vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 337969 / HA ZA 09-2432
Vonnis van 18 augustus 2010
[eiser]
wonende te Bergschenhoek,
eiser,
advocaat mr. I.C.M.C. van de Wetering,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. A.J. Schoonen.
Partijen zullen hierna “[eiser]” en “Achmea” genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 augustus 2009 met producties;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek met producties;
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 29 juni 2007 omstreeks 22:00 uur heeft op de Wilgenplaslaan te Rotterdam op het kruispunt ter hoogte van de Donkersingel een aanrijding plaatsgevonden tussen een Mercedes Benz met kenteken [kenteken I] (hierna: de “Mercedes Benz”) en een Seat Cordoba met kenteken [kenteken II] (hierna: de “Seat”).
2.2 De Mercedes Benz werd op het moment van de aanrijding bestuurd door [eiser]. Het kenteken van de Mercedes Benz stond op dat moment op naam van [eiser]. De Seat werd bestuurd door de hee[X] (hierna: “[X]”). De werkgever van [X], Lino Dordrecht B.V. was eigenaar van de Seat, die op het moment van de aanrijding verzekerd was bij Achmea.
2.3 [X] heeft, komend van de Donkersingel, [eiser], die op de Wilgenplaslaan reed (een voorrangsweg waar een maximumsnelheid gold van 50 km/u) verzuimd voorrang te verlenen. Op de Donkersingel gold een maximumsnelheid van 30 km/u. [X] heeft op een schadeformulier onder meer ingevuld dat hij 50 km/u reed, dat hij [eiser] niet zag aangekomen en dat het regende. [X] heeft aansprakelijkheid erkend.
2.4 [eiser] heeft op een formulier “verklaring bestuurder” (zie productie 2 bij de dagvaarding) onder de vraag “Met welke snelheid werd gereden en waaruit maakte u dat op” het volgende ingevuld: “50 km/uur ik heb wel flink geremd toen ik het zag aankomen.”
2.5 De heer [eiser] heeft schade aan de Mercedes Benz op 30 juni 2007 bij Achmea gemeld. De heer [III] heeft vervolgens als expert namens Achmea op 5 juli 2007 de schade aan de Mercedes Benz onderzocht. In zijn rapport van 8 juli 2007 heeft hij de schade aan de Mercedes Benz begroot op een bedrag van € 22.104,67 en vastgesteld dat de Mercedes Benz als total loss moest worden beschouwd.
2.6 [eiser] heeft de Mercedes Benz op 15 augustus 2007 in onherstelde staat aan een particulier, de heer [I], verkocht.
2.7 Een rapport gedateerd 13 september 2007 dat in opdracht van Achmea door de heer W. Hofman - verkeersongevallendeskundige - is opgesteld, vermeldt onder meer:
“De Mercedes zou, rijdend met een snelheid van ca. 50 km/u, in de rechter flank zijn aangereden door de Seat met het kenteken [kenteken II].
Het schadebeeld geeft mij de indruk dat er wel contact is geweest tussen beide voertuigen. Ik ben echter van mening dat de Mercedes niet gereden heeft met een snelheid van 50 km/u. In dat geval zouden op de rechterflank van de Mercedes duidelijke schuif en krassporen zichtbaar moeten zijn geweest. Een voertuig met deze snelheid kan niet binnen een fractie van een seconde na de botsing naar links uitwijken of naar links gedrukt worden. De voertuigen schuren dus langs elkaar en dit veroorzaakt de genoemde schuif en krassporen.
Het ontbreken van deze sporen duidt er op dat er sprake is geweest van een statische botsing. Deze stelling wordt bevestigd door het feit dat beide langsdragers van de Seat rechtstandig zijn ingedrukt. Zou de Mercedes in beweging zijn geweest dan zou de voorwaartse snelheid van de Mercedes er voor hebben gezorgd dat de langsdragers naar rechts zouden zijn ontzet.
Het contact tussen beide voertuigen is aannemelijk.
Op grond van het ontbreken van kras en schuifsporen op de Mercedes en op basis van het feit dat de langsdragers van de Seat rechtstandig zijn ingedrukt mag worden aangenomen dat de Mercedes op het moment van de botsing heeft stilgestaan.
(…).”
2.8 Een onderzoeksrapport gedateerd 19 december 2007 dat in opdracht van Achmea door de heer [Z] - toedrachtsonderzoeker - is opgesteld, vermeldt onder meer:
Uit dit register blijkt:
(…)
dat de heer [eiser] per 14 december 2006 als aansprakelijke geregistreerd staat voor de Mercedes. Per 15 augustus 2007, te 16:36 uur staat in dit register als aansprakelijke geregistreerd de heer [I] (…).
