zaaknummer / rolnummer: 357601 / KG ZA 10-630
Vonnis in kort geding van 16 juli 2010
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1]
gevestigd te Barendrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OPTIEK ARTISTIEK BEURSPLEIN B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OPTICA MILANO B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 4]
gevestigd te Barendrecht,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 5]
gevestigd te Barendrecht,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 6]
gevestigd te Barendrecht,
7. de STAK
[eiser 7]
gevestigd te Barendrecht,
eiseressen,
advocaat mr. J.C.A. Windhouwer,
[gedaagde]
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. S.W. Autar-Matawlie.
Partijen zullen hierna als volgt worden aangeduid:
- de gezamenlijk[eiser 1]iser];
- gedaagde als [gedaagde];
- [eiser 1] als [eiser 1];
- Optiek Artistiek Beursplein B.V. als Optiek Artistiek;
- Optica Milano B.V. als Optica Milano;
- [eiser 1], Optiek Artistiek en Optica Milano gezamenlijk als ‘[X]’.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 1 juli 2010
- de producties van [eiser]
- de producties van [gedaagde]
- de pleitnota van mr. J.C.A. Windhouwer
- de pleitnota van mr. Autar.
1.2. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht tijdens de mondelinge behandeling d.d. 8 juli 2010.
1.3. Ter zitting heeft [eiser] bezwaar gemaakt tegen de producties van [gedaagde] omdat deze slechts enkele uren voor de mondelinge behandeling per fax zijn ingediend. De voorzieningenrechter ziet daarin echter geen aanleiding deze producties buiten beschouwing te laten. Daarbij is van belang dat dit kort geding onderdeel uitmaakt van een langlopend geschil tussen partijen en dat de overgelegde stukken – naar [gedaagde] onbetwist heeft gesteld – al geruime tijd bij [eiser] bekend waren. Bovendien behoorde ten minste één van de producties al in een eerder kort geding tot de processtukken en is een andere productie ook door [eiser] zelf overgelegd.
Het enkele feit dat de ter zitting aanwezige raadsman van [eiser] de behandeling van deze zaak pas op 7 juli 2010 van de voormalige raadsvrouwe heeft overgenomen, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
1.4. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In dit kort geding merkt de voorzieningenrechter de navolgende – voor de onderhavige beoordeling van belang zijnde – feiten als tussen partijen vaststaand aan.
2.2. De vorderingen in dit kort geding vloeien voort uit vier eerdere procedures in kort geding. De in dat verband door de voorzieningenrechter van deze rechtbank gewezen vonnissen worden aan het onderhavige vonnis gehecht.
Het gaat hierbij om:
- het vonnis d.d. 15 oktober 2009 (zaak- en rolnummer 339972/ KG ZA 09-1047)
- het vonnis d.d. 6 november 2009 (zaak- en rolnummer 341495 / KG ZA 09-1124)
- het vonnis d.d. 30 december 2009 (zaak- en rolnummer 344867 / KG ZA 09-1318 ) en
- het vonnis d.d. 23 maart 2010 (zaak- en rolnummer: 348922 / KG ZA 10-149).
2.3. Bij facturen van 29 januari 2010 heeft de Kamer van Koophandel, onder meer, de navolgende bedragen in rekening gebracht:
- aan [eiser 7] EUR 26,14;
- aan [eiser 6] EUR 143,45;
- aan [eiser 5] EUR 143,45.
2.4. In het hiervoor al kort besproken vonnis van de voorzieningenrechter d.d. 23 maart 2010 is, voor zover thans relevant, als volgt overwogen.
‘5.3
Partijen twisten over de vraag of [gedaagde] thans in redelijkheid gehouden is om haar toestemming te verlenen tot uitbetaling van de schuldeisers die staan genoemd in het overzicht van BDO. Naar voorlopig oordeel is dat het geval ten aanzien van een gedeelte van de schuldeisers. Zij overweegt daartoe als volgt, waarbij zij er, gezien de omstandigheid dat er geen bedrijfsactiviteiten meer plaatsvinden bij [X], voorshands vanuit gaat dat [X] voornemens is om haar vermogen te vereffenen. Dit is een, gegeven de situatie, gelet op de belangen van [X] en haar schuldeisers, onontkoombare beslissing. Op deze vrijwillige afwikkeling moeten de regels van vereffening analoog van toepassing worden verklaard.
