ECLI:NL:RBROT:2010:BN5938

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/777 BC-T2
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vergunningaanvraag accountantsorganisatie wegens betrouwbaarheid medebeleidsbepaler

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 september 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen de maatschap [A] en de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) over de afwijzing van een vergunningaanvraag op basis van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta). De AFM had op 19 januari 2009 het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar vergunningaanvraag ongegrond verklaard, omdat de betrouwbaarheid van een medebeleidsbepaler van de maatschap, [C], niet buiten twijfel stond. Dit oordeel was gebaseerd op een onherroepelijke veroordeling van [C] wegens valsheid in geschrifte, die minder dan acht jaar voor de aanvraag had plaatsgevonden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de AFM terecht heeft geoordeeld dat de betrouwbaarheid van [C] in het geding was, gezien de aard van de veroordeling en de wettelijke bepalingen die de betrouwbaarheid van beleidsbepalers van accountantsorganisaties waarborgen. Eiseres voerde aan dat de AFM niet uitsluitend op het strafvonnis mocht afgaan en dat er andere relevante feiten en omstandigheden waren die in overweging genomen moesten worden. De rechtbank oordeelde echter dat de AFM voldoende gelegenheid had gehad om deze stukken te overwegen en dat er geen strijd met de goede procesorde was.