Op verzoek van Centraal Beheer Achmea heeft de heer [eiser] een Verklaring bestuurder ingevuld. Hierin valt te lezen dat hij op het moment van de aanrijding reed met een snelheid van ongeveer 50 km/u (…).
Op 7 november 2007 heb ik een bezoek gebracht aan de heer [I], de nieuwe eigenaar van de Mercedes. Daarnaar gevraagd, verklaarde hij mij:
"Op 15 augustus 2007 kocht ik in Bergschenhoek van een particulier een Mercedes met kenteken [kenteken I]. Deze Mercedes had zware schade aan de rechter zijkant, maar kon nog wel rijden volgens de eigenaar. Ik mocht geen proefrit maken, omdat de auto niet verzekerd was. De eigenaar, de heer [eiser], vertelde mij dat de auto prima reed.
Daarom had ik niet de moeite genomen een oprijwagen te regelen, maar zou ik de Mercedes naar mijn woning rijden. Toen ik vervolgens de snelweg opreed, merkte ik dat de automatische versnellingsbak van de Mercedes niet verder opschakelde dan de 2e versnelling. De auto reed daarbij niet harder dan 60 km/u (…)
(…)
•Het schadebeeld aan de Mercedes komt niet overeen met de verklaring afgelegd door de heer [eiser].
•Het schadebeeld aan de Seat komt niet overeen met de verklaring afgelegd door de heer [X].
•Indien beide auto’s tijdens de aanrijding gereden hadden met de snelheid die beide bestuurders hebben opgegeven, had de Mercedes verplaatsingssporen moeten hebben en hadden de langsdragers van de Seat zijdelings ontzet moeten zijn. Zeker gezien het grote verschil in gewicht van beide auto’s.
•De heer [X] verklaart bekend te zijn op de plaats van de aanrijding. Hij wist dat hij een voorrangskruising naderde. Het is dan zeer onlogisch om deze kruising op te rijden, dan wel te naderen met een snelheid van 50 tot 60 km/u. Zeker omdat de heer [X] verklaarde van plan te zijn links af te slaan.
•Ook is het niet aannemelijk om met de zwaar beschadigde Mercedes, vanaf de Wilgenplaslaan te Rotterdam naar Bergschenhoek te rijden. Er waren reeds drie airbags geactiveerd. Het is dan zeer riskant om nog 4,5 kilometer in deze Mercedes te rijden.
•Het is hoogst opmerkelijk te noemen dat een licht voertuig, de Seat, een dusdanige schade heeft veroorzaakt aan een zwaar voertuig, de Mercedes.
•De heer [eiser] heeft informatie met betrekking tot de defecte automatische versnellingsbak achtergehouden. Hierdoor is de dagwaarde van de Mercedes op een hoger bedrag vastgesteld. Dit is in het voordeel van de heer [eiser].
Dientengevolge ben ik van mening dat de heer [eiser] zich tijdens de behandeling en vaststelling van betreffende schade, bewust feiten en omstandigheden niet vermeldt, dan wel onware opgave doet met betrekking tot de geleden schade.”
2.9 Achmea heeft geweigerd de schade aan de Mercedes Benz aan [eiser] te vergoeden. In een brief van 4 februari 2008 vermeldt Achmea in dit verband onder meer het volgende:
“Door u is een onjuiste voorstelling van zaken gegeven over de toedracht van de aanrijding.
Wij hebben een Verkeers Ongevallen Deskundige en een Toedrachtonderzoeker ingeschakeld om te beoordelen of de schade aan uw voertuig veroorzaakt kan zijn door deze aanrijding.
Het onderzoek toont aan dat de aanrijding niet is gegaan zoals door partijen wordt aangegeven. De onderzoeker heeft het volgende geconstateerd:
1. Het schadebeeld aan beide voertuigen komt niet overeen met de door u afgelegde verklaring en die van de heer [X].
2. Indien beide auto’s tijdens de aanrijding gereden hadden met de snelheid die beide bestuurders hebben opgegeven, had de Mercedes verplaatsingssporen moeten hebben. Er zou dus sprake moeten zijn van kras en schuifsporen op de Mercedes. Op het moment van de botsing heef t de Mercedes stil gestaan. Er is dus sprake van een statische botsing.
3. U heeft informatie met betrekking tot de defecte automatische
versnellingsbak achtergehouden. Hierdoor is de dagwaarde van de Mercedes
op een hoger bedrag vastgesteld. Dit is mogelijk in uw voordeel geweest.”