Als het gaat om legitieme zakelijke schuldeisers maakt [gedaagde] misbruik van recht door de uitbetaling aan hen - die immers op enig moment zal moeten geschieden - tegen te houden met als gevolg dat de schulden - door de rente - zullen toenemen. (…)
5.5
Dit neemt niet weg dat [gedaagde], als afgeleide schuldeiser, zonder misbruik van recht wel bezwaar kan maken tegen uitbetaling aan schuldeisers die niet zijn te beschouwen als legitieme zakelijke schuldeisers, omdat haar belang daardoor wordt geschaad. Zoals reeds overwogen onder 5.6 van het vonnis van de voorzieningenrechter d.d. 30 december 2009, is het uiteindelijke resultaat van de verdeling bepalend voor de waarde van de aandelen waarop [gedaagde] uit hoofde van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aanspraak kan maken.
5.5.1
[gedaagde] heeft (…) ten aanzien van enige met name genoemde schuldeisers bezwaar tegen de uitbetaling gemaakt.
Het gaat hier om schuldeisers van wie sommigen 100% ontvangen, maar van wie [gedaagde] bovendien stelt dat deze in feite geen vordering op [X] hebben, maar een vordering op [Y] in privé. Als dat juist is, is het bezwaar van [gedaagde] terecht. [gedaagde] hoeft immers in redelijkheid niet in te stemmen met betaling door [X] ten behoeve van [Y] en ten laste van nu beschikbare liquide middelen. Weliswaar kunnen te zijner tijd in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap deze betalingen wellicht alsnog verrekend worden, maar het is de vraag of [Y] in privé dan nog voldoende middelen bezit. Bovendien - en dat is doorslaggevend - is het betalen van dergelijke crediteuren geen vennootschappelijk belang van [X] (maar een belang van [Y] in privé, die thans geen partij is). Nu [gedaagde] belang heeft bij de zekerheid die het depot biedt, maakt zij geen misbruik van recht door niet in te stemmen met deze betalingen.
5.5.2
Het gaat volgens [gedaagde] om:
1) Friederichs Cumlaude Optiek, zwager van [Y], in totaal € 15.000,00, waarvan € 4.481,009 voor 100%;
2) [Z], zoon van [Y], € 6.200,- + € 10.000,-;
3) Trouw administratie € 7.500,-;
4) M. [A] € 6.000,-;
(…)
10) OMZC, € 7.667,- (55%) en
11) SJ Holding, € 27.500,- (55%).
(…)
100% uitbetaling
Ad 1) tot en met 4)
Zonder deugdelijke onderbouwing, welke ontbreekt, kan niet worden vastgesteld of dit, zoals [X] stelt, zakelijke leningen betreffen die zijn aangegaan om te voorkomen dat [X] failliet ging. Het rapport van BDO geeft daarvoor geen aanknopingspunten en het lijkt alleszins mogelijk dat dit privé schuldeisers zijn van [Y]. De door [gedaagde] in kopie als deel van productie 2 overgelegde leningsovereenkomsten geven, in combinatie met de brief, waarbij zij gevoegd zijn (waarin sprake is van privéverplichtingen, alimentatie/hypotheek), onvoldoende duidelijkheid. Totdat dit eventueel wel vast zal komen te staan, is [gedaagde] voorshands niet gehouden om haar toestemming te verlenen aan [X] om bedoelde bedragen te betalen.
Overigens merkt de voorzieningenrechter op, dat een deel van deze vorderingen niet duidelijk op het overzicht van BDO staan. Kennelijk zijn zij voor € 44.700,- in totaal begrepen in de post financiële ondersteuning ad € 94.700,-.
Vorenstaande geldt voor alle duidelijkheid niet ten aanzien van de post Friederichs ad € 11.339,- (55%), nu daarvoor facturen zijn aangetroffen door BDO.
Ad 10) OMZC
Ter zitting heeft [Y] namens [X] verklaard dat OMZC het bedrijf van zijn zoons betreft van 21 en 22 jaar. Nu [gedaagde] echter onbetwist heeft gesteld dat de facturen dateren van vóór de oprichting van het bedrijf, zonder nadere onderbouwing niet kan worden vastgesteld of toen inderdaad door de zoons van [Y] werkzaamheden zijn uitgevoerd waar [X] in totaal nog € 22.490,- voor moet betalen en bovendien niet valt in te zien waarom die werkzaamheden dan aan de later opgerichte B.V. betaald zouden moeten worden (BDO heeft zich daarover niet uitgelaten), is [gedaagde] naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter vooralsnog niet gehouden om haar toestemming tot uitbetaling te geven, omdat onvoldoende duidelijk is dat het een vennootschapsschuld betreft.
Ad 11) SJ Holding
Ter zitting heeft [Y] namens [X] verklaard dat hij een bedrijf had gekocht “waar zijn broer in was gegaan”, SJ Holding, en dat de onderhavige vordering van SJ Holding ad € 50.000,- een bedrag betreft dat hij aan zijn broer verschuldigd is in het kader van een minnelijke regeling van een procedure tussen hem en zijn broer.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter hoort deze vordering niet thuis op de lijst van BDO nu het een privé-schuld en niet een vennootschapsschuld betreft, zodat [gedaagde] vooralsnog niet gehouden is om haar toestemming tot uitbetaling te geven.’
2.5. Na het vonnis van de voorzieningenrechter van 23 maart 2010 heeft [X] BDO Accountants & Belastingadviseurs B.V. (hierna te noemen: ‘BDO’) opdracht gegeven nadere werkzaamheden te verrichten. Het daaruit voortvloeiende rapport d.d. 8 april 2010 luidt – voor zover hier relevant – als volgt.
‘Rapport van feitelijke bevindingen inzake het verifiëren van de lijst van schuldeisers
Aan: de heer [Y] h/o [eiser 1], Optiek Artistiek Beursplein B.V. en Optica Milano B.V.
Opdracht
Wij hebben een aantal specifieke werkzaamheden verricht met betrekking tot het afstemmen van de gewaarmerkte lijst van schuldeisers met de onderliggende documenten zoals leningovereenkomsten en betalingsbescheiden.
Aard en reikwijdte van de verrichte werkzaamheden
Wij hebben onze werkzaamheden verricht in overeenstemming met Nederlands recht waaronder Standaard 4400, “Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie”.
Het doel van deze opdracht tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden is het verrichten van die werkzaamheden die wij met de directie zijn overeengekomen en het rapporteren over de feitelijke bevindingen. Aangezien wij slechts verslag doen van feitelijke bevindingen uit hoofde van de overeengekomen werkzaamheden betekent dit dat op het in het object van onderzoek opgenomen cijfermateriaal en toelichtingen geen accountantscontrole is toegepast en dat evenmin een beoordelingsopdracht is uitgevoerd. Dit houdt in dat aan onze rapportage geen zekerheid kan worden ontleend omtrent de getrouwheid van het in object van onderzoek opgenomen cijfermateriaal en toelichtingen daarop, anders dan de informatie waaromtrent wij rapporteren.
Het is de bedoeling dat u zelf een oordeel vormt over de werkzaamheden en over de in dit rapport weergegeven bevindingen en op basis daarvan uw eigen conclusie trekt. Wij wijzen u er op dat indien wij aanvullende werkzaamheden zouden hebben verricht of een controle- of beoordelingsopdracht zouden hebben uitgevoerd, wellicht andere onderwerpen zouden zijn geconstateerd die voor rapportering in aanmerking zouden zijn gekomen.
Beschrijving uitgevoerde werkzaamheden
Wij hebben de navolgende werkzaamheden verricht:
1. Wij zijn nagegaan of de door ons gewaarmerkte lijst van schuldeisers overeenstemt met de onderliggende administratieve bescheiden. Dit betreft de bescheiden welke betrekking hebben op de volgende drie vennootschappen: [eiser 1], Optiek Beursplein B.V. en Optica Milano B.V.
2. Wij zijn nagegaan of de vorderingen van derde zoals opgevoerd op de door ons gewaarmerkte lijst van schuldeisers overeenstemmen met de onderliggende leningsovereenkomsten, betalingsbescheiden en/of andere relevante bescheiden.
Beschrijving van de feitelijke bevindingen
Wij hebben het volgende vastgesteld:
1. De door ons gewaarmerkte lijst van schuldeisers stemt overeen met de onderliggende bescheiden welke betrekking hebben op en/of andere relevante documenten van de volgende drie vennootschappen: [eiser 1], Optiek Beursplein B.V. en Optica Milano B.V. De totale gewaarmerkte lijst van schuldeisers sluit op een bedrag van Euro 354.051.
2. De bedragen zoals worden opgevoerd op de gewaarmerkte lijst van schuldeisers stemmen overeen met de onderliggende leningsovereenkomsten, betalingsbescheiden en/of andere relevante bescheiden. De leningovereenkomsten zijn op naam gesteld van (een van) de ondernemingen, behalve die van de Rabobank, welke overeenkomsten de heer [Y] namens de ondernemingen heeft ondertekend. Met betrekking tot de leningovereenkomst met de Rabobank merk ik op - zoals ook in mijn rapportage van 10 februari 2010 staat vermeld - dat de schuld aan de Rabobank is doorgeleend aan de ondernemingen en steeds zakelijk is geadministreerd.
