ECLI:NL:RBROT:2010:BN7629

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
340839 / HA ZA 09-2951
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident betreffende de kwalificatie van binnenschepen als roerende lichamelijke zaken onder EEX-Vo

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, ging het om een bevoegdheidsincident in een civiele procedure. De eiseres, GP SHIPPING V.O.F., had een vordering ingesteld tegen de gedaagden, die gezamenlijk optraden in het incident. De rechtbank had eerder op 17 februari 2010 een tussenvonnis gewezen waarin de vraag werd opgeworpen of binnenschepen als roerende lichamelijke zaken moeten worden aangemerkt volgens artikel 5 aanhef en onder 1.a) en b) van de EEX-Vo. De rechtbank heeft de partijen de gelegenheid gegeven om hun standpunten hierover in een akte uiteen te zetten.

In de verdere beoordeling heeft de rechtbank vastgesteld dat een binnenschip voldoet aan de criteria voor roerende lichamelijke zaken, zoals bedoeld in de EEX-Vo. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de taalkundige betekenis van het begrip en de context van de EEX-Vo. De rechtbank concludeerde dat het binnenschip "Fellowship" onder deze definitie valt, ongeacht de inschrijving in het Nederlandse scheepsregister. De rechtbank oordeelde dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat deze rechtbank bevoegd is om de zaak te behandelen.