2.10 In voormelde brief vermeldt Achmea voorts:
“Op grond van voormelde feiten heeft Centraal Beheer Achmea besloten uw gegevens op te nemen in het Incidentenregister. Dit register is door Centraal Beheer Achmea aangelegd met als doel het waarborgen van de veiligheid en integriteit van de financiële sector. Het register wordt beheerd door onze afdeling risicobeheer (…) Tevens delen wij u mede dat uw personalia zullen verwerken in het Centraal Informatiesysteem van in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen (…) Tenslotte hebben wij het Bureau Justitiële Zaken van het Verbond van Verzekeraars op de hoogte gebracht van de opname van uw persoonsgegevens in het Incidentenregister.”
2.11 [eiser] heeft hierop een klachtenprocedure bij het Klachten Instituut Financiële Dienstverlening (hierna: het “Kifid”) geïnitieerd om zodoende te trachten met Achmea tot een minnelijke regeling te komen. In deze klachtenprocedure traden de vader van [eiser], [eiser] sr. en zijn raadsvrouw op als zijn belangenbehartigers.
2.12 Achmea heeft in het kader van bedoelde klachtenprocedure in een brief van 7 augustus 2008 aan de ombudsman Financiële Dienstverlening van het Kifid de opname van de persoonsgegevens van [eiser] in het extern verwijzingsregister (hierna: “EVR”) (het Centraal Informatiesysteem van in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen) als volgt toegelicht:
“U vraagt verder in uw brief of Centraal Beheer Achmea bij het laten opnemen van de personalia in het EVR heeft voldaan aan alle criteria die hiervoor gelden. De maatschappij heeft de personalia van beide betrokkenen laten opnemen omdat volgens haar sprake is van opzettelijke benadeling van Achmea. Er heeft een proportionaliteitsweging plaatsgevonden. De maatschappij is van oordeel dat de opname van gegevens in het EVR opwegen tegen de mogelijke nadelige gevolgen voor de betrokkenen.”
2.13 De ombudsman Financiële Dienstverlening van het Kifid heeft geoordeeld dat de klacht over de afwijzing van de bij Achmea geclaimde schade niet ontvankelijk is. Een brief van 17 februari 2009 vermeldt in dit verband onder meer het volgende:
“Het is mij opgevallen dat de heer [eiser] sr. in zijn aan CBA gerichte brief d.d. 2 mei 2008 heeft geschreven: “Er viel trouwens ook geen enkel voordeel te behalen voor mijn zoon, want de auto was eigendom van [eiser] Bergschenhoek bv en het schadebedrag komt het bedrijf toe”, terwijl u onder verwijzing naar de kopie tenaamstelling – stelt dat uw cliënt ten tijde van de aanrijding in privé eigenaar van de Mercedes Benz was en dat deze voor privédoeleinden werd gebruikt. Maar op die kopie tenaamstelling is vermeld “C.4.c De tenaamgestelde kan door middel van dit kentekenbewijs niet worden geïdentificeerd als eigenaar.”(…)
Naar mijn overtuiging is niet aannemelijk gemaakt dat uw cliënt op dat punt ook in redelijkheid een consument is in de zin van mijn reglement. Voor het overige moet uw klacht onbemiddelbaar worden geacht.”
2.14 Bij brieven van 23 oktober 2007 en 25 mei 2009 heeft de raadsvrouwe van [eiser] Achmea aansprakelijk gesteld voor de door [eiser] geleden schade. In laatstgenoemde brief heeft de raadsvrouwe Achmea voorts gesommeerd om het schadebedrag inclusief rente uiterlijk op 1 juni 2009 te voldoen, alsmede om uiterlijk 1 juni 2009 schriftelijk te bevestigen dat de registraties van de persoonsgegevens van [eiser] ongedaan gemaakt zouden zijn. Achmea heeft geen gevolg gegeven aan deze sommatie en heeft inhoudelijk verder niet meer gereageerd.
3. Het geschil
3.1. De vordering luidt - samengevat - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Achmea te veroordelen:
1) tot betaling van een bedrag van € 22.104,67 ter zake van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 augustus 2009 tot aan de dag der voldoening;
2) tot betaling van een bedrag van € 2.940,35 aan wettelijke rente over het bedrag van € 22.104,67, vanaf 30 juni 2007 tot en met 19 augustus 2009;
3) tot betaling van een bedrag € 2.157,67 aan buitengerechtelijke incassokosten, althans een in goede justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten;
4) om binnen twee dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis de door haar gedane registraties in de genoemde incidentenregisters, waaronder het extern verwijzingsregister ongedaan te maken en ongedaan gemaakt te houden onder de voorwaarde dat zij binnen twee dagen na daadwerkelijke ongedaanmaking [eiser] hiervan schriftelijk op de hoogte dient te stellen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat Achmea hiermee in gebreke blijft;
5) in de kosten van het geding.