De rechtbank concludeerde dat de AFM in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat de betrouwbaarheid van [C] niet (meer) buiten twijfel stond, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de AFM hadden moeten nopen om van haar beleid af te wijken. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat de AFM een groter gewicht had kunnen toekennen aan de integriteit van accountantsorganisaties dan aan de belangen van eiseres. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een termijn van zes weken gesteld voor het indienen van hoger beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/777 BC-T2
Uitspraak in het geding tussen
de maatschap [A], gevestigd te [B], eiseres,
gemachtigde P.Th. Stoele RA AA te Rotterdam,
en
de stichting Stichting Autoriteit Financiële Markten, AFM (hierna: AFM).
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 19 januari 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft AFM het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 19 september 2008 inhoudende de afwijzing van haar aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta), ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2010. Eiseres werd vertegenwoordigd door P. Th. Stoele RA AA, die werd vergezeld door [C] (hierna: [C]). AFM heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van den Ing.
2 Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de per 1 oktober 2006 in werking getreden Wta is het verboden een wettelijke controle te verrichten zonder daartoe van AFM een vergunning te hebben verkregen.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wta verleent AFM een vergunning aan een aanvrager die geen accountantsorganisatie als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Wta is, en die heeft aangetoond dat hijzelf en de bij hem werkzame of aan hem verbonden externe accountants voldoen aan het bij of krachtens paragraaf 3.1.2 en afdeling 3.2 van die wet bepaalde.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Wta staat de betrouwbaarheid van de personen die het dagelijks beleid van de accountantsorganisatie bepalen of mede bepalen buiten twijfel.
Bij de beoordeling van die betrouwbaarheid hanteert AFM de Beleidsregel inzake de
betrouwbaarheidstoetsing van (kandidaat)(mede)beleidsbepalers van accountants- organisaties van 19 september 2006 (Stcrt. 2006, 190), hierna: de Beleidsregel.
Volgens artikel 1, eerste lid, van de Beleidsregel wordt onder betrouwbaarheid voor de toepassing van de toezichtwet verstaan het zich onthouden van één of meer gedragingen die naar het oordeel van de toezichthouder in de weg staan aan het vervullen van de functie van (mede)beleidsbepaler.
Volgens artikel 2 van de Beleidsregel geschiedt de beoordeling door op basis van voornemens, handelingen en antecedenten te toetsen of betrokkene blijk geeft of heeft gegeven van zodanige gedragingen dat daardoor naar het oordeel van de toezichthouder diens betrouwbaarheid niet (meer) buiten twijfel staat waarbij onder meer strafrechtelijke antecedenten in acht worden genomen.
Volgens artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel concludeert de toezichthouder dat de betrouwbaarheid niet (meer) buiten twijfel staat indien naar zijn oordeel uit de antecedenten van betrokkene blijkt dat deze één of meer van de in artikel 1 bedoelde gedragingen heeft vertoond.
Volgens artikel 3, derde lid, worden, gelet op de aard en de ernst van de misdrijven genoemd in bijlage A2, de aan die misdrijven ten grondslag liggende gedragingen op voorhand geacht onverenigbaar te zijn met de belangen die de toezichtwet beoogt te beschermen. De toezichthouder stelt vast dat de betrouwbaarheid niet (meer) buiten twijfel staat indien uit de antecedenten van betrokkene blijkt dat deze bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld ter zake van een misdrijf als vermeld in genoemde bijlage, tenzij sedert de dag waarop deze uitspraak onherroepelijk is geworden acht jaren of meer zijn verstreken.
In de bijlage A2 is onder meer opgenomen de veroordeling vanwege het misdrijf valsheid in geschrifte (225 (WvSr)).
2.2 Bij het bestreden besluit heeft AFM haar weigering vergunning te verlenen gehandhaafd. Daarbij is overwogen dat de betrouwbaarheid van een (mede)beleidsbepaler van eiseres, in dit geval [C], bij het bestaan van een veroordeling wegens valsheid in geschrifte, welk vonnis minder dan acht jaar geleden onherroepelijk is geworden, gelet op de van belang zijnde bepalingen, altijd in het geding is. Volgens AFM is er, anders dan eiseres stelt, geen sprake van een onjuist vonnis van de strafrechter.
AFM stelt zich voorts op het standpunt dat het belang van eiseres dient te wijken voor het door haar te behartigen belang dat de betrouwbaarheid van de (mede)beleidsbepalers van accountantsorganisaties buiten twijfel dient te staan. AFM hecht daarbij groot belang aan het feit dat de gedragingen hebben plaatsgevonden binnen een beroepsmatige context en onverenigbaar zijn met de door de Wta te beschermen doelen.
2.3 Eiseres heeft aangevoerd dat AFM niet uitsluitend op het vonnis van de strafrechter kan af gaan maar dat zij alle relevante feiten en omstandigheden bij haar afweging dient te betrekken. In dat verband heeft zij verwezen naar de door haar bij brief, gedateerd 19 januari 2009, ingezonden stukken, die AFM niet meer bij haar heroverweging heeft willen betrekken, omdat zij die te laat zou hebben ontvangen. Verder is gesteld dat het om een geringe overtreding gaat en in dat licht acht eiseres het bestreden besluit disproportioneel.
2.4 De rechtbank merkt allereerst op dat zij het standpunt van AFM deelt, dat gelet op de datum waarop het bestreden besluit is genomen, de door eiseres per brief van 19 januari 2009 ingezonden stukken, niet meer bij haar heroverweging betrokken konden worden. Dat neemt niet weg dat deze stukken wel in dit geding een rol kunnen spelen. Van strijd met een goede procesorde is geen sprake nu AFM voldoende gelegenheid heeft gehad van deze stukken kennis te nemen.
2.5 De rechtbank stelt vast dat de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam (hierna: de strafrechter) blijkens haar verkort vonnis van 2 juni 2005 wettig en overtuigend bewezen heeft geacht dat [C] op 10 april 2003 een brief, dienende als suppletieaangifte van [D] BV voor de omzetbelasting over 2002, valselijk heeft doen opmaken. In strijd met de waarheid heeft [C] in die brief 28 maart 2003 als vervaardigingsdatum doen vermelden, terwijl die brief in werkelijkheid is vervaardigd op 10 april 2003, met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken. Naar het oordeel van de strafrechter was er daarbij sprake van opzet. [C] heeft weliswaar verklaard dat de suppletieaangifte op 28 maart 2003 was opgemaakt en dat hij deze op een latere datum heeft ondertekend en daarbij over het hoofd heeft gezien dat de aangifte op 28 maart 2003 was gedateerd maar dat achtte de strafrechter ongeloofwaardig, omdat [C] ook heeft verklaard dat hij na het door de belastingdienst op 1 april 2003 aangekondigde boekenonderzoek niet langer meer wilde wachten en zelfstandig had besloten om de suppletieaangifte op te sturen.
2.6 De rechtbank is van oordeel dat AFM, mede op grond van door haar verricht
feitenonderzoek, terecht van de juistheid van dit vonnis is uitgegaan nu er onvoldoende feiten of omstandigheden zijn, die AFM aanleiding hadden moeten geven tot twijfel. Daarbij betrekt de rechtbank dat [C], gelet op zijn verklaringen, in zijn weergave van de feiten weinig consistent is geweest. Anders dan eiseres stelt was er wel voordeel te behalen met het antedateren van de aangifte, namelijk het voorkomen van een mogelijke boete van de belastingdienst voor de betreffende cliënt. De thans bij dit geschil betrokken eerdergenoemde stukken, behorende bij de brief van 19 januari 2009, maken vorenstaand oordeel niet anders maken.
2.7 Verder stelt de rechtbank zich op het standpunt dat het hier niet gaat om een geringe overtreding maar om een misdrijf, welk misdrijf verband hield met de werkzaamheden van [C] op de financiële markt. Geconcludeerd moet worden dat sinds de onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling wegens valsheid in geschrifte nog geen acht jaren zijn verlopen.
2.8 Gelet op de wettelijke bepalingen en het beleid van de AFM ter zake, zoals hiervoor weergegeven, heeft AFM, gelet op de inhoud van het strafvonnis en haar eigen onderzoek, redelijkerwijs tot het oordeel kunnen komen dat de betrouwbaarheid van [C], medebeleidsbepaler van eiseres, niet (meer) buiten twijfel stond.
2.9 Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen bijzondere omstandigheden, die de AFM hadden moeten nopen van haar beleid af te wijken.
2.10 AFM heeft naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang van de handhaving van de integriteit van accountantsorganisaties en het maatschappelijk vertrouwen in deze organisaties dan aan het belang van eiseres. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat de gedraging heeft plaatsgevonden binnen een beroepsmatige context en dat deze onverenigbaar is met de door de Wta te beschermen doelen.
2.11 Het beroep dient ongegrond verklaard te worden.
2.12 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. T. Damsteegt, voorzitter, en mr. D. Haan en mr. drs. K. Werkhorst, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.T. van de Erve, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 2 september 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en AFM kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: