ECLI:NL:RBROT:2010:BN6945

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/660181-07
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Klein Wolterink
  • Van den Berg
  • Roos - Van Toor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging doodslag en toebrengen zwaar letsel door duiveluitdrijving bij zoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 augustus 2010 een uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die haar zoon had beademd in de overtuiging dat zij de duivel uit hem moest drijven. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De officier van justitie concludeerde tot bewezenverklaring van poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood of zwaar letsel. De rechtbank stelde vast dat de verdachte in een psychose verkeerde door het gebruik van voorgeschreven amfetamine, wat leidde tot haar ontoerekeningsvatbaarheid. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en het toebrengen van zwaar letsel, maar verklaarde wel dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling. Gezien haar psychische toestand werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging zonder dat er een maatregel werd opgelegd. De rechtbank baseerde haar beslissing op rapportages van deskundigen die concludeerden dat de verdachte ten tijde van de feiten niet in staat was om de gevolgen van haar handelen te overzien. De zaak benadrukt de complexiteit van geestelijke gezondheid in strafzaken en de noodzaak van zorg in plaats van straf.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/660181-07
Datum uitspraak: 8 september 2010
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1971 te Rotterdam,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres,
[adres],
raadsvrouw mr. B.A.S.E. Maandag, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2010.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. De Jong heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van de onder 1 primair ten laste gelegde poging doodslag;
- de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
Feit 1 primair
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van poging tot doodslag. Zij heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft haar zoon [zoon] langdurig beademd. [zoon] is buiten bewustzijn geraakt. Bij [zoon] is letsel geconstateerd. Het letsel is veroorzaakt door de handelingen van de verdachte. Volgens de deskundige Van Vught was sprake van bijna-verstikking, m.a.w. een zuurstofgebrek. Het is een feit van algemene bekendheid dat zuurstofgebrek potentieel dodelijk is. Er is sprake geweest van opzet, in voorwaardelijke zin, bij de verdachte omdat zij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat haar handelen ernstige gevolgen zou kunnen hebben.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit op grond van het ontbreken bij verdachte van opzet gericht op de dood van [zoon]. Bovendien is niet bewezen dat de gedragingen van verdachte potentieel dodelijk waren en de bewusteloosheid bij [zoon] heeft veroorzaakt.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Om te beginnen wordt opgemerkt dat de rechtbank, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel is dat niet bewezen is dat bij de verdachte sprake was van boos opzet. Anders gezegd, er zijn onvoldoende redenen om aan te nemen dat de verdachte de intentie had haar zoon te doden of zwaar letsel toe te brengen.
Voorts is de vraag aan de orde of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Daarbij is allereerst van belang om vast te stellen of gedragingen naar algemene ervaringregels een aanmerkelijke kans op de dood of ernstig letsel in het leven roepen.
Op basis van de verklaringen van de verdachte en [zoon] staat vast dat de verdachte langdurig en onder verzet van haar zoon adem bij hem heeft ingeblazen en dat hij buiten bewustzijn is geraakt. Volgens de verklaring van de deskundige Prof. Dr. A.J. van Vught van het University Medical Center Utrecht kunnen de gedragingen van de verdachte het bij [zoon] geconstateerde letsel - lucht in de weke delen, reikend tot aan de linker oogkas en een pneumomediastinum - hebben veroorzaakt. Daarmee is evenwel niet vast komen te staan dat door de handelingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden - hoe schokkend deze ook waren - de kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk was. Van Vught schrijft, kort weergeven, dat een pneumomediastinum normaal gesproken vanzelf verdwijnt en wijst er op dat [zoon] reeds na een dag uit het ziekenhuis is ontslagen, vermoedelijk zonder verdere klachten.
De omstandigheid dat [zoon] buiten bewustzijn is geraakt is onvoldoende reden om tot een ander oordeel te komen.
Bovendien acht de rechtbank niet aannemelijk geworden en dus niet bewezen dat de verdachte, indien er al een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel zou hebben bestaan, dergelijke ernstige gevolgen van haar handelen bewust voor lief zou hebben genomen.
Gelet op het vorenstaande is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat zij hiervan zal worden vrijgesproken.