3.2. Tegen de achtergrond van de vastgestelde feiten heeft [eiser] aan deze vordering het volgende ten grondslag gelegd.
3.3 [eiser] grondt zijn vordering ter zake van schadevergoeding op onrechtmatige daad. Hij stelt hiertoe dat [X] heeft nagelaten [eiser] voorrang te verlenen, dat [X] te hard heeft gereden en dat [X] aansprakelijkheid heeft erkend. [X] en Lino Dordrecht B.V., die toestemming heeft verleend aan [X] om de Seat te besturen, zijn aansprakelijk voor de met de Seat veroorzaakte schade aan de Mercedes Benz. Het schadebedrag blijkt uit het rapport van de deskundige de heer [III]. [eiser] heeft op grond van artikel 6 van de Wet aansprakelijkheidsverzekeringen motorvoertuigen (“WAM”) jegens de verzekeraar door wie de aansprakelijkheid volgens de WAM is gedekt een eigen recht op schadevergoeding: aangezien de Seat op het moment van de aanrijding door Lino Dordrecht B.V. bij Achmea was verzekerd is zij op grond van artikel 6 van de WAM gehouden de schade van [eiser] te vergoeden.
3.4 [eiser] stelt dat hij aanzienlijke buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt om tot voldoening buiten rechte te komen en dat hij in die zin vermogenschade heeft geleden. [eiser] vordert een bedrag van € 2.157,67, welk bedrag volgens zijn opgave is berekend volgens het incassotarief van de Nederlandse Orde van Advocaten. Zijn werkelijke vermogensschade is volgens [eiser] hoger dan dit bedrag. De buitengerechtelijke kosten die hij heeft gemaakt bestaan uit de kosten van de aansprakelijkheidstelling door zijn raadsvrouwe en kosten in verband met haar werkzaamheden om tot een minnelijke regeling te komen. [eiser] heeft voorts gewezen op zijn eigen uitvoerige bemoeienissen om de zaak tot een goed einde te brengen.
3.5 [eiser] heeft het deel van zijn vordering dat kort gezegd strekt tot ongedaanmaking van de registraties van zijn persoonsgegevens eveneens gegrond op onrechtmatige daad. Daartoe heeft [eiser] gesteld dat Achmea door de registraties inbreuk heeft gemaakt op zijn rechten en heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. [eiser] heeft in dit verband toegelicht dat de reden voor Achmea om tot registratie over te gaan gegrond is op het vermoeden van Achmea dat [eiser] heeft getracht haar te benadelen. Volgens [eiser] gaat Achmea ten onrechte van dat vermoeden uit en is Achmea veel te lichtvaardig met de belangen van [eiser] omgesprongen, omdat Achmea bedoeld vermoeden baseert op een niet onafhankelijk (eigen) schadeonderzoek, dat is verricht geruime tijd na de aanrijding, nadat de Mercedes Benz was verkocht, op een ongeloofwaardige verklaring van de heer [I] en (vermeende) feiten uit het (strafrechtelijke) verleden van [X]. Verder geldt dat Achmea zich bij de registratie van zijn persoonsgegevens in het EVR dient te houden aan de opnamecriteria zoals neergelegd in het protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen. Achmea heeft door het vermoeden van opzettelijke benadeling voor opname in het EVR te hanteren een verkeerde maatstaf toegepast. Aan bedoelde opnamecriteria uit het protocol is niet voldaan, waarbij [eiser] tevens heeft toegelicht dat hij door opname van zijn persoonsgegevens in het EVR onevenredig wordt benadeeld - kort gezegd - omdat het hierdoor voor hem voor een periode van maximaal acht jaar onmogelijk wordt motorrijtuigenverzekeringen, alsmede leningen of hypotheken af te sluiten. Dat hij geen motorvoertuigenverzekeringen meer kan afsluiten is volgens [eiser] des te meer bezwaarlijk nu hij inmiddels een transportonderneming drijft.
3.6 Achmea heeft verweer gevoerd, dat strekt tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met veroordeling van [eiser] (uitvoerbaar bij voorraad) in de kosten van de procedure. Op het verweer van Achmea zal hieronder - voor zover van belang - nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
Ontvankelijkheid
4.1 De rechtbank zal allereerst het formele verweer van Achmea behandelen, dat [eiser] geen belang heeft bij zijn vorderingen, omdat hij geen eigenaar was van de Mercedes Benz op het moment van de aanrijding. De rechtbank begrijpt het verweer van Achmea aldus dat zij zich op het standpunt stelt dat [eiser] geen benadeelde is in de zin van de WAM.