2.6. Na 9 maart 2010, de datum van de mondelinge behandeling in het vierde kort geding, heeft [eiser] onder meer de navolgende facturen ontvangen:
- mededeling vennootschapsbelasting d.d. 18 maart 2010 van de Belastingdienst aan [eiser 7] ad EUR 1.537,-;
- factuur d.d. 9 april 2010 ad EUR 583,10 van BDO aan [eiser 1] wegens ten behoeve van advocaat verrichte aanvullende werkzaamheden;
- factuur d.d. 28 mei 2010 ad EUR 1.011,50 van Trouw Adminstratie aan Optica Milano wegens op de factuur gespecificeerde werkzaamheden;
- factuur d.d. 28 mei 2010 ad EUR 1.011,50 van Trouw Adminstratie aan [eiser 1] wegens op de factuur gespecificeerde werkzaamheden;
- factuur d.d. 28 mei 2010 ad EUR 1.011,50 van Trouw Adminstratie aan Optiek Artistiek wegens op de factuur gespecificeerde werkzaamheden.
2.7. Eind mei 2010 hebben de hierna genoemde schuldeisers [gedaagde] schriftelijk laten weten dat hun vordering een zakelijke lening aan [X] dan wel de betaling van aan [X] gerichte facturen betreft. Het gaat om de schuldeisers:
- Optiek CumLaude B.V.;
- [Z];
- Trouw Administratie;
- [A];
- OMZC;
- Friederichs B.V.
2.8. In een e-mailbericht van 7 juli 2010 deelt notaris P.C.L. Kooijman mede dat op genoemde datum op zijn kwaliteitsrekening een bedrag van EUR 216.099,55 in depot staat.
3.1. [eiser] vordert – verkort weergegeven – dat de voorzieningenrechter:
1. [gedaagde] zal veroordelen om toestemming te verlenen tot uitbetaling van een gedeelte van het in depot gehouden bedrag als gespecificeerd, op straffe van een dwangsom;
2. zal bepalen dat bij gebreke van een volledige en tijdige medewerking van [gedaagde] dit vonnis dezelfde kracht heeft als de vereiste wilsverklaring van [gedaagde];
3. een zodanige voorziening zal treffen als de voorzieningenrechter zal vermenen te behoren;
4. [gedaagde] zal veroordelen in de (werkelijke) kosten van de procedure althans [gedaagde] zal veroordelen toestemming te verlenen tot uitbetaling van deze kosten uit het in depot gehouden bedrag, op straffe van een dwangsom, en zal bepalen dat bij gebreke van een volledige en tijdige medewerking van [gedaagde] dit vonnis dezelfde kracht heeft als de vereiste wilsverklaring van [gedaagde];
3.2. Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vorderingen van [eiser]
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Ontvankelijkheid eisers
4.1. [eiser 7], [eiser 5], [eiser 6] B[eiser 7] zijn geen van alle partij bij de verkoopovereenkomst d.d. 25 september 2009. Niet gesteld of gebleken is dat zij op een later moment partij bij deze overeenkomst zijn geworden, zoals Optica Milano bij de eerste allonge, of op een andere grond enig recht kunnen doen gelden ten aanzien van het door Kooijman Lambert Notarissen in depot gehouden bedrag.
Evenmin is gesteld of aannemelijk geworden dat [gedaagde] jegens hen onrechtmatig zou handelen door geen toestemming te verlenen tot de door [eiser] verlangde uitbetaling.
4.2. Gelet op het voorgaande komt de rechtsvordering zoals bij dagvaarding ingesteld slechts toe aan [eiser 1], Optiek Artistiek en Optica Milano, zodat [eiser 7], [eiser 5], [eiser 6] B.V. en de [eiser 7] Consultancy B.V. (eisers sub 4, 5, 6 en 7) niet in hun vordering kunnen worden ontvangen.
4.3. Het spoedeisend belang van [eiser] is erin gelegen dat (naar [X] stelt en de voorzieningenrechter niet kan uitsluiten) wanneer de schuldeisers van [X] nog langer moeten wachter op uitbetaling overeenkomstig de afspraken die [Y] met hen gemaakt heeft (het buiten¬gerechtelijk akkoord), er een reële kans bestaat dat de schuldeisers zich zullen onttrekken aan het akkoord, zij incasso¬maatregelen zullen nemen en [X] failliet zal gaan.
Beoordeling vordering sub 1 en 2
Toetsingskader
4.4. Partijen twisten, wederom, over de vraag of [gedaagde] in redelijkheid gehouden is haar toestemming te verlenen tot uitbetaling van het zich onder de notaris bevindende resterende depotbedrag, als door [X] gespecificeerd.
