Parketnummer: 10/007817-89
Datum uitspraak: 27 juli 2010
Beslissing van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering van de officier van justitie in dit arrondissement tot verlenging van de terbeschikkingstelling opgelegd aan:
[veroordeelde],
geboren te [plaats] op [datum],
thans verpleegd in [kliniek],
raadsman: mr. F.P. Holthuis, advocaat te ’s-Gravenhage.
Bij vonnis van deze rechtbank, uitgesproken op 22 maart 1990, is de veroordeelde ter zake van feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd, onder meer ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
Bij beslissing van deze rechtbank van 14 juli 2009 is de terbeschikkingstelling laatstelijk verlengd met één jaar.
Op 20 mei 2010 is op de griffie van de rechtbank binnengekomen de vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in artikel 509o van het Wetboek van Strafvordering, gedateerd 20 mei 2010, met daarbij gevoegd een advies van het hoofd van de inrichting waar de veroordeelde verblijft van 27 april 2010 en een afschrift van de wettelijke aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de veroordeelde.
Tevens zijn bij de vordering van het openbaar ministerie gevoegd de op 4 mei 2010 uitgebrachte adviezen van twee gedragsdeskundigen, te weten drs. G.M. Jansen, psycholoog, en dr. A.J.W.M. Trompenaars, psychiater, die de veroordeelde hebben onderzocht en op het moment dat zij de adviezen uitbrachten en ten tijde van het onderzoek dat zij daarvoor verricht hebben, niet verbonden waren aan de inrichting waarin de veroordeelde verblijft.
De adviezen strekken ertoe de maatregel te verlengen met twee jaar.
De vordering is behandeld op de terechtzitting van 13 juli 2010. De officier van justitie,
mr. S. Groen, de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman en de getuige-deskundige W.J.P. Gaertner, als behandelcoördinator verbonden aan de [kliniek], zijn gehoord.
De officier van justitie heeft tijdens het onderzoek op de terechtzitting geconcludeerd tot verlenging van de maatregel met twee jaar.
De veroordeelde en de raadsman hebben verlenging van de maatregel met één jaar bepleit. Die duur is volgens de raadsman meer geëigend nu de [kliniek] de verdediging op
9 juli 2010 schriftelijk heeft bevestigd dat de huidige longstay-indicatie van de veroordeelde, vanwege de status quo in zijn behandeling, binnenkort zal worden getoetst.
Het verlengingsadvies van de [kliniek] van 27 april 2010 houdt voor zover van belang het volgende in.
De veroordeelde is een zwakbegaafde man, die in een zwakke pedagogische omgeving is opgegroeid. Hij heeft een gebrekkige identiteitsontwikkeling doorgemaakt en ook de gewetensontwikkeling is achtergebleven. Daarnaast is hij in de seksuele ontwikkeling onvolgroeid en voornamelijk pedoseksueel en heteroseksueel gericht.
De veroordeelde verblijft op een longstay-afdeling en er bestaan op dit moment geen behandelvoornemens meer die gericht zijn op substantiële afname van de delictgevaarlijkheid.
De behandeling en bejegening die de veroordeelde momenteel krijgt, richt zich op behoud en verbetering van het lichamelijk en psychisch welzijn met als doel de veroordeelde zoveel mogelijk kwaliteit van leven te bieden binnen het kader van noodzakelijke vrijheidsbeperkingen, die nodig zijn ter zekerstelling van de maatschappelijke orde en veiligheid. In de huidige setting is het mogelijk om de frustraties van de veroordeelde enigszins onder controle te houden.
Zonder de structuur die het kader van de terbeschikkingstelling hem biedt, zal de veroordeelde moeite hebben in de omgang met gevoelens van frustratie. Wanneer deze frustraties oplopen zal hij zich afzonderen, zichzelf verwaarlozen en in een fase van maatschappelijk verval terechtkomen. Boosheid- en onlustgevoelens zullen op termijn leiden tot grensoverschrijdend (seksueel) agressief gedrag en alcoholgebruik zal dit gedrag luxeren. In dat geval wordt de veroordeelde dan ook als delictgevaarlijk beschouwd en is de kans op recidive hoog. Gelet daarop is voortzetting van het dwingende kader van de terbeschikkingstelling noodzakelijk.
De adviezen van de eerder genoemde onafhankelijke gedragsdeskundigen onderschrijven kort gezegd deze conclusies en bevindingen.
