dat de door [eisers in conventie] gestelde immateriële schade niet voor vergoeding door [gedaagden in conventie sub 2 en 3] in aanmerking komt. Voor het overige hebben [eisers in conventie] zich op het standpunt gesteld dat hun schade bestaat uit de kosten die zij hebben moeten maken in diverse procedures tegen hun broer [broer eisers in conventie] (hierna: [broer eisers in conventie]), de stichting en Rebema, welke procedures volgens [eisers in conventie] nodig waren om de fouten van [gedaagden in conventie sub 2 en 3] te redresseren en die zij dus niet zouden hebben hoeven maken als [gedaagden in conventie sub 2 en 3] geen fout zou hebben gemaakt. Hieromtrent heeft de rechtbank – samengevat – bij tussenvonnis het volgende overwogen.
2.3 Voor de begroting van de door [eisers in conventie] geleden schade moet de bestaande situatie (dat wil zeggen: gegeven de door [gedaagden in conventie sub 2 en 3] gemaakte fout) worden vergeleken met de hypothetische situatie dat de in 2.1 bedoelde onroerende zaken nog eigendom van de stichting zouden zijn. Kosten die gemaakt zijn als gevolg van de ten overstaan van [gedaagden in conventie sub 2 en 3] verrichte statutenwijziging en eigendomsoverdracht kunnen dus in beginsel aan de fout van [gedaagden in conventie sub 2 en 3] worden toegerekend. [gedaagden in conventie sub 2 en 3] is niet aansprakelijk voor kosten die het gevolg zijn van de eerdere overdracht van de onroerende zaken door de ouders van eisers aan de stichting uit 1998, noch voor kosten die verband houden met procedures die los staan van de fout van [gedaagden in conventie sub 2 en 3] (zoals de procedure tot ontbinding van de stichting).
2.4 Voor de nadere onderbouwing van hun schade bij conclusie na tussenvonnis heeft de rechtbank aan [eisers in conventie] de volgende aanwijzingen meegegeven. In de eerste plaats zullen zij het hiervoor overwogene bij die onderbouwing moeten betrekken. In de tweede plaats zullen zij moeten ingaan op de verhouding tussen hun vordering en de wettelijke regeling inzake vergoeding van proceskosten en buitengerechtelijke kosten en op de stellingen van [gedaagden in conventie sub 2 en 3] ter zake eigen schuld aan de zijde van [eisers in conventie] Ten slotte dienen [eisers in conventie] in te gaan op de verhouding van hun vordering met hun nog aanhangige vordering tegen onder meer hun broer [broer eisers in conventie].
2.5 Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.
huur
2.6 Bij conclusie na tussenvonnis hebben [eisers in conventie] zich op het standpunt gesteld dat hun schade mede bestaat uit de huur van € 1.000,= die eiseres onder 3 maandelijks verschuldigd is aan de stichting voor de bewoning van een aan de stichting toebehorende bungalow (die volgens [eisers in conventie] kennelijk bij de eigendomsoverdracht in 2006 niet mee is overgegaan naar Rebema). In de visie van [eisers in conventie] is [gedaagden in conventie sub 2 en 3] daarvoor aansprakelijk, omdat (zo begrijpt de rechtbank) in het geval de gewraakte statutenwijziging uit 2006 niet zou hebben plaatsgevonden de door de stichting geïncasseerde huurvergoeding uiteindelijk zou zijn aangewend ten behoeve van de nalatenschap van de ouders en dus ten behoeve van [eisers in conventie] en [broer eisers in conventie]. Door de statutenwijziging is de band tussen de stichting en de familie Reijm verloren gegaan, waardoor de huuropbrengsten niet meer ten bate van de nalatenschap wordt geëxploiteerd, aldus nog steeds [eisers in conventie]
2.7 Het betoog van [eisers in conventie] treft geen doel. Ook als de statuten van de stichting niet zouden zijn gewijzigd, zou de door eiseres onder 3 verschuldigde huur hoe dan ook primair aan de stichting ten goede zijn gekomen. De stichting zou deze gelden hebben besteed overeenkomstig haar destijds geformuleerde doelstelling. Uit die voormalige doelstelling (zie 2.4 van het tussenvonnis) kan niet worden afgeleid dat die gelden rechtstreeks aan de familie Reijm ten goede zouden zijn gekomen. De statutenwijziging uit 2006 heeft die situatie dus niet wezenlijk gewijzigd. Bij die stand van zaken kan niet worden gezegd dat de maandelijkse huurbetaling een gevolg is van het handelen van [gedaagden in conventie sub 2 en 3].