Bij zijn beoordeling stelt de voorzieningenrechter het navolgende voorop.
4.5. Uit het vonnis van de voorzieningenrechter d.d. 6 november 2009 vloeit voort dat het in depot gehouden bedrag onder berusting van de notaris blijft totdat tussen [Y] en [gedaagde] overeenstemming over de verdeling van dat saldo is bereikt, dan wel bij onherroepelijk rechterlijk vonnis over de verdeling van dat saldo is beslist. Nu er op het punt van de verdeling van het saldo geen sprake is van overeenstemming tussen partijen en daarover evenmin bij onherroepelijk rechterlijk vonnis is beslist, kan [gedaagde] zich in beginsel verzetten tegen de door [X] gewenste betalingen uit het depot. Dit is slechts anders voor zover dit verzet misbruik van bevoegdheid oplevert.
4.6. Van misbruik van bevoegdheid is sprake in geval [gedaagde], in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening van haar bevoegdheid de betalingen tegen te houden en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Voor zover het gaat om de uitbetaling van schuldeisers, die hoe dan ook op enig moment zal moeten geschieden, geldt dat [gedaagde] met haar verzet tegen betaling misbruik van bevoegdheid maakt omdat de betaling daarmee slechts wordt uitgesteld, terwijl de verschuldigde rente en kosten oplopen.
4.7. Anders dan [gedaagde] meent, geldt dit in beginsel ook voor schulden van [X] die in meer of mindere mate een persoonlijk karakter dragen. Als [X] zich heeft verplicht tot het doen van betalingen aan derden ten behoeve van [Y] privé, kan dit onder omstandigheden wellicht een onrechtmatige daad van [Y] of van [X] jegens [gedaagde] opleveren, maar aan de betalingsverplichting van [X] jegens de betreffende derde doet dit niet af.
Dat zou slechts anders kunnen zijn indien de betalingsverplichting van [X] door [gedaagde] kan worden aangetast, bijvoorbeeld in het geval dat bij het aangaan van de verplichting zowel bij [X] als bij haar wederpartij de benadeling van [gedaagde] voorop stond en dus ook die wederpartij, de crediteur van [X], onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld.
4.8. Het is begrijpelijk dat [gedaagde] bezwaren heeft tegen de huidige gang van zaken omdat de zekerheid die zij door het leggen van maritaal beslag hoopte te verkrijgen feitelijk illusoir blijkt. Echter, ook als het maritaal beslag zou zijn gehandhaafd – waarvoor op dat moment onvoldoende grond bestond – had [X] de verplichtingen die in dit kort geding aan de orde zijn, kunnen aangaan. En ook dan zouden deze verplichtingen in het kader van de afwikkeling van het vermogen van [X] voorrang hebben gehad op de afgeleide vordering van [gedaagde].
4.9. Gelet op het voorgaande komt het er in wezen op neer dat bij alle betalingen waartoe [X] jegens haar crediteuren verplicht is, moet worden bezien of er reden is aan te nemen dat de afgeleide vordering van [gedaagde] in het kader van de afwikkeling van het vermogen van [X] voorrang dient te krijgen op de vorderingen van de betreffende crediteuren op [X] Is dat niet het geval, dan maakt [gedaagde] misbruik van bevoegdheid door de betaling aan die crediteur tegen te houden.
4.10. Tot slot wordt opgemerkt dat er, gegeven het feit dat het in depot gehouden bedrag vermogen van [X] betreft, geen enkele grond is voor toewijzing van het door [X] gevorderde voor zover het gaat om betalingen aan derden ten behoeve van [eiser 7], [eiser 5], [eiser 6] B.V. of STAK [eiser 7]
Misbruik van bevoegdheid?