Feit 2
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Nu zowel de officier van justitie als de raadsvrouw hiertoe hebben geconcludeerd en de rechtbank geen redenen ziet zich hierover ambtshalve uit te laten, zal dit niet nader worden gemotiveerd.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Subsidiair:
zij op of omstreeks 19 juli 2007 te Capelle aan den IJssel, opzettelijk mishandelend haar, verdachte’s zoon [naam zoon] gedurende een aantal uren, althans gedurende enige tijd in een kleine ruimte (te weten een auto van het merk Renault, type Twingo) haar, verdachte’s eigen adem heeft ingeblazen in die [zoon] waardoor bij die [zoon] letsel is ontstaan, te weten uitgebreid lucht in de weke delen reikend tot aan de linkeroogkas en afkomstig van het pneumomediastinum.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
STRAFBAARHEID FEITEN
Het bewezen feit levert op:
1. Subsidiair
mishandeling, begaan tegen haar kind.
Het feit is strafbaar.
OVERWEGINGEN OVER HET FEIT
Bewezen is dat de verdachte gedurende meerdere uren haar adem heeft geblazen in de mond van haar 7-jarige zoontje [zoon]. Als reden hiervoor heeft ze opgegeven dat zij destijds de overtuiging had dat haar handelingen nodig waren om de duivel uit haar zoon te verdrijven. Een en ander heeft zich afgespeeld in haar auto op een parkeerplaats van een sportpark te Capelle aan den IJssel. De verdachte en haar zoon hadden daar de hele nacht verbleven. Toen de verdachte in de ochtend bemerkte dat haar zoon het bewustzijn had verloren heeft zij hem meegenomen naar een sloot en hem daar, in ieder geval voor een deel, in het water gelegd. Verdachte deed dit, naar ze heeft gezegd, om haar zoon te laten afkoelen. Nadat getuigen de zeer verward overkomende verdachte hadden opgemerkt en de politie hadden gewaarschuwd is [zoon] gereanimeerd en naar het ziekenhuis gebracht. Later is vastgesteld dat er bij [zoon] sprake was van een zogeheten pneumomediastinum: er bevond zich lucht in de holte tussen de longen, zich uitstrekkend naar boven tot aan de linker oogkas. Gelet op de inhoud van de rapportage van Van Vugt wordt dit pneumomediastinum als lichamelijk letsel aangemerkt en wordt aangenomen dat het is veroorzaakt door de langdurige inblazingen door de verdachte.
Door te handelen zoals de verdachte heeft gedaan heeft zij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat haar zoon letsel zou oplopen. In die zin was haar opzet in voorwaardelijk gericht op het veroorzaken van lichamelijk letsel.
Hierbij is van betekenis dat zij enkele dagen eerder bij haar thuis dezelfde handelingen bij [zoon] had verricht, zoals ze zelf heeft toegegeven. Haar zoon had daarbij moeten huilen en de verdachte had gezien dat hij bloed en slijm opgaf. Dit heeft haar er niet van weerhouden opnieuw langdurig adem te blazen in de mond van [zoon]. Zij nam daarmee het ontstaan van letsel bewust voor lief, omdat zij meende dat haar inblazingen noodzakelijk waren om de duivel uit te drijven die bezit van haar zoon had genomen.
Dit bewezen verklaarde bizarre en schokkende gedrag van de verdachte gebiedt in beginsel oplegging van een straf.
Voordat daartoe kan worden besloten dient bezien te worden of dit gedrag aan de verdachte kan worden toegerekend. Op die vraag zal hierna worden ingegaan.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Omtrent de persoon van de verdachte is een tweetal rapportages uitgebracht, te weten:
- een rapport Pro Justitia d.d. 7 november 2007, opgemaakt door dr. B.A. Blansjaar, psychiater;
- een rapport Pro Justitia d.d. 6 december 2007, opgemaakt door Prof. dr. J.J. Baneke, klinisch en forensisch psycholoog.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht genoemde rapportages te gebruiken, ondanks het feit dat deze langer dan een jaar voorafgaand aan de behandeling van de zaak ter zitting zijn opgemaakt. De verdediging heeft eveneens ingestemd met dien verstande dat zij zich daarbij beperkt tot het advies van de deskundigen over de toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank betrekt genoemde rapporten bij haar oordeel over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Deskundige Blansjaar heeft geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde leed aan een ziekelijke stoornis van haar geestesvermogens in de vorm van een door amfetamine veroorzaakte psychose met religieuze- en betrekkingswanen. De verdachte gebruikte deze amfetamine op doktersvoorschrift. Daarnaast is volgens Blansjaar sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens van de verdachte in de vorm van borderline persoonlijkheidsstoornis en, in minder mate, van schizotypische persoonlijkheidstrekken. Blansjaar acht de verdachte daarom ontoerekeningsvatbaar voor het ten laste gelegde.