ontbindingsprocedure
2.8 Voorts hebben [eisers in conventie] gesteld dat hun schade bestaat uit de kosten gemoeid met een verzoekschriftprocedure strekkende tot de ontbinding van de stichting. Ook deze schade komt naar het oordeel van de rechtbank niet voor vergoeding door [gedaagden in conventie sub 2 en 3] in aanmerking. Het thans bij conclusie na tussenvonnis door [eisers in conventie] ingenomen standpunt komt overeen met hetgeen zij al hadden betoogd in de processtukken die aan het tussenvonnis ten grondslag lagen. Daaromtrent heeft de rechtbank bij tussenvonnis al overwogen dat [gedaagden in conventie sub 2 en 3] niet aansprakelijk is voor kosten die verband houden met procedures die los staan van de door hem gemaakte fout, waaronder de procedure tot ontbinding van de stichting. Bij conclusie na tussenvonnis hebben [eisers in conventie] geen feiten gesteld die tot een ander oordeel aanleiding geven.
procedure tegen [broer eisers in conventie] e.a.
2.9 In de derde plaats hebben [eisers in conventie] zich op het standpunt gesteld dat de door [gedaagden in conventie sub 2 en 3] te vergoeden schade bestaat uit de door hen gemaakte kosten in de nog aanhangige procedure onder het zaak- en rolnummer 289179 / HA ZA 07-1909 (hierna ook: procedure 07-1909) tegen [broer eisers in conventie], de stichting en Rebema. Bij conclusie na tussenvonnis hebben [eisers in conventie] de desbetreffende dagvaarding overgelegd. [eisers in conventie] zijn van mening dat deze procedure – althans voor zover het een deel van de vorderingen betreft – zonder de fout van [gedaagden in conventie sub 2 en 3] niet nodig zou zijn geweest.
2.10 [eisers in conventie] hebben onbetwist gesteld dat zij in procedure 07-1909 onder meer vorderen (i) een verklaring voor recht dat gedaagden door de statutenwijziging en de eigendomsoverdracht uit 2006 (dus de ten overstaan van [gedaagden in conventie sub 2 en 3] verrichte rechtshandelingen) onrechtmatig hebben gehandeld en (ii) te bepalen dat de eigendomsoverdracht van de stichting aan Rebema nietig is. Deze vorderingen zijn onmiskenbaar het gevolg van de fout van [gedaagden in conventie sub 2 en 3]. Zonder die fout zou het immers niet tot de statutenwijziging en de eigendomsoverdracht zijn gekomen, en dus zouden [eisers in conventie] ook geen aanleiding hebben gezien de hier bedoelde vorderingen in te stellen. Hieraan doet niet af dat een deel van de vorderingen in procedure 07-1909 verband houdt met de afwikkeling van de nalatenschap en dus los staat van de fout van [gedaagden in conventie sub 2 en 3].
2.11 [eisers in conventie] hebben gesteld dat hun kosten voor rechtsbijstand in procedure 07-1909 tot begin 2010 een bedrag van € 39.715,35 belopen, waarvan volgens [eisers in conventie] de helft redelijkerwijs aan de fout van [gedaagden in conventie sub 2 en 3] kan worden toegerekend. Zij hebben ter onderbouwing daarvan een grote hoeveelheid declaraties van hun advocaat overgelegd. Uit die declaraties kan echter niet worden afgeleid welk deel van de gemaakte kosten het gevolg is van de fout van [gedaagden in conventie sub 2 en 3]. Een nadere onderbouwing hebben [eisers in conventie] evenmin gegeven. Ook zijn zij niet ingegaan op de in 2.4 bedoelde onderwerpen.
2.12 Anders dan [gedaagden in conventie sub 2 en 3] meent, staat dit op zichzelf niet aan begroting van de schade in de weg. Dat broer [broer eisers in conventie] en/of de andere gedaagden in procedure 07-1909 te zijner tijd wellicht worden veroordeeld tot vergoeding van (een forfaitair vast te stellen deel van) de kosten van rechtsbijstand, laat onverlet dat die kosten voor een deel het gevolg zijn van een fout waarvoor [gedaagden in conventie sub 2 en 3] aansprakelijk is. Ook hij is dus tot vergoeding van die kosten gehouden. Wel betekent de summiere en weinig inzichtelijke onderbouwing van de schade door [eisers in conventie] dat de omvang van de schade (als gevolg van de fout van [gedaagden in conventie sub 2 en 3]) niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Gelet op de bij tussenvonnis concreet gegeven aanwijzingen, komt dit op zichzelf voor risico van [eisers in conventie] Nu op zichzelf echter wel aannemelijk is dat zij als gevolg van de fout van [gedaagden in conventie sub 2 en 3] schade in de vorm van kosten van rechtsbijstand hebben geleden, zal de rechtbank deze schade schatten. Zij zal dat doen op basis van de bij de begroting van proceskosten en buitengerechtelijke kosten gebruikelijk gehanteerde regeling, in het kader waarvan in dit geval het tarief voor zaken van onbepaalde waarde (tarief II, € 452,= per punt) in aanmerking komt. Het aantal punten zal de rechtbank naar redelijkheid vaststellen op vijf (twee voor het buitengerechtelijke, drie voor het processuele trajet). De door [gedaagden in conventie sub 2 en 3] in beginsel te vergoeden schade komt dus neer op
€ 2.260,=.
2.13 Bij conclusie na tussenvonnis hebben [eisers in conventie] gesteld dat er in procedure 07-1909 mogelijk nog meer werkzaamheden moeten plaatsvinden, zodat de toekomstige schade nader moet worden begroot. Voor zover [eisers in conventie] aldus ten aanzien van dit onderdeel een verwijzing naar de schadestaatprocedure beogen, zal de rechtbank die wens niet honoreren. [eisers in conventie] hebben immers ook gesteld dat in die procedure inmiddels is bepaald dat de waarde van de desbetreffende onroerende zaken in de nalatenschappen van hun ouders vallen, zodat de consequenties van de fout van [gedaagden in conventie sub 2 en 3] beperkt zullen blijven. In het licht daarvan en mede gelet op de omstandigheid dat een wezenlijk deel van de vorderingen in procedure 07-1909 niet in verband staat met de fout van [gedaagden in conventie sub 2 en 3], hebben [eisers in conventie] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in die procedure ook in de toekomst nog werkzaamheden moeten verrichten die aan de fout van [gedaagden in conventie sub 2 en 3] moet worden toegerekend.
kosten waardebepaling
2.14 In de vierde plaats hebben [eisers in conventie] gesteld dat zij kosten hebben moeten maken in verband met de waardebepaling van de onderhavige onroerende zaken, waarvan in procedure 07-1909 immers is bepaald dat zij in de nalatenschappen vallen. Volgens [eisers in conventie] bestaan die kosten uit kosten van rechtsbijstand en uit taxatiekosten. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stellingen van [eisers in conventie] moet worden afgeleid dat de vordering op dit punt betrekking heeft op de afwikkeling van de nalatenschappen. Aannemelijk is dat deze kosten sowieso zouden zijn gemaakt, ook in het geval alle onroerende zaken nog eigendom van de stichting zouden zijn geweest en de statuten niet zouden zijn gewijzigd. De hiermee gemoeide kosten kunnen dus niet worden toegerekend aan de fout van [gedaagden in conventie sub 2 en 3]. Dat wordt niet anders voor zover [eisers in conventie] hebben bedoeld dat zij zonder statutenwijziging en overdracht aan Rebema geen aanleiding zouden hebben gezien tot afwikkeling van de nalatenschappen over te gaan. Die (mogelijke) stelling is naar het oordeel van de rechtbank te speculatief om als grondslag te dienen voor een causaal verband tussen de fout van [gedaagden in conventie sub 2 en 3] en de afwikkeling van de nalatenschappen. Daarbij speelt een rol dat [eisers in conventie] volgens hun eigen stellingen per 29 maart 2005 (dat wil zeggen ruimschoots voor de statutenwijziging) “met grote ruzie” uit het bestuur van de stichting zijn gestapt, waarna [broer eisers in conventie] als enig bestuurder overbleef. Aldus is aannemelijk dat het ook zonder de statutenwijziging en latere eigendomsoverdracht tot een afwikkeling van de nalatenschappen en dus tot een waardebepaling van de onroerende zaken zou zijn gekomen.