4.11. De vraag die thans voorligt is of [gedaagde], gelet op het hiervoor uiteengezette toetsingskader, misbruik van bevoegdheid maakt door te weigeren haar toestemming te geven voor de navolgende betalingen:
vordering sub 1, eerste gedeelte
- aan Friederichs EUR 4.481,-;
- aan CumLaude EUR 15.000,-;
- aan [Z] EUR 16.200,-;
- aan Trouw Administratie EUR 7.500,-;
- aan de heer [A] EUR 6.000,-;
- aan OMZC EUR 12.370,-;
- aan Sjeh Holding EUR 27.500,-;
- aan Friederichs EUR 150.000,-;
vordering sub 1, tweede gedeelte
- aan BDO alle door BDO aan de ondernemingen gefactureerde bedragen, waaronder het bedrag van EUR 583,10;
- aan KvK alle door KvK aan de ondernemingen gefactureerde bedragen, waaronder het thans openstaande bedrag ad EUR 313,04;
- aan de Belastingdienst alle aan de Belastingdienst verschuldigde bedragen, waaronder het bedrag van EUR 1.537,-;
- aan Eneco alle aan Eneco verschuldigde bedragen, waaronder het thans openstaande bedrag ad EUR 3.928,24;
- aan Evides alle aan Evides verschuldigde bedragen;
- aan Trouw Administratie alle aan Trouw Administratie verschuldigde bedragen, waaronder het tot op heden openstaande totaalbedrag van EUR 3.034,50;
- aan de betreffende schuldeisers: alle overige zakelijke schulden van de ondernemingen alsmede alle ter zake van voornoemde posten gevorderde buitengerechtelijke kosten, proceskosten, deurwaarderskosten, kosten ter zake van dwangbevelen, rente en dergelijke.
Bovengenoemde punten zullen hieronder achtereenvolgens worden besproken.
Facturen Friederichs (EUR 4.481,- )
4.12. [X] heeft een e-mailbericht van Friederichs d.d. 1 december 2009 overgelegd en ter zitting gesteld dat de daarin genoemde facturen zijn verzonden in verband met de levering van glazen door Friederichs aan [X]
Naar het oordeel van de voorzieningen¬rechter is hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat hier sprake is van een schuld van [X], die op enig moment aan Friederichs zal moeten worden voldaan. De algemene betwisting van het zakelijk karakter van deze vordering door [gedaagde] is onvoldoende om ervan uit te gaan dat zij deze betalingsverplichting in een bodemprocedure zal kunnen aantasten.
[gedaagde] zal derhalve worden veroordeeld haar toestemming te geven tot uitbetaling van dit bedrag uit het depot.
Leningen CumLaude, [Z], Trouw Administratie en [A] (EUR 44.700,-)
4.13. [X] heeft in dit kort geding overgelegd:
1. de overeenkomsten van geldlening;
2. het rapport van BDO d.d. 8 april 2010;
3. de brieven van de crediteuren aan [gedaagde] (zie punt 2.7).
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hiermee voldoende aangetoond dat het hier niet gaat om een betalingsverplichting van [Y] privé, maar van Optiek Artistiek.
4.14. [gedaagde] heeft het zakelijke karakter van deze leningen betwist.
Weliswaar kan op basis van deze stukken niet worden uitgesloten dat de geleende bedragen (al dan niet gedeeltelijk) aan privé uitgaven van [Y] zijn besteed, maar zoals hiervoor overwogen brengt dit nog niet met zich mee dat Optiek Artistiek geen rechtens afdwingbare verplichting tot terugbetaling van de geleende bedragen zou hebben. In het kader van de afwikkeling van het vermogen van Optiek Artistiek komt de afgeleide vordering van [gedaagde] slechts aan de orde nadat aan deze verplichting tot terugbetaling van geleende gelden is voldaan. [gedaagde] zal derhalve toestemming tot uitbetaling moeten geven.
4.15. Dit zou anders kunnen zijn indien deze leningen (ook aan de zijde van de crediteur) zijn aangegaan met de opzet de aanspraken van [gedaagde] in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te doen afnemen. [gedaagde] heeft echter onvoldoende gesteld om daarvan uit te gaan.
Facturen OMZC (EUR 12.370,-)
4.16. Met het door beide partijen overgelegde uittreksel uit het handelsregister, waarin als vestigingsdatum 15 juli 2009 vermeld is, is het bezwaar van de voorzieningenrechter in het vonnis d.d. 23 maart 2010 dat de facturen zouden dateren van vóór de oprichting en dat onduidelijk was waarom betaling aan OMZC zou moeten plaatsvinden, weggenomen.
4.17. [X] heeft gesteld dat de facturen zien op de uitleen aan [X] van een werknemer in dienst van OMZC, te weten de heer [B], hetgeen ook uit de facturen blijkt.
4.18. [gedaagde] heeft betwist dat het hier een zakelijk schuld betreft. Haar stellingen komen erop neer dat OMZC in feite niet het bedrijf van de zoon(s) van [Y] is, maar een voortzetting van de bedrijfsactiviteiten van [X] door [Y] zelf is.
