ECLI:NL:RBROT:2010:BN8622

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
350135 / HA ZA 10-795
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot voeging van een partij in civiele procedure met betrekking tot borgtocht en dwaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 augustus 2010 uitspraak gedaan in een incident waarbij de naamloze vennootschap Fortis Bank (Nederland) N.V. als eiseres in de hoofdzaak en gedaagden, waaronder een Belgische vennootschap en een Belgische inwoner, betrokken zijn. De eiseres in het incident, die ook in Maaseik, België woont, heeft verzocht zich te mogen voegen aan de zijde van de gedaagden in de hoofdzaak. Dit verzoek is gebaseerd op het feit dat de uitkomst van de hoofdzaak, waarin Fortis een vordering heeft ingesteld tot betaling van een aanzienlijk bedrag, ook gevolgen kan hebben voor haar financiële positie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een voldoende belang bij de eiseres in het incident, omdat de uitkomst van de hoofdzaak haar rechten en rechtspositie kan beïnvloeden. De rechtbank heeft de incidentele vordering tot voeging toegewezen, waarbij het belang van de eiseres in het incident zwaarder weegt dan het belang van Fortis bij een ongestoorde procesgang. De rechtbank heeft voorts bepaald dat de zaak weer op de rol zal komen voor het nemen van de conclusie van antwoord door de gedaagden en de eiseres in het incident. De beslissing over de kosten van het incident is aangehouden tot de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 350135 / HA ZA 10-795
Vonnis in incident van 18 augustus 2010
in de zaak van
de naamloze vennootschap FORTIS BANK (NEDERLAND) N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.D.M. Oude Grote Bevelsborg,
tegen
1. de naamloze vennootschap naar Belgisch recht [gedaagde sub 1],
gevestigd te Maaseik, België,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te Maaseik, België,
gedaagden in de hoofdzaak,
advocaat mr. J.A.J. Leeman,
en
[eiseres in het incident],
wonende te Maaseik, België,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.A.J. Leeman.
Eiseres wordt hierna aangeduid als “Fortis”. Gedaagden worden hierna gezamenlijk aangeduid als “[gedaagden]” en afzonderlijk respectievelijk als “[gedaagde sub 1]” en “[gedaagde sub 2]”. Eiseres in het incident wordt hierna aangeduid als “[eiseres in het incident]”.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 22 januari 2010 en de door Fortis overgelegde producties;
- de incidentele conclusie tot voeging;
- de incidentele conclusie van antwoord van Fortis;
- de incidentele conclusie van repliek van [eiseres in het incident];
- de incidentele conclusie van dupliek van Fortis.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Het geschil
In de hoofdzaak
2.1. Fortis vordert in de hoofdzaak – verkort weergegeven – [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Fortis van een bedrag ad € 1.995.909,26, te vermeerderen met rente en kosten.
2.2. Fortis heeft daaraan – verkort weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
[gedaagde sub 1] heeft niet heeft voldaan aan haar betalingsverplichting uit hoofde van de tussen Fortis en [gedaagde sub 1] gesloten kredietovereenkomst. Ook [gedaagde sub 2], die zich als grootaandeelhouder van [gedaagde sub 1] borg heeft gesteld tot meerdere zekerheid van de vorderingen van Fortis op [gedaagde sub 1], heeft de openstaande schulden van [gedaagde sub 1] niet aan Fortis voldaan.
2.3. [gedaagden] heeft nog niet voor antwoord geconcludeerd.
In het incident
2.4. [eiseres in het incident] vordert dat haar wordt toegestaan zich in de hoofdzaak aan de zijde van [gedaagden], althans aan de zijde van [gedaagde sub 2] te voegen. Zij heeft hieraan – verkort weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
Indien de vordering van Fortis in de hoofdzaak zal worden toegewezen, kan dat feitelijk tot gevolg hebben dat het vermogen van [gedaagde sub 2] met € 1.995.909,26 zal worden verminderd. Nu [gedaagde sub 2] en [eiseres in het incident] zijn gehuwd en een gemeenschappelijke huishouding voeren zal een dergelijke vermogensvermindering van [gedaagde sub 2] feitelijk tot gevolg hebben dat ook de financiële positie van [eiseres in het incident] nadelig wordt beïnvloed.
De tussen Fortis en [gedaagde sub 2] gesloten overeenkomst van borgtocht betreft een particuliere borgtocht, waarvoor [gedaagde sub 2] ingevolge artikel 1:88 lid 1 sub c BW de toestemming van zijn echtgenote, [eiseres in het incident], behoefde. Zij heeft deze daarom meeondertekend. [eiseres in het incident] heeft de door haar gegeven toestemming voor de borgtocht buitengerechtelijk vernietigd op grond van dwaling, omdat Fortis haar niet heeft geïnformeerd over de gevolgen van haar toestemmingsverklaring. Nu zij als gevolg daarvan tevens de overeenkomst van borgtocht buitengerechtelijk heeft vernietigd, kan Fortis in de hoofdzaak geen beroep doen op deze overeenkomst. [gedaagde sub 2] zal dit in de hoofdzaak aanvoeren. Teneinde te voorkomen dat haar rechten en/of haar rechtspositie zal worden aangetast heeft [eiseres in het incident] er belang bij met name [gedaagde sub 2] in de hoofdzaak zoveel mogelijk te ondersteunen.