4.2 In relatie tot de vordering tot schadevergoeding en de nevenvorderingen overweegt de rechtbank als volgt.
4.3 Op grond van artikel 3 lid 5 jo. artikel 6 WAM geldt dat, indien sprake is van burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor door een motorvoertuig veroorzaakte schade, de benadeelde jegens de verzekeraar door wie de aansprakelijkheid volgens deze wet is gedekt, een eigen recht op schadevergoeding heeft. Als benadeelden in de zin van de WAM gelden: “zij die schade hebben geleden welke grond oplevert voor toepassing van deze wet, alsmede hun rechtverkrijgenden” (zie artikel 1 WAM).
4.4 In deze procedure dient daarom de vraag te worden beantwoord wie ten tijde van de aanrijding eigenaar was van de Mercedes Benz.
4.5 [eiser] heeft gesteld dat hij (ten tijde van de aanrijding met [X]) eigenaar was van de Mercedes Benz. In reactie op het verweer van Achmea heeft hij een kopie van het kentekenbewijs dat op zijn naam is gesteld in het geding gebracht (productie 8 bij conclusie van repliek). [eiser] heeft verder aangevoerd dat Achmea in haar register [eiser] zelf heeft geregistreerd als aansprakelijke persoon voor de Mercedes Benz (zie sub 2.8 van dit vonnis).
4.6 Achmea heeft in relatie tot het kentekenbewijs dat [eiser] heeft overgelegd als verweer gevoerd dat dit kentekenbewijs niets zegt over de eigendom van de Mercedes, waarbij zij heeft verwezen naar de passage “C.4.c De tenaamgestelde kan door middel van dit kentekenbewijs niet worden geïdentificeerd als eigenaar” op het kentekenbewijs. Daarnaast heeft Achmea toegelicht dat niet [eiser] maar [eiser] Bergschenhoek B.V. eigenaar was van de Mercedes Benz op het moment van de aanrijding. Achmea heeft in dit verband gewezen op de volgende omstandigheden:
- de opmerkingen van [eiser] sr. in een brief van 2 mei 2008 (zie productie 3 bij de dagvaarding, zie eveneens onder sub 2.13 van dit vonnis), waarin deze stelt dat niet [eiser] maar [eiser] Bergschenhoek B.V. eigenaar was van de Mercedes Benz;
- [eiser] Bergschenhoek B.V. was verzekeringnemer van de voor de Mercedes Benz afgesloten wettelijke aansprakelijkheidsverzekering;
- in het rapport van de heer [III] wordt aangegeven dat de BTW verrekenbaar was;
- alle correspondentie is gevoerd vanuit de vennootschap.
4.7 De rechtbank oordeelt als volgt. De bewijslast van de stelling van [eiser] dat hij eigenaar was van de Mercedes Benz ten tijde van de aanrijding met [X] rust conform de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (“Rv”) op [eiser], nu hij zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept. Nu Achmea de eigendom voldoende gemotiveerd heeft betwist, zal de rechtbank [eiser] volgens zijn daartoe gedane aanbod toelaten tot het bewijs van zijn stelling, dat hij ten tijde van de aanrijding met [X] eigenaar was van de Mercedes Benz.
4.8 Indien [eiser] niet slaagt in het hem opgedragen bewijs slaagt het verweer van Achmea: in dat geval is niet komen vast te staan dat [eiser] ten tijde van de aanrijding eigenaar was van de Mercedes Benz. Alsdan is [eiser] in zoverre niet een benadeelde in de zin van de WAM. [eiser] heeft daarbij ook geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan hij heeft te gelden als benadeelde in de zin van de WAM. [eiser] heeft dan geen rechtens te respecteren belang bij zijn vordering tot schadevergoeding (en de nevenvorderingen) en zal daarin niet ontvankelijk worden verklaard.
4.9 Indien [eiser] slaagt in het hem opgedragen bewijs volgt uit het voorgaande dat [eiser] heeft te gelden als benadeelde in de zin van de WAM. Alsdan heeft [eiser] wel een rechtens te respecteren belang bij zijn vordering tot schadevergoeding (en de nevenvorderingen) en kan hij daarin worden ontvangen: het verweer van Achmea zal dan falen. In verband met de proceseconomie zal de rechtbank voor dat geval onderstaand reeds inhoudelijk ingaan op het geschil dat partijen overigens verdeeld houdt.
4.10 In relatie tot het deel van de vordering dat kort gezegd strekt tot ongedaanmaking van de registraties van de persoonsgegevens van [eiser] (zie sub 3.1 onder 4) verwijst de rechtbank naar haar overwegingen sub 4.24 van dit vonnis.
Geënsceneerde aanrijding?