4.19. Ervan uitgaande dat aan de overgelegde facturen daadwerkelijk de uitleen van de betreffende werknemer van OMZC ten grondslag ligt – [gedaagde] heeft het tegendeel onvoldoende aannemelijk gemaakt –, maakt het voor de onderhavige beoordeling geen verschil of de onderneming van OMZC wordt geleid door (een van de) zoons van [Y] of door [Y] zelf. In beide gevallen ligt niet voor de hand dat de vordering van OMZC op [X] door [gedaagde] kan worden aangetast, zodat [gedaagde] misbruik van bevoegdheid maakt indien zij weigert toestemming tot betaling te geven.
SJEH Holding (EUR 27.500,-)
4.20. Ter onderbouwing van de vordering heeft [X] thans de schikkings¬overeenkomst van 19 april 2009 overgelegd, waaruit – anders dan [Y] tijdens de mondelinge behandeling in het vierde kort geding heeft medegedeeld – blijkt dat [eiser 1] daarbij partij is. Op grond van de overeenkomst is [eiser 1] verplicht aan SJEH Holding B.V. EUR 50.000,- te betalen. Het gaat hier derhalve om een schuld van de vennootschap die op enig moment betaald zal moeten worden, zodat [gedaagde] ook voor deze betaling toestemming zal moeten geven.
Lening Friederichs (EUR 150.000,-)
4.21. [X] heeft gesteld dat [gedaagde] reeds op grond van het vonnis van de voorzieningenrechter d.d. 23 maart 2010 gehouden is haar toestemming aan de terugbetaling van het geleende bedrag van EUR 150.000,- te verlenen. Inderdaad heeft de voorzieningenrechter [gedaagde] veroordeeld haar toestemming te verlenen voor de uitbetaling aan alle schuldeisers genoemd op het overzicht van BDO, met enkele uitzonderingen. Het bedrag van EUR 150.000,- maakt deel uit van de op het overzicht van BDO genoemde bedragen en valt niet onder de door de voorzieningenrechter geformuleerde uitzonderingen. Indien de stelling van [X] juist is, heeft hij bij dit onderdeel van de vordering geen belang.
4.22. De post waar het hier om gaat, is in het overzicht van BDO echter niet duidelijk herkenbaar als betreffende een van Friederichs geleend bedrag ad EUR 150.000,-. In het vonnis van 23 maart 2010 is over deze onduidelijkheid al een opmerking gemaakt. Nu het bedrag, zoals [X] in punt 6 van de dagvaarding heeft aangegeven, valt onder het kopje ‘Financiële ondersteuning ad € 194.700,-’, is het de vraag of het vonnis van 23 maart 2010 op dit punt een voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing is genomen. Voor zover zou moeten worden geoordeeld, dat dit niet het geval is, geldt het volgende.
4.23. Uit het e-mailbericht van Friederichs B.V. d.d. 7 juli 2009, het rapport van BDO van 8 april 2010 en de brief van Friederichs B.V. d.d. 31 mei 2010, concludeert de voorzieningenrechter dat de geldlening is aangegaan door [X] en niet door [Y] privé. Ook als het geleende bedrag voor niet-zakelijk doeleinden zou zijn aangewend, zoals [gedaagde] heeft gesteld en [X] heeft betwist, is er geen reden aan te nemen dat de afgeleide vordering van [gedaagde] in het kader van de afwikkeling van het vermogen van [X] voorrang dient te krijgen op de vorderingen van de betreffende crediteuren op [X] Onder deze omstandigheden maakt [gedaagde] misbruik van bevoegdheid door de terugbetaling aan Friederichs tegen te houden.
BDO, Trouw Administratie, Kamer van Koophandel, Belastingdienst, Eneco, Evides, Trouw Administratie
4.24. Deze onderdelen (vordering sub 1, tweede gedeelte) lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
4.25. Met betrekking tot de nota van BDO d.d. 9 april 2010, de drie facturen van Trouw Administratie d.d. 28 mei 2010 en de vorderingen van Eneco op [X], geldt dat [gedaagde] het bestaan van de vorderingen kennelijk niet betwist, maar het zakelijk karakter daarvan betwist omdat de bedragen waarom het hier gaat na de datum van het vonnis in het vierde kort geding in rekening zijn gebracht.
Nu het voor het verschuldigd zijn van de betreffende bedragen niet uitmaakt of de betreffende bedragen voor of na voornoemd vonnis in rekening zijn gebracht, is er geen reden aan te nemen dat [X] niet gehouden zou zijn de nota van BDO d.d. 9 april 2010, de drie facturen van Trouw Administratie d.d. 28 mei 2010 en de vorderingen van Eneco op [X] te voldoen. Evenmin biedt de betwisting door [gedaagde] grond voor de opvatting dat deze vorderingen geen voorrang zouden hebben op de afgeleide vordering van [gedaagde]. [gedaagde] dient derhalve toestemming voor de betaling van de betreffende bedragen te verlenen.