beslagkosten
2.15 [eisers in conventie] hebben gesteld dat zij zich als gevolg van de fout van [gedaagden in conventie sub 2 en 3] genoodzaakt zagen conservatoir beslag te doen leggen op de onroerende zaken van de stichting en Rebema. De daarmee verband houdende advocaatkosten beschouwen [eisers in conventie] als schade die het gevolg is van de fout van [gedaagden in conventie sub 2 en 3]. Volgens [gedaagden in conventie sub 2 en 3] hebben [eisers in conventie] niet duidelijk gemaakt waarom die kosten met zijn handelen verband houden.
2.16 Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het betoog van [eisers in conventie] op dit punt. De fout van [gedaagden in conventie sub 2 en 3] heeft betrekking op het verlenen van medewerking aan de statutenwijziging van de stichting (waardoor elke referte aan de familie Reijm verloren ging) en de eigendomsoverdracht van de onroerende zaken naar Rebema (de vennootschap van [broer eisers in conventie]). In deze gebeurtenissen hebben [eisers in conventie] redelijkerwijs aanleiding kunnen zien conservatoir beslag te doen leggen teneinde te voorkomen dat de onroerende zaken nog verder uit beeld zouden raken. Voldoende aannemelijk is dat die aanleiding niet zou hebben bestaan als [gedaagden in conventie sub 2 en 3] niet onrechtmatig zou hebben gehandeld. In dat geval zouden de onroerende zaken immers eigendom zijn gebleven van de stichting, die bovendien in haar statuten nog een verbinding met [eisers in conventie] zou hebben. Dat de aanleiding tot het leggen van beslag uiteraard ook (mede) het gevolg is van handelen van broer [broer eisers in conventie] (die immers de overdracht aan Rebema heeft geïntieerd), maakt niet dat het oorzakelijk verband met de fout van [gedaagden in conventie sub 2 en 3] wegvalt. De kosten gemoeid met de beslaglegging kunnen dus (in beginsel) worden beschouwd als schade die aan [gedaagden in conventie sub 2 en 3] moet worden toegerekend.
2.17 [eisers in conventie] stellen dat zij in dit verband voor een bedrag van € 3.725,35 aan advocaatkosten hebben moeten maken. Zij hebben daartoe de desbetreffende gespecificeerde declaraties van hun advocaat overgelegd. Uit de omschrijving van de werkzaamheden op die declaraties blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat deze inderdaad met de beslaglegging verband hielden. [gedaagden in conventie sub 2 en 3] heeft de juistheid noch de redelijkheid van de gestelde kosten betwist. Zijn betwisting beperkt zich tot de stelling dat [eisers in conventie] ten onrechte geen rekening hebben gehouden met aftrek van ontvangsten uit een proceskostenveroordeling in de procedure tegen (onder meer) [broer eisers in conventie]. Dit verweer slaagt niet. In de verhouding tussen [eisers in conventie] en [gedaagden in conventie sub 2 en 3] kunnen de onderhavige kosten niet worden beschouwd als proceskosten of als kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Het gaat hier om kosten gemaakt ter beperking van verdere schade (artikel 6:96 lid 2 onder a BW). In deze partijverhouding gelden dus niet de beperkingen voor de begroting van proceskosten of buitengerechtelijke kosten. Wat van deze classificatie verder ook zij, het enkele feit dat [eisers in conventie] mogelijk een deel van de kosten vergoed kunnen krijgen door middel van de proceskostenveroordeling in de procedure tegen [broer eisers in conventie], brengt niet mee dat de schadevergoedingsplicht van [gedaagden in conventie sub 2 en 3] navenant wordt verminderd.
2.18 De rechtbank acht de op dit punt door [eisers in conventie] gevorderde kosten op zichzelf niet onredelijk. In het licht van het voorgaande betekent dit dat [gedaagden in conventie sub 2 en 3] in beginsel gehouden is het onderhavige bedrag aan [eisers in conventie] te vergoeden.
doelstelling stichting en successierechten
2.19 Bij conclusie na tussenvonnis hebben [eisers in conventie] gesteld dat de stichting oorspronkelijk tot doel had de onroerende zaken zodanig te exploiteren dat zij na het overlijden van hun ouders “in goede welstand” zouden komen te verkeren. Ook was volgens [eisers in conventie] met de stichting beoogd dat de onroerende zaken aan hen konden worden nagelaten zonder dat successierechten verschuldigd zouden zijn. Door de fout van [gedaagden in conventie sub 2 en 3] is dit alles gedwarsboomd, aldus [eisers in conventie] De schade moet volgens [eisers in conventie] nader worden begroot.