4.11 Achmea heeft als verweer gevoerd dat [eiser] niet zou hebben bewezen dat de schade aan de Mercedes Benz is veroorzaakt door de aanrijding met [X], waarbij Achmea heeft aangevoerd dat [eiser] in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld door te stellen dat de schade aan de Mercedes Benz wel door de aanrijding met [X] is veroorzaakt. De rechtbank begrijpt dit verweer aldus dat Achmea meent dat sprake is van een geënsceneerde (frauduleuze) aanrijding. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
4.12 Als uitgangspunt geldt dat op grond van artikel 3 lid 5 jo artikel 6 WAM, indien sprake is van burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor de door een motorvoertuig veroorzaakte schade, [eiser] jegens Achmea een eigen recht op schadevergoeding heeft.
Nu Achmea het verzekerd voorval, te weten de aanrijding, waarbij haar verzekerde als aansprakelijke heeft te gelden, als zodanig niet (voldoende) gemotiveerd heeft betwist -Achmea heeft erkend dat sprake is geweest van een botsing, zij het een statische, zie sub 2.9 van dit vonnis - is zij in beginsel gehouden de schade van [eiser] te vergoeden.
4.13 Het vorenstaande lijdt in elk geval uitzondering, indien de juistheid komt vast te staan van de - als bevrijdend verweer aan te merken - stelling van Achmea dat sprake is van een geënsceneerde aanrijding (samenspanning), zodat Achmea op grond van artikel 3 jo. 6 WAM niet gehouden is tot vergoeding van schade, aangezien dan geen sprake is van burgerrechtelijke aansprakelijkheid.
4.14 Achmea heeft in het kader van dit verweer aangevoerd dat de door [eiser] en [X] afgelegde verklaringen omtrent de toedracht van de aanrijding (de gereden snelheid van 50 km/u zoals opgegeven in het schadeformulier c.q. het formulier “verklaring bestuurder”) niet overeenstemmen met het schadebeeld aan de Mercedes Benz. Achmea heeft in dit verband toegelicht dat het de heer [III] bij het opnemen van de schade aan de Mercedes Benz is opgevallen dat er geen schuif- en of krassporen aan de rechterzijkant van de auto zaten. Dergelijke sporen had de Mercedes Benz moeten hebben, wanneer deze rijdende met een snelheid van 50 km/u, in de flank zou zijn aangereden. Achmea heeft in dit verband verder verwezen naar de conclusies van de door haar ingeschakelde heren Kloos en Hofman, die zij stelt te onderschrijven, waaronder expliciet de conclusie van de heer
Hofman (zie hierboven sub 2.7).
4.15 [eiser] heeft in reactie op dit verweer van Achmea betwist dat sprake is van fraude. [eiser] heeft daarbij onder meer toegelicht dat hij [X] niet kende en voorts heeft hij betwist dat hij een onwaarachtige opgave heeft gedaan met betrekking tot zijn snelheid op het moment van de aanrijding. [eiser] erkent dat hij op het schadeformulier heeft aangegeven dat hij 50 km/u reed vóór de botsing, maar heeft aangegeven dat het logisch is om op het schadeformulier de snelheid te noteren waarmee hij - voorafgaand aan de aanrijding - het kruispunt naderde. [eiser] heeft er op gewezen dat hij op het document “verklaring bestuurder” tevens heeft aangegeven dat hij flink geremd heeft, waardoor het heel goed mogelijk is dat hij op het moment dat [X] hem raakte een flink stuk minder hard reed (zie sub 2.4 van dit vonnis).
4.16 De stelling van Achmea dat sprake is van een geënsceneerde aanrijding dient zoals hiervoor reeds is aangegeven te worden kwalificeert als een bevrijdend verweer. De bewijslast van deze stelling rust dan ook op Achmea. De rechtbank is van oordeel dat Achmea deze stelling voldoende concreet heeft onderbouwd. Nu deze stelling - zo volgt uit het voorgaande - door [eiser] gemotiveerd is betwist, kan Achmea volgens haar daartoe gedane aanbod tot het leveren van bewijs worden toegelaten.
4.17 Indien Achmea slaagt in het haar opgedragen bewijs kan [eiser] geen aanspraak jegens Achmea doen gelden op grond van artikel 3 jo. 6 van de WAM. In een dergelijk geval zal de vordering tot schadevergoeding van [eiser] (en de nevenvorderingen) dan ook worden afgewezen.
4.18 Indien Achmea niet slaagt in het haar opgedragen bewijs, komt niet vast te staan dat sprake is van een geënsceneerde aanrijding. In een dergelijk geval zou Achmea op grond van artikel 3 jo. 6 van de WAM gehouden zijn de schade te vergoeden die [eiser] als gevolg van de aanrijding heeft geleden. Alsdan rijst nog de vraag of de andere verweermiddelen van Achmea kunnen slagen, omdat Achmea ook op andere gronden heeft betoogd dat zij niet gehouden is de schade van [eiser] te vergoeden. Voor dat geval overweegt de rechtbank nog als volgt.