4.26. Voor zover de bedragen, waarvoor [eiser] in dit kort geding toestemming tot uitbetaling heeft gevorderd, zien op betalingsverplichtingen van anderen dan [X], wordt de vordering afgewezen onder verwijzing naar hetgeen vermeld is in punt 4.10.
4.27. Zonder nadere onderbouwing, welke ontbreekt, valt niet in te zien welk spoedeisend belang [X] thans hebben bij hun vordering voor zover het gaat om ‘alle facturen van’ dan wel ‘alle door de ondernemingen te betalen bedragen aan’ BDO, Trouw Administratie, de Kamer van Koophandel, de Belastingdienst, Eneco, Evides en Trouw Administratie. In zoverre zal de vordering wegens het ontbreken van het vereiste spoedeisend belang worden afgewezen.
4.28. Voor zover het gaat om ‘alle overige zakelijke schulden van de onderneming’ acht de voorzieningenrechter de vordering onvoldoende bepaald om voor toewijzing in aanmerking te komen.
4.29. Voor zover de vordering betreft ‘alle terzake van voornoemde posten gevorderde buitengerechtelijke kosten, deurwaarderskosten, kosten ter zake van dwangbevelen, rente, e.d.’ wordt de vordering eveneens afgewezen.
Voor zover [gedaagde] is veroordeeld haar toestemming te verlenen, met de bepaling dat bij gebreke daarvan dit vonnis dezelfde kracht heeft als de vereiste wilsverklaring van [gedaagde], kan en moet het verder oplopen van deze kosten door [X] worden voorkomen door de betreffende bedragen aan de schuldeisers te voldoen. Indien dat niet meer mogelijk is doordat het in depot gehouden bedrag tot nihil is gedaald, is het verlenen van toestemming door [gedaagde] ook niet meer aan de orde.
Voor zover is geoordeeld dat [gedaagde] geen toestemming behoeft te verlenen, kan van gehoudenheid van [gedaagde] tot het verlenen van toestemming voor de betaling van rente en kosten evenmin sprake zijn.
4.30. De voorzieningenrechter zal bij de veroordeling bepalen dat bij gebreke van een volledige en tijdige medewerking van [gedaagde] dit vonnis dezelfde kracht heeft als de vereiste wilsverklaring aan de zijde van [gedaagde]. Gelet daarop kan een dwangsom achterwege blijven.
Beoordeling vordering sub 3
4.31. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding enige voorziening te treffen als sub drie gevorderd.
Beoordeling vordering sub 4
4.32. Nu beide partijen deels in het gelijk gesteld zijn, ziet de rechter geen aanleiding tot veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, laat staan dat grond bestaat voor een veroordeling als onder 4 gevorderd. De proceskosten zullen dan ook worden gecompenseerd op de hierna vermelde wijze.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verklaart [eiser 7], [eiser 5], [eiser 6] B.V. en de [eiser 7] niet-ontvankelijk in hun vorderingen,
5.2. veroordeelt [gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis toestemming te verlenen tot uitbetaling van het zich onder de notaris bevindende resterende depotbedrag als volgt:
- EUR 4.481,- aan Friederichs;
- EUR 15.000,- aan CumLaude;
- EUR 16.200,- aan [Z];
- EUR 7.500,- aan Trouw Administratie;
- EUR 6.000,- aan de heer [A];
- EUR 12.370,- aan OMZC;
- EUR 27.500,- aan Sjeh Holding;
- EUR 583,10 aan BDO (factuur d.d. 9 april 2010 aan [eiser 1])
- EUR 3.034,50 aan Trouw Administratie (facturen d.d. 28 mei 2010 aan [eiser 1], Optiek Artistiek en Optica Milano)
- EUR 3.928,24 aan Eneco (eindafrekening [eiser 1], Optiek Artistiek en Optica Milano)
en, voor zover toewijzing van dit onderdeel van de vordering niet reeds in het vonnis van de voorzieningenrechter d.d. 23 maart 2010 heeft plaatsgevonden (zie overwegingen 4.21 en 4.22):
- EUR 150.000,- aan Friederichs;
5.3. bepaalt dat bij gebreke van een volledige en tijdige medewerking van [gedaagde] dit vonnis voor wat betreft de in 5.2 vermelde toestemming dezelfde kracht heeft als de vereiste wilsverklaring aan de zijde van [gedaagde],
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2010 in tegenwoordigheid van mr. H.J. Wieman-Bart, griffier.
2171/676