2.20 Met [gedaagden in conventie sub 2 en 3] is de rechtbank van oordeel dat [eisers in conventie] het in 2.19 weergegeven standpunt onvoldoende feitelijk hebben onderbouwd. Zo hebben zij geen feiten gesteld die steun geven voor hun stelling dat de stichting tot doel had hen “in goede welstand” te brengen en de onroerende zaken zonder betaling van successierechten na te laten. Uit de tekst van de oorspronkelijke statuten van de stichting (zie 2.4 van het tussenvonnis) blijkt die doelstelling onvoldoende. Op deze onvoldoende feitelijke onderbouwing stuit hun vordering al af. Daarbij komt dat [eisers in conventie] ook onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij op dit punt door de fout van [gedaagden in conventie sub 2 en 3] schade hebben geleden of zullen lijden. Zo valt zonder feitelijke onderbouwing, die ontbreekt, niet in te zien dat zij schade lijden doordat de stichting niet langer in staat is de onroerende zaken te exploiteren. Bij gebreke van op dat punt gestelde feiten, is immers niet zonder meer aannemelijk dat de stichting in staat zou zijn geweest die onroerende zaken met winst te exploiteren. Voor wat betreft de kwestie van de successierechten geldt nog dat [eisers in conventie] onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij deze niet verschuldigd zouden zijn geworden als [gedaagden in conventie sub 2 en 3] geen fout zou hebben gemaakt. Volgens [eisers in conventie] zijn die successierechten immers verschuldigd op het moment dat de waarde van de onroerende zaken in de nalatenschappen wordt gestort. Daargelaten of die stelling juist is, hierboven (onder 2.14) kwam al aan de orde dat aannemelijk is dat het ook zonder de fout van [gedaagden in conventie sub 2 en 3] tot afwikkeling van de nalatenschappen zou zijn gekomen. Ook zonder die fout zou het dus vermoedelijk tot de door [eisers in conventie] bedoelde “afrekening met de fiscus” zijn gekomen. Zij hebben althans geen feiten gesteld die tot een andere conclusie kunnen leiden.
eigen schuld
2.21 [gedaagden in conventie sub 2 en 3] heeft betoogd dat [eisers in conventie] eigen schuld hebben aan de ontstane schade, nu zij immers gedurende een zekere periode deel hebben uitgemaakt van het bestuur (zie 2.6 van het tussenvonnis) en in die periode niets hebben gedaan om de schade te voorkomen. Bij conclusie na tussenvonnis hebben [eisers in conventie] gereageerd op dit verweer.
2.22 Vast staat dat [eisers in conventie] per 29 maart 2005 uit het bestuur van de stichting zijn getreden. [eisers in conventie] hebben voorts onbetwist gesteld dat zij feitelijk van het reilen en zeilen van de stichting niet op de hoogte waren, nu (mede-)bestuurder [broer eisers in conventie] stelselmatig weigerde hen te informeren of inzage in stukken te geven. Het mag zo zijn dat [eisers in conventie] maatregelen hadden kunnen nemen om aan deze situatie een einde te maken (welke dat zijn heeft [gedaagden in conventie sub 2 en 3] overigens niet gesteld), maar dat enkele feit betekent nog niet dat de schade mede een gevolg is van het achterwege laten van deze maatregelen. Dat op de wijze van opereren van [broer eisers in conventie] mogelijk het nodige viel aan te merken, impliceert immers nog niet dat [eisers in conventie] er op bedacht behoefden te zijn dat [gedaagden in conventie sub 2 en 3] als notaris in strijd met de op hem rustende zorgplicht zou meewerken aan de statutenwijziging en eigendomsoverdracht. Het beroep op eigen schuld faalt dus.
ten slotte
2.23 Uit het voorgaande volgt dat [gedaagden in conventie sub 2 en 3] gehouden is de schade van [eisers in conventie] tot een bedrag van (2.260 + 3.725,35 =) € 5.985,35 te vergoeden. De rechtbank zal [gedaagden in conventie sub 2 en 3] tot betaling van dit bedrag veroordelen. Anders dan [gedaagden in conventie sub 2 en 3] heeft betoogd, staat daaraan niet in de weg dat [eisers in conventie] bij conclusie na tussenvonnis hun eis niet hebben gewijzigd en dus nog altijd schadevergoeding vorderen op te maken bij staat. Uit het voorgaande volgt immers dat de rechtbank in staat is de schade te begroten, in welk geval het de rechtbank vrijstaat de aansprakelijke partij tot betaling daarvan te veroordelen.