In het voornoemde verlengingsadvies is verder stilgestaan bij een eerder (onder andere op de zitting van 14 juli 2009) door de [kliniek] besproken differentiatie van de langdurige zorg, de zogenoemde longcare met beveiliging, waarvoor de veroordeelde mogelijk in aanmerking zou komen. De betreffende differentiatievorm behelst een setting waarin minder intensieve beveiliging aanwezig is, met daarnaast een matig tot hoog zorgniveau en waarbij begeleide en onbegeleide verloven mogelijk zouden kunnen zijn.
In de ogen van de kliniek zou de veroordeelde in deze differentiatievorm nog steeds het best op zijn plaats zijn. Echter, als gevolg van politieke en budgettaire oorzaken op allerlei vlakken, is vertraging opgetreden bij de milieuomschrijving en invoering daarvan.
De kliniek acht plaatsing van de veroordeelde binnen een ander kader, bijvoorbeeld een GGZ-circuit, niet haalbaar en zij houdt de hoop dat een beveiligde longcare-instelling in de nabije toekomst alsnog van de grond komt.
De veroordeelde heeft tijdens de behandeling op de terechtzitting verklaard dat voor hem op dit moment sprake is van een uitzichtloze situatie. Hij beseft dat een behandeling in een open setting niet aan de orde is, maar een gesloten setting met minder beveiliging geniet zijn voorkeur en de kliniek lijkt volgens hem daarvan ook voorstander te zijn. Het inmiddels gestarte traject van begeleide verloven is recentelijk stopgezet vanwege een ontvluchting van een andere patiënt uit de kliniek en de hem eerder door de kliniek voorgehouden overplaatsing naar een beveiligde longcare-instelling is op losse schroeven komen te staan. De veroordeelde wil duidelijkheid en hij verzoekt de rechtbank om een verlenging van ten hoogste één jaar, teneinde zo snel mogelijk in een longcare setting terecht te kunnen komen.
De getuige-deskundige heeft tijdens de behandeling op de terechtzitting het verlengingsadvies toegelicht en zij heeft daarbij verklaard dat de kliniek er nog steeds naar streeft de veroordeelde te plaatsen in een beveiligde longcare-voorziening. De realisatie daarvan gaat echter moeizaam, vanwege terughoudendheid aan de zijde van het Ministerie van Justitie. Volgens de kliniek zal het nog minimaal twee jaar duren voordat de veroordeelde in een dergelijke setting geplaatst kan worden. Totdat het zover is, bevindt de veroordeelde zich thans in een juiste setting van verpleging, waarbij wordt geprobeerd aan de veroordeelde maximale kwaliteit van leven te bieden en waarbij hij tegelijkertijd zoveel mogelijk wordt klaargestoomd voor het longcare-traject.
De raadsman heeft ter terechtzitting een aan hem geadresseerde brief van de [kliniek] van 9 juli 2010 overgelegd waarin S. Mikkers, de behandelcoördinator van de veroordeelde, de mededeling heeft gedaan dat de casuïstiek van de veroordeelde op 10 juni 2010 in het overleg van alle behandelcoördinatoren van de Directie Forensische Zorg Afdeling Plaatsingen van de [kliniek] is besproken en dat daarbij is besloten dat het dossier van de veroordeelde op korte termijn zal worden aangeboden aan een onafhankelijke onderzoeker binnen de [kliniek] om de in het overleg besproken visies op de huidige longstay-indicatie te toetsen. De getuige-deskundige heeft daarover ter terechtzitting verklaard dat het voornoemde onderzoek, dat door een niet bij de veroordeelde betrokken behandelcoördinator zal worden verricht en dat na de zomer zal starten, is bedoeld om tunnelvisie te voorkomen. De rapportage daarvan zou volgens de getuige-deskundige binnen enkele maanden gereed kunnen zijn. Het betreffende onderzoek zou in het meest gunstige geval kunnen opleveren dat een RIBW-plaatsing geboden is en in het meest ongunstige geval dat de huidige longstay-setting moet worden gecontinueerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank van drie verschillende kanten, te weten de [kliniek] en twee onafhankelijke gedragsdeskundigen, het advies heeft gekregen de de terbeschikkingstelling van de veroordeelde voor de duur van twee jaren te verlengen. Gelet daarop en de verdere inhoud van die adviezen wordt dan ook aangenomen dat de geestesgesteldheid van de veroordeelde, die mede aanleiding en oorzaak vormde voor de delicten, nog in zodanige mate aanwezig is dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verlenging van de maatregel eist met twee jaar. Hoewel daarbij de duur van de terbeschikkingstelling na verlenging een periode van vier jaar te boven gaat, is verlenging niettemin mogelijk nu de maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Het is de rechtbank naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting duidelijk geworden dat een mogelijke overplaatsing van de veroordeelde naar een longcare-setting met minder beveiliging, zoals reeds tijdens de vorige verlengingszitting aan de orde was, ondanks de inzet van de [kliniek], niet is gerealiseerd. Bij de rechtbank bestaat begrip voor het gevoel van de veroordeelde dat hij zich in een uitzichtloze situatie bevindt.