De rechtbank heeft de vordering van de gedaagden in het incident afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de eiseres, die zijn vastgesteld op nihil aan verschotten en € 904,- aan salaris voor de advocaat. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor zover het de proceskostenveroordeling betreft. De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting van 25 augustus 2010 voor het nemen van een conclusie van antwoord. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 340839 / HA ZA 09-2951
Uitspraak: 28 juli 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de vennootschap onder firma
GP SHIPPING V.O.F.,
gevestigd te Rhoon,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in de incidenten,
advocaat mr. P.E. van Dam,
- tegen -
1. [gedaagde sub 1],
2. [gedaagde sub 2]
beiden wonende te Antwerpen, België,
gedaagden,
eisers in het incident,
advocaat mr. J.F. van der Stelt.
Eiseres in de hoofdzaak, tevens verweerster in het incident wordt hierna aangeduid als "GPS” en gedaagden, eisers in het incident gezamenlijk als “[gedaagden ]”.
1 Het verdere verloop van het geding
1.1
De rechtbank verwijst naar haar tussenvonnis van 17 februari 2010.
Ingevolge dat tussenvonnis heeft ieder van partijen een akte genomen.
Vervolgens is wederom vonnis gevraagd.
1.2
De rechtbank heeft kennis genomen van de processtukken die tot het tussenvonnis van 17 februari 2010 leidden en van de bovengenoemde stukken.
2 De verdere beoordeling
in het bevoegdheidsincident
2.1
In het tussenvonnis van 17 februari 2010 heeft de rechtbank overwogen of binnenschepen begrepen moeten worden geacht onder “roerende lichamelijke zaken” in de zin van artikel 5 aanhef en onder 1.a) en b) eerste gedachtestreepje EEX-Vo en – in bevestigend geval – of dat ook opgaat indien sprake is van een in het Nederlandse scheepsregister ingeschreven binnenschip. De rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven zich daarover bij akte uit te laten.
2.2
[gedaagden ] hebben in hun akte aangevoerd dat en waarom binnenschepen niet als zodanige “roerende lichamelijke zaken” kunnen worden aangemerkt.
GPS heeft in haar akte betoogd dat binnenschepen wel als zodanig dienen te worden aangemerkt.
2.3
Het gaat hier om de uitleg van bevoegdheidsregels van de EEX-Vo. Ingevolge punt 11 van de considerans van de EEX-Vo moeten de bevoegdheidsregels in hoge mate voorspelbaar zijn. Zoals de rechtbank in haar tussenvonnis van 17 februari 2010 heeft overwogen, dienen de begrippen in artikel 5 EEX-Vo autonoom te worden uitgelegd en brengt de systematiek van de bevoegdheidsregels van de EEX-Vo een restrictieve uitlegging van de regels inzake bijzondere bevoegdheden, zoals die ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst in artikel 5 EEX-Vo mee.
Het begrip “roerende lichamelijke zaken” wordt in de EEX-Vo gebezigd in genoemd onderdeel van artikel 5 en in artikel 15 lid 1 onder a). In die artikelen wordt geen definitie van dat begrip gegeven.
De rechtbank legt daarom het begrip “roerende lichamelijke zaken” uit overeenkomstig de gewone taalkundige betekenis van dat begrip in de context en in het licht van voorwerp en doel van het de EEX-Vo (vgl.: artikel 31 lid 1 Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969, Trb. 1969, 79 – 1996, 89). Aldus uitgelegd behelst het begrip zaken die verplaatsbaar en tastbaar zijn.
Een binnenschip voldoet aan die maatstaf.
Hoewel, overigens, het begrip “roerende [lichamelijke] zaken” in het CISG evenmin wordt gedefinieerd, blijkt uit de rechtspraak betreffende dat verdrag dat eenzelfde maatstaf wordt aangehouden. De omstandigheid dat ingevolge artikel 2 aanhef en onder e CISG de toepassing van dat verdrag op de koop van binnenschepen is uitgesloten duidt er eveneens op dat een binnenschip onder het begrip “roerende [lichamelijke] zaken” in het CISG valt. Immers, indien een binnenschip niet als een roerende [lichamelijke] zaak zou zijn aan te merken, zou uitsluiting van de toepassing van het CISG op de koopovereenkomst betreffende een binnenschip overbodig zijn.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat een binnenschip valt onder het begrip “roerende lichamelijke zaken” in de zin van artikel 5 aanhef en onder 1.a) en b) eerste gedachtestreepje EEX-Vo.
2.4
De omstandigheid dat het binnenschip “Fellowship” in het Nederlandse scheepsregister is teboekgesteld maakt het vorenstaande niet anders, omdat het schip zijn roerende en tastbare karakter niet verliest door teboekstelling.
2.5
Vervolgens dient om de bevoegdheid op grond van artikel 5 aanhef en onder 1.a) en b) eerste gedachtestreepje EEX-Vo te kunnen vaststellen, aan de hand van de stellingen in de dagvaarding te worden bepaald in welke plaats in een EG-lidstaat de “Fellowship” ingevolge de gestelde koopovereenkomst had moeten worden geleverd. In punt 26 van de dagvaarding stelt GPS dat het schip in Rotterdam diende te worden afgeleverd. Het verweer van [gedaagden ] dat de door GPS gestelde koopovereenkomst van 18 januari 2008 niet tot stand is gekomen, althans dat Rotterdam niet als plaats van levering is overeengekomen, treft geen doel, zoals de rechtbank in rov. 4.5 van het tussenvonnis heeft geoordeeld.
2.6
De slotsom is dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en deze rechtbank bevoegd is ingevolge artikel 5 aanhef en onder 1.a) en b) eerste gedachtestreepje EEX-Vo.
Daarom zal de incidentele vordering worden afgewezen.
2.7
[gedaagden ] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in het incident worden verwezen.
De proceskostenveroordeling zal als gevorderd en niet bestreden bij voorraad uitvoerbaar worden verklaard.
in de hoofdzaak
2.8
De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de rolzitting van woensdag 25 augustus 2010 voor het nemen van een conclusie van antwoord.
3 De beslissing
De rechtbank,
in het bevoegdheidsincident
wijst de vordering af;
veroordeelt partij [gedaagden ] in de aan de zijde van partij GPS gevallen proceskosten, tot deze uitspraak bepaald op nihil aan verschotten en € 904,- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis voor zover het de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 25 augustus 2010 voor het nemen van een conclusie van antwoord;
houdt elke beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger.
Uitgesproken in het openbaar.
1928