Redelijkheid en billijkheid
4.19 Achmea heeft ten slotte als verweer nog gevoerd dat [eiser] zich - kort gezegd door onware verklaringen te doen - heeft gedragen op een wijze die strijdig is met de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2 Burgerlijk Wetboek “BW”). Het gaat dan enerzijds om de verklaring van [eiser] omtrent zijn snelheid en anderzijds het feit dat hij zou hebben verzwegen dat de automatische transmissie van de Mercedes Benz ten tijde van de aanrijding defect was. Achmea heeft in dit verband toegelicht dat de verplichtingen die een verzekerde heeft, waarbij zij verwijst naar artikel 7:941 BW, ook gelden voor derden die uitkering verlangen. Volgens Achmea dient zij te kunnen afgaan op de verklaringen van [eiser], omdat zij in hoge mate afhankelijk is van diens verklaringen. Volgens Achmea is de sanctie als verklaringen niet juist zijn het verval van het recht op uitkering. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
4.20 Voor zover Achmea in het kader van dit verweer bedoelt dat het recht op uitkering van [eiser] is vervallen ex artikel 7:941 lid 5 BW - omdat [eiser] in strijd heeft gehandeld met de in artikel 7:941 lid 2 BW neergelegde inlichtingenplicht, zulks met de opzet om Achmea te misleiden - faalt dit verweer om de navolgende reden. Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft [eiser], indien niet komt vast te staan dat sprake is van een geënsceneerde aanrijding, op grond van artikel 3 jo. 6 van de WAM een eigen recht op schadevergoeding jegens Achmea. [eiser] kwalificeert daarom niet als een tot uitkering gerechtigde in de zin van artikel 7:926 lid 2 BW, aangezien hij niet geldt als verzekerde die op grond van een verzekeringsovereenkomst bij zijn verzekeraar aanspraak maakt op uitkering en hij evenmin geldt als een derde-verzekerde, die door aanvaarding van zijn aanwijzing het recht op uitkering kan verkrijgen. Artikel 7:941 BW mist in dezen dan ook toepassing.
4.21 Het verweer van Achmea miskent verder dat de schadevaststelling aan de Mercedes, zoals die in dezen door een daartoe aangewezen taxateur (de heer [III]) is geschied, voor partijen in beginsel bindend is. Daarvan kan slechts in uitzonderlijke omstandigheden worden afgeweken, waarbij met name te denken valt aan opzettelijke (onrechtmatige) gedragingen door [eiser] met het oog op het verkrijgen van uitkering als zodanig of een uitkering voor een hoger bedrag dan de werkelijk geleden schade.
4.22 Indien niet komt vast te staan dat sprake is van een geënsceneerde aanrijding, is de rechtbank van oordeel dat Achmea omtrent dergelijke uitzonderlijke omstandigheden niets heeft gesteld, laat staan dat zij een dergelijke stelling voldoende heeft onderbouwd. Voor zover Achmea haar verweer dat het recht op uitkering van schadevergoeding van [eiser] is vervallen heeft gebaseerd op artikel 6:2 BW (of artikel 6:162 BW) wordt dit verweer derhalve eveneens verworpen.
4.23 Uit al het voorgaande volgt dat, indien [eiser] slaagt in het hem opgedragen bewijs en Achmea niet slaagt in het haar opgedragen bewijs, de rechtbank van oordeel is dat Achmea dan op grond van artikel 6 WAM gehouden is de schade van [eiser], die door haar deskundige [III] is begroot op een bedrag van € 22.104,67, te vergoeden. In dit verband verwerpt de rechtbank ten slotte het subsidiaire verweer van Achmea dat, indien zij gehouden zou zijn de schade van [eiser] te vergoeden, het schadebedrag exclusief BTW moet worden vastgesteld. Nu [eiser] een particulier is, is dit verweer immers onbegrijpelijk (en overigens ook niet deugdelijk toegelicht). Het gevorderde schadebedrag van € 22.104,67 (inclusief BTW) acht de rechtbank daarom in dat geval toewijsbaar.
Vordering ongedaanmaking registraties van persoonsgegevens
4.24 Ten aanzien van het deel van de vordering dat kort gezegd strekt tot ongedaanmaking van de registraties van de persoonsgegevens (zie sub 3.1 onder 4) overweegt de rechtbank als volgt.