De rechtbank is evenwel in haar beslissing op de vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in artikel 509o van het Wetboek van Strafvordering niet bij machte aan die situatie sturing te geven. De rechtbank is bevoegd te oordelen over de noodzaak van de verlenging van een terbeschikkingstelling en over de duur van die mogelijke verlenging, maar enige te nemen beslissing die betrekking heeft op een differentiatie in de wijze van uitvoering van de terbeschikkingstelling is niet aan haar voorbehouden. Eerder bedoelde impasse kan dan ook geen grond opleveren de terbeschikkingstelling van de veroordeelde met één in plaats van twee jaar te verlengen.
Daarnaast geldt het volgende. De Staatssecretaris van Justitie heeft de Tweede Kamer der Staten-Generaal bij brief van 31 augustus 2008 laten weten dat zij voornemens is het vigerende ‘Beleidskader longstay’ te vervangen door het ‘Beleidskader longstay forensische zorg’ . Om recht te doen aan de heterogene samenstelling van de populatie zou in het nieuwe beleidskader een drieledige differentiatie van beveiligings- en zorgniveaus worden ingevoerd, waaronder een variant ‘longcare met beveiliging’. Het beleidskader is op 1 juni 2009 in werking getreden en zal na twee jaar worden geëvalueerd. Het is de rechtbank ter zitting duidelijk geworden dat het nieuwe beleidskader in de praktijk nog altijd niet is geïmplementeerd om, naar de rechtbank uit de mededelingen van de getuige-deskundige begrijpt, ambtelijke dan wel politieke redenen. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat hierin op korte termijn verandering zal komen. Het is te betreuren dat de ver¬oordeelde niet kan worden geplaatst in een setting die door alle betrokkenen voor hem het meest geschikt wordt geacht, maar dat is een realiteit waarmee ook de rechtbank zich geconfronteerd ziet.
In het door de raadsman genoemde onafhankelijke onderzoek naar de huidige longstay-indicatie van de veroordeelde, kan evenmin een grond worden gevonden voor inwilliging van het verzoek om de terbeschikkingstelling met één in plaats van twee jaar te verlengen. De raadsman heeft in de toelichting op dit verzoek betoogd dat voor zover uit dit onderzoek zou blijken dat de veroordeelde (toch) in aanmerking komt voor een plaatsing in het GGZ-circuit, mogelijk een (voorwaardelijke) beëindiging van de dwangverpleging in zicht komt, en dat het om die reden gewenst is de terbeschikkingstelling met niet meer dan één jaar te verlengen. De rechtbank overweegt in dat verband als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank valt niet te verwachten dat binnen een termijn van één jaar meer duidelijkheid zal bestaan over de alternatieven voor de huidige wijze van verpleging van de veroordeelde, laat staan dat binnen die termijn kan worden toegekomen aan beoordeling van de vraag of de dwangverpleging (voorwaardelijk) beëindigd kan worden. Voor zover het herbeoordelingsonderzoek al zou opleveren dat een RIBW-plaatsing tot de mogelijkheden behoort, zal een herselectie moeten plaatsvinden en een nieuw behandeltraject moeten worden uitgestippeld en ingezet. De ervaring van de rechtbank leert dat hiermee geruime tijd gemoeid zal zijn, in elk geval meer dan één jaar.
De vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege voor de duur van twee jaar zal dan ook worden toegewezen.
De rechtbank benadrukt in dat verband dat zij ervan uitgaat dat op de eerstvolgende verlengingszitting alle mogelijkheden voor de setting waarbinnen de veroordeelde kan worden verpleegd – ook die welke mogelijk voortvloeien uit het eerder besproken onderzoek door een onafhankelijk onderzoeker binnen de [kliniek] – zullen zijn onderzocht en dat de rechtbank dan over de uitkomst daarvan zal worden gerapporteerd.
verlengt de aan de veroordeelde opgelegde terbeschikkingstelling met verpleging met
2 (twee) jaren.
Deze beslissing is gegeven door
mr. Van der Bijl - de Jong, voorzitter,
en mrs. De Jong en Damsteegt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Ahmadali, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juli 2010.
Tegen deze beslissing kan het openbaar ministerie binnen veertien dagen na de uitspraak en de veroordeelde binnen veertien dagen na betekening daarvan hoger beroep instellen bij het Gerechtshof te Arnhem.