2.24 [eisers in conventie] vorderen tevens de wettelijke rente met ingang van de datum die de rechtbank “redelijk en billijk acht”. De wettelijke rente is evenwel niet verschuldigd vanaf een naar redelijkheid vast te stellen datum, maar vanaf het moment dat de schadeplichtige met de nakoming van zijn verbintenis in verzuim is. Ten aanzien van de hier relevante schadeposten hebben [eisers in conventie] niets gesteld omtrent datum verzuim en het moment intreden van de schade. Nu op zichzelf niet in geschil is dat [gedaagden in conventie sub 2 en 3] in verzuim is, zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen met ingang van de datum van dagvaarding.
2.25 [gedaagden in conventie sub 2 en 3] is grotendeels in het ongelijk gesteld. De rechtbank heeft immers beslist dat [gedaagden in conventie sub 2 en 3] onrechtmatig jegens [eisers in conventie] heeft gehandeld en ook zal [gedaagden in conventie sub 2 en 3] worden veroordeeld tot vergoeding van een deel van de gestelde schade. Gelet hierop zal [gedaagden in conventie sub 2 en 3] worden veroordeeld in de proceskosten.
2.26 [eisers in conventie] vorderen uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de veroordeling van [gedaagden in conventie sub 2 en 3]. [gedaagden in conventie sub 2 en 3] heeft zich hiertegen verzet en subsidiair gevorderd dat [eisers in conventie] zekerheid dienen te stellen. De rechtbank zal de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad toewijzen en de gevorderde zekerheidsstelling afwijzen. Volgens vaste rechtspraak wordt degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkreeg vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben. [gedaagden in conventie sub 2 en 3] heeft daartegenover weliswaar gesteld dat executie van het vonnis hangende een eventueel hoger beroep een reëel restitutierisico creëert, maar hij heeft dat risico op geen enkele wijze geconcretiseerd. Zijn stelling is daarom onvoldoende onderbouwd.
2.27 Al bij tussenvonnis heeft de rechtbank beslist dat de vordering jegens [gedaagde in conventie sub 1] zal worden afgewezen. [eisers in conventie] zullen worden veroordeeld in de proceskosten. De nakosten zullen deels voorwaardelijk worden toegewezen.
in reconventie
2.28 Bij tussenvonnis heeft de rechtbank al beslist dat de vordering van [gedaagde in conventie sub 1] zal worden afgewezen. [gedaagde in conventie sub 1] zal worden veroordeeld in de proceskosten.
3 De beslissing
De rechtbank,
in conventie
wijst af de vordering van [eisers in conventie] jegens [gedaagde in conventie sub 1];
veroordeelt [eisers in conventie] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde in conventie sub 1] bepaald op € 262,= aan vast recht en op € 904,= aan salaris voor de advocaat, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 Burgerlijk Wetboek vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [eisers in conventie] tot betaling van € 131,-- aan nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 Burgerlijk Wetboek daarover vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der voldoening, verhoogd met € 68,-- aan betekeningskosten in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 Burgerlijk Wetboek daarover vanaf de datum van de betekening tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [gedaagden in conventie sub 2 en 3] hoofdelijk, aldus dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisers in conventie] te betalen het bedrag van € 5.985,35 (zegge: vijfduizendnegenhonderdvijfentachtig euro en vijfendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW over dit bedrag vanaf 21 januari 2009 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [gedaagden in conventie sub 2 en 3] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eisers in conventie] bepaald op € 262,= aan vast recht, op € 85,98 aan overige verschotten en op € 1.152,= aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
wijst af de vordering van [gedaagde in conventie sub 1];
veroordeelt [gedaagde in conventie sub 1] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eisers in conventie] bepaald op € 768,= aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling.
Uitgesproken in het openbaar.
1980/1694