De bevindingen van de deskundige Baneke sluiten hierbij aan. Ook Baneke heeft geconcludeerd dat de verdachte onder invloed van amfetamine volledig in een psychotische toestand heeft gehandeld ten tijde van het plegen van ten laste gelegde. Volgens Baneke was sprake van oordeels- en kritiekstoornissen. Baneke komt tot dezelfde conclusie als Blansjaar dat de verdachte een borderline persoonlijkheidsstoornis heeft. Baneke adviseert de rechtbank de verdachte ontoerekeningsvatbaar voor het ten laste gelegde te beschouwen.
De rechtbank neemt deze conclusies op de in de rapportages genoemde gronden over en maakt het oordeel van de deskundigen met betrekking tot de ontoerekeningsvatbaarheid tot het hare.
Nu de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit is de verdachte niet strafbaar. De rechtbank zal de verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.
De beide deskundigen hebben, ter verkleining van de kans op herhaling, geadviseerd de verdachte de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Hun rapporten kunnen echter, gelet op de ouderdom ervan, thans geen basis meer bieden voor het opleggen van die maatregel. De rechtbank ziet echter overigens ook geen aanleiding om nader onderzoek te laten doen naar de noodzaak van het opleggen van die maatregel gelet op het verloop van het leven van de verdachte sinds het opstellen van deze rapportages.
De rechtbank heeft kennis genomen van de voortgangsrapportage van de Reclassering Nederland d.d. 6 augustus 2010 en de ontslagbrief van het Dok aan Reclassering Nederland d.d. 7 mei 2010. In deze stukken staat vermeld dat de verdachte een behandeling heeft ondergaan voor haar psychische problematiek bij de Forensische psychiatrische polikliniek ‘het Dok’ gedurende de periode 25 februari 2008 tot 4 mei 2010. De verdachte heeft de behandeling positief afgerond. Het risico op herhaling van een vergelijkbaar delict wordt gering geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte voor het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Klein Wolterink, voorzitter,
en mrs. Van den Berg en Roos - Van Toor, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Balk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 september 2010.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van: 6 september 2010
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 19 juli 2007 te Capelle aan den IJssel, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [zoon] (geboren [datum]) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [zoon] gedurende een (groot) aantal uren, althans gedurende enige tijd (onder meer in een kleine ruimte (te weten een auto van het merk Renault, type Twingo)) heeft beademd/haar, verdachte’s eigen adem heeft ingeblazen in/toegediend aan die [zoon] en/of daarbij voornoemde [zoon] zijn neus dichtgeknepen en/of hem stevig bij zijn hals/nek vastgepakt/gehouden waardoor die [zoon] buiten bewustzijn raakte en/of verstikkingsverschijnselen vertoonde, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair:
dat zij op of omstreeks 19 juli 2007 te Capelle aan den IJssel, opzettelijk mishandelend haar, verdachte’s zoon [zoon] gedurende een (groot) aantal uren, althans gedurende enige tijd (onder meer in een kleine ruimte (te weten een auto van het merk Renault, type Twingo)) heeft beademd/haar, verdachte’s eigen adem heeft ingeblazen in/toegediend aan die [zoon] waardoor bij die [zoon] letsel is ontstaan, te weten uitgebreid lucht in de weke delen reikend tot aan de linkeroogkas en afkomstig van het pneumomediastinum, althans enig letsel is ontstaan;
2.
Zij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode juli 2007 te Capelle aan den IJssel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [zoon] (geboren [datum]) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [zoon] gedurende enige tijd haar, verdachte’s adem heeft toegediend al dan niet daarbij zijn neus dichtknijpend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;