4.25 Op de verwerking van persoonsgegevens is van toepassing de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: “Wbp”). Ingevolge artikel 46 Wbp kan de belanghebbende (in dit geval: [eiser]) na een afwijzing van een verzoek tot verwijdering van geregistreerde gegevens, zich wenden tot de rechtbank teneinde de verantwoordelijke te bevelen daartoe alsnog over te gaan. Aldus volgt uit dit artikel dat een dergelijke procedure moet worden ingeleid met een verzoekschrift (zie artikel 261 Rv) en niet door middel van een dagvaarding zoals in het onderhavige geval is geschied.
4.26 Dit behoeft evenwel niet te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van [eiser]; de procedure zal overeenkomstig het bepaalde in artikel 69 lid 2 Rv in de stand waarin zij zich bevindt moeten worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure.
4.27 De rechtbank merkt in dit verband op dat Achmea tegen de vordering van [eiser] slechts in zoverre verweer heeft gevoerd dat zij heeft gesteld dat de verwijzing in het EVR op juiste gronden is geschied. Achmea heeft evenwel verzuimd deze gronden in haar processtukken te noemen (naar de rechtbank begrijpt zijn bedoelde gronden (summierlijk) verwoord in de brief van Achmea van 7 augustus 2008 aan de ombudsman Financiële Dienstverlening van het Kifid, zie ook sub 2.12 van dit vonnis). Achmea heeft voorts verzuimd de gronden voor de andere registratie(s) van persoonsgegevens te vermelden. Ten slotte ontbreken thans afschriften c.q. opgaven van de inhoud van de [eiser] betreffende melding(en) in het incidentenregister, het intern verwijzingsregister en het EVR en/of overige registraties, alsmede een afschrift van het protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen.
4.28 Het is mede tegen die achtergrond dat [eiser] en Achmea in de gelegenheid zullen worden gesteld hun gedingstukken voor zover het betreft de registraties van de persoonsgegevens te verbeteren of aan te vullen. [eiser] zal de gelegenheid worden geboden om binnen 6 weken na heden zijn gedingstukken te verbeteren en of aan te vullen en tevens alle relevante en vereiste schriftelijke bescheiden als producties ter onderbouwing van zijn verzoek over te leggen conform de regels van de verzoekschriftprocedure. Nadien zal Achmea in de gelegenheid gesteld worden haar gedingstukken te verbeteren en of aan te vullen als verweerschrift in de verzoekschriftprocedure en alle relevante bescheiden over te leggen. Partijen worden daarbij desgewenst in de gelegenheid gesteld hun stellingen aan te passen aan de toepasselijke procesregels.
4.29 Voor de goede orde wordt erop gewezen dat tegen deze beslissing op de vordering van [eiser] zoals weergegeven in sub 3.1 onder 4 (de vordering tot ongedaanmaking van de persoonsgegevens) ingevolge artikel 69 lid 5 Rv geen hogere voorziening openstaat.
4.30 In afwachting van de verdere bewijslevering houdt de rechtbank iedere verdere beslissing ter zake van de overige vorderingen van [eiser] aan.
5. De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
laat [eiser] toe tot het bewijs van zijn stelling dat hij ten tijde van de aanrijding met [X] (29 juni 2007) eigenaar was van de Mercedes Benz met kenteken [kenteken I];
draagt Achmea op het bewijs van feiten en omstandigheden, waaruit kan worden afgeleid dat de aanrijding op 29 juni 2007 tussen de Mercedes Benz met kenteken [kenteken I] en de Seat Cordoba met kenteken [kenteken II] is geënsceneerd;
bepaalt dat indien [eiser] en/of Achmea dit bewijs willen leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor een nader te noemen rechter;
bepaalt dat de advocaten van partijen uiterlijk 1 september 2010 – sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam – opgave moeten doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan beide zijden in de maanden oktober tot en met december 2010, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald;
bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd;
bepaalt dat de procedure, voor zover deze betrekking heeft op de registraties van de persoonsgegevens van [eiser], in de stand waarin deze zich bevindt, dient te worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure;
bepaalt in verband met het voorgaande dat [eiser] in de gelegenheid zal worden gesteld om binnen zes weken na heden zijn gedingstukken te verbeteren of aan te vullen conform de regels van de verzoekschriftprocedure, zodanig dat de stukken kunnen worden aangemerkt als verzoekschrift in de zin van artikel 278 Rv;
bepaalt dat Achmea daarna in de gelegenheid gesteld zal worden om binnen zes weken haar gedingstukken te verbeteren en of aan te vullen conform de regels van de verzoekschriftprocedure, zodanig dat de stukken kunnen worden aangemerkt als verweerschrift in de zin van artikel 282 Rv;
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit vonnis zendt aan de Sector Civiel Recht, Verzoekschriftenadministratie t.a.v. mevrouw [medewerker Rechtbank];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Stalenberg en in het openbaar uitgesproken op
18 augustus 2010.?
2166/106