Het voorgaande brengt mee dat [eiseres in het incident] er belang bij heeft om zich in het tussen Fortis en [gedaagden] aanhangige geding te kunnen voegen. Dit belang weegt zwaarder dan het belang dat Fortis heeft bij een ongestoorde procesgang.
2.5. Fortis heeft de incidentele vordering van [eiseres in het incident] gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. [gedaagden] heeft geen verweer gevoerd tegen de incidentele vordering.
2.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling in het incident
3.1. Ingevolge artikel 217 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan ieder die belang heeft bij de uitkomst van een tussen andere partijen aanhangig geding, vorderen zich daarin te mogen voegen.
3.2. Van een belang zoals bedoeld in voormeld artikel is niet slechts sprake indien de uitkomst van dat andere geding – het dictum van de daarin te wijzen uitspraak of eventueel het gezag van gewijsde daarvan –, tot gevolg kan hebben dat [eiseres in het incident] in haar rechten of in haar rechtspositie wordt benadeeld. Van een dergelijk belang is ook sprake indien dat geding rechtens of feitelijk (bepaalde) gevolgen voor haar kan hebben. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het door [eiseres in het incident] aangevoerde belang zal moeten worden afgewogen tegen de belangen van Fortis en [gedaagden] bij een voortvarende afwikkeling van de procedure.
3.3. [eiseres in het incident] heeft gesteld dat zij is gehuwd met [gedaagde sub 2] en zij een gemeenschappelijke huishouding voeren. Fortis heeft als verweer aangevoerd dat zij daarmee onvoldoende heeft gesteld op welke wijze haar rechtspositie wordt beïnvloed door een voor [gedaagde sub 2] nadelige uitspraak in de hoofdzaak. De rechtbank is van oordeel dat uit de door [eiseres in het incident] aan de vordering ten grondslag gelegde omstandigheden in ieder geval volgt dat een hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 2] in de hoofdzaak tevens grote financiële gevolgen kan hebben voor [eiseres in het incident]. Naar de rechtbank begrijpt wil [eiseres in het incident] met name het verweer van haar echtgenoot, [gedaagde sub 2], ondersteunen door in de hoofdzaak een beroep te doen op de buitengerechtelijke vernietiging op grond van dwaling van de door haar gegeven toestemming bij de overeenkomst van borgtocht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres in het incident] gelet op de mogelijke financiële gevolgen van de uitkomst in de hoofdzaak er belang bij dit verweer in de hoofdzaak aan te kunnen voeren. Zij heeft derhalve belang bij de gevorderde voeging.
3.4. Fortis heeft voorts aangevoerd dat aan de vernietiging van de door [eiseres in het incident] gegeven toestemming geen enkele betekenis kan worden toegekend, omdat het beroep op dwaling niet kan slagen. Fortis stelt daartoe – verkort weergegeven – dat de toestemming van [gedaagde sub 2] op grond van artikel 1:88 lid 5 BW niet was vereist en dat de verplichting van Fortis om [gedaagde sub 2], de borg, te informeren omtrent de betekenis, gevolgen en risico’s van de borgstelling niet zover gaat dat zij tevens [eiseres in het incident] dient te informeren. De rechtbank overweegt ten aanzien daarvan dat dit een geschilpunt betreft dat in de hoofdzaak dient te worden beoordeeld en derhalve geen rol speelt in het kader van de beoordeling van de onderhavige incidentele vordering. De vraag of het beroep op vernietiging wegens dwaling al dan niet zal slagen en tot gevolg zal hebben dat Fortis geen beroep kan doen op de overeenkomst van borgtocht, laat onverlet dat [eiseres in het incident] belang heeft bij de uitkomst van de hoofdzaak.
3.5. Het belang van [eiseres in het incident] is van voldoende gewicht om de incidentele vordering toe te wijzen. Anders dan door Fortis wordt gesteld, staat het belang van Fortis om de procedure in de hoofdzaak met de nodige voortvarendheid te kunnen voeren niet in de weg aan toewijzing van de incidentele vordering tot voeging. De rechtbank ziet geen gronden om aan te nemen dat toewijzing van deze vordering een onnodige of onredelijke vertraging van de procedure in de hoofdzaak tot gevolg zal hebben.
3.6. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering kunnen dragen.
3.7. De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.
4. De beslissing
De rechtbank
in het incident
4.1. staat [eiseres in het incident] toe zich in de hoofdzaak aan de zijde van [gedaagden] te voegen,
4.2. houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
4.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 29 september 2010 voor het nemen van de conclusie van antwoord door [gedaagden] en [eiseres in het incident].
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2010.?